zijn dan wat de schrijver gedroomd en geschreven heeft.
Pijnlijke ervaring! Wordt mijn boodschap begrepen? En hoe? Ik weet niet aan welke deuren ik aanklop, en als mij wordt opengedaan is er steeds de angst dat mijn woorden verkeerd begrepen worden. De predikant, de redenaar, zij kunnen op de aangezichten van de luisterende massa aflezen wat hun woorden hebben gewekt. De arme schrijver staat in de woestijn; zijn woord bestrijkt een wereld die hij niet kent, bevolkt door mensen die hem wellicht niet verstaan.
Mijn leraar zei, - hoe herinner ik mij de koele afschuw in zijn snijdende stem, - als hij het ‘verschijnsel’ roman behandelde met de misprijzende onverschilligheid die zijn aangezicht streng en onheilspellend maakte: ‘Als later de lust u zou bekruipen romans te lezen, beperk u dan tot twee: één waarin ze mekaar krijgen, één waarin ze mekaar niet krijgen... Dan hebt ge alles gelezen!’
Hij sprak met een overtuiging die geen enkele twijfel liet onderstellen. Maar hij slaagde er niet in mij te overtuigen. Ik geloofde hem niet, maar wist niet waarom. Was dit reeds het donkere vermoeden dat het leven in zijn duizendvoudige verschijning niet te prangen was in een nuchtere optelling die alle nuancering uitsloot? Ik herinner mij nog dat ik het hoofd boog, om de twijfel, het protest, te verbergen dat diep in mij groeide en misschien in mijn ogen leefde.
Ik geloof hem nog niet. Het leven is een mildere leermeester geweest dan de cynische docent. Het leven heeft dit voor op het leerboek, dat het nooit zijn stof uitput, maar hoe verder de tochten voeren, nog steeds verder wijkende horizonnen laat vermoeden.
Duizend mensen op de wereld, en op duizend manieren beleven zij dit leven. Telkens komen de elementen terug, er is niet veel nodig om een leven te bouwen, want de struktuur is strak van eenvoud; maar telkens liggen de aksenten anders, en zo wordt dit schouwspel ongemeen boeiend, want onverwacht verscheiden.
Is het kind dat langs het heipad huppelt geen raadsel met onvermoede mogelijkheden? Het ritst wat solfergele brem af, staat een poos roerloos stil en kijkt een dofgonzende hommel na. Er fluit een vogel en hij hoort het niet, opgenomen in zijn eigen wereld.
Een man kijkt mij na, knikt zwijgend op mijn groet. Zijn oog is donker, de lijn van zijn mond scherp. Wat leeft achter de muur van dit dreigend voorhoofd? Wat beweegt dit hart, hunker of verdriet? Of doffe berusting nu de zomer van het leven voorbij is en de donkere herfst dreigt?
Ik zit in de tram, en mijn ogen wandelen over de landschappen die rustig voorbijglijden, wat donkere bossen, het heldere gelaat van een rijpend korenveld, de frisse lach van een malse beemd. Maar boeiender zijn de landschappen der aangezichten, glans van ogen, mysterie van een mond, argeloosheid van een gebaar, zovele werelden die gesloten zijn en hun geheim verbergen.
Het leven is niet eenvoudig, niet te vangen in kontrast van wit en zwart, vreugde en verdriet. Telkens anders, boeiend verscheiden, verrassend nieuw.
Romans, speurtochten doorheen de wildernis van het menselijk hart, peilingen in diepe, koele wateren, roep die niet steeds echo kent, zij zullen nooit alle geschreven worden.
E. VAN HEMELDONCK.