aan specifiek literair onderzoek én het historisch klein-kijken, het prestige van deze reeks verhogen. Dit weze gezegd met erkenning van reeële Verdiensten. In de literatuurstudie heeft immers ook het kleinste belang. Maar men mag het belangrijke niet uit het oog verliezen.
Drs. F.C. Kok biedt een uitgave van Buiten-Leven, een werk van de 17e eeuwse dichter Willem Sluiter, een dominee, wereldvreemd en diepzinnig man, die een deel van zijn leven in eenzaamheid doorbracht en gedrchten schreef met stichtelijke bedoeling. Hij beschrijft het leven van deze man. Het heruitgegeven werk is een zachtzinnig, bespiegelend rijmwerk van pastorale aard dat het buitenleven idealiseert doch met pieuse intentie, daarbij overvloedig gebruik makend van bijbelcitaten. Met alle eerbied voor deze godvruchtige, zachte, eenvoudige man, en met alle begrip voor zijn vloeiende rijmvaardigheid, kan ik zijn volks didactisch werkje toch mijn lezers met gevormde smaak niet aanbevelen. Ik beschouw het niet als uiting van fijne smaak dat Van Es en Heeroma hem als dichter trachtten te rehabiliteren. De tekst, de historische inleiding en het filologisch apparaat zijn slechts voor gespecialiseerden in de geschiedenis van de 17e eeuw belangrijk.
Ietwat belangwekkender van letterkundig standpunt uit is de uitgave van het treurspel van Reyer Anslo Parijsche Bruiloft (1649) door Dr. H.H. Knippenberg. De inleiding is deels samenvatting, deels aanvulling van het proefschrift dat de tekstuitgever vroeger aan Reyer Anslo heeft gewijd. Het stuk dramatiseert de bloedige feiten van de Bartholomeusnacht. Anslo trekt partij voor de Hugenoten en verheerlijkt Oranje. Het werk lijkt ons niet onverdienstelijk. Naast de voor een moderne lezer haast onoverkomelijke bezwaren, als het gezwollen declamatorische pathos, de lange tiraden, de extreme zwart-wit-tekening, de opdringerige moralisatie, de gruwelijkheden, enz., moeten wij ook de goede eigenschappen zien. De retoriek is bij pozen meeslepend, de actie is zeer levendig bewogen en verscheiden, de compositie is degelijk. Dr. Knippenberg verdient een speciale gelukwens omdat hij het werk ook in literair en dramatisch opzicht enigermate belicht. De Senecaanse drama-conceptie en de stijl hadden grondiger ontleed kunnen worden in verband met de Barok. Doch deze inleiding schenkt toch bevrediging.
Dr. W.E. Hegman biedt een diplomatische uitgave van de Vierde Martijn, een didactisch-polemisch tijdsgedicht van ca. 900 verzen, dat een reactie is op de Eerste Martijn van Jacob van Maerlant en toe te schrijven aan een Brabants auteur, misschien of waarschijnlijk Hein van Aken. In zijn inleiding ontleedt Dr. Hegman de tamelijk veelzijdige, polemische verbondenheid van dit gedicht met zijn tijd. Het rijmwerk is een specimen van levendige, heftige, onrustige tijdscritiek en opent meteen een venstertje op de bewogenheid der middel-eeuwen. Dit is zeer interessant voor wie historische belangstelling heeft. Enige literaire beschouwing over de vorm en de stijl geeft de tekstuitgever niet. Weliswaar staan we hier voor een rijmwerk zonder artistieke waarde, doch het heeft toch stijlhistorische aspecten. Dr. Hegman blijkt een van die onderzoekers te zijn voor wie het ontleden van een letterkundig bedoeld werk gelijkstaat met het commentariëren van een archiefstuk. Zijn uitgave verliest hierdoor aan waarde.
In hetzelfde vaarwater roeit Dr. J.M. de Vries, die Teksten en Varianten van A.C.W. Staring publiceert. Het gaat hier om een uiterst gedetailleerde, materiële beschrijving van al de bestaande handschriften en drukken van een negental gedichten. Daarna worden al de varianten in de verschillende versies van de gedichten opgetekend. Een benedictijnenwerk, zulke materiële tekstfilologie! Waartoe dient het, zal menigeen zich afvragen? Welnu, zulk filologisch tekstonderzoek moet de eigenlijke literatuurstudie voorafgaan en het is in feite onmisbaar omdat men zuivere teksten moet bezitten, waarbij de kennis der Varianten ook nuttig kan zijn. Dan pas kan de studie van het literaire object beginnen, waartoe Dr. de Vries echter niet komt. Indien de redacteuren van deze Zwolse reeks het literair object in het brandpunt van hun belangstelling hielden, zouden zij zich met deze (overigens zeer fragmentaire) publicatie van louter pre-literaire, filologische aard niet tevreden stellen. De echte wetenschap begint pas met de interpretatie der feiten, doch er is in dit boek geen regel interpretatie te vinden. Elke beschouwing ontbreekt! Een goed exempel van ‘l'art de faire un livre’ is dat beslist niet. Dergelijke publicatie is slechts nuttig voor het uiterst beperkte aantal specialisten, die zelf zich aan de interpre-