levensverhalen en schoot, zoals Herman zegt, aan zijn opzet voorbij. Vele zaken worden verteld die voor Marc helemaal geen belang hebben, omdat zij hem niet wijzer maken waar het de psyche van zijn vader en zijn oom betreft. Een gemis aan selektie is m.i. een hoofdkenmerk van de techniek der ‘Dioskuren’. Daarentegen wordt een belangrijke figuur als Louiza ietwat in de schaduw gelaten.
De versnippering van het op zichzelf al magere gegeven komt tenslotte voor als een vernuftig, m.i. geforceerd bedenksel eerder dan als een verantwoord kompositorisch beginsel. Men kan dit hele opzet niet beter karakteriseren dan met Hermans woorden: ‘Onze alternerende nota's kunnen misschien wel de indruk wekken van een dialoog, maar het blijft slechts een schema’ (96).
B. Kemp neemt er blijkbaar geen genoegen mee eenvoudig een verhaal te vertellen om het verhaal. Hem is het om symbolische interpretatie van de menselijke verhoudingen te doen. Een gemis aan intrige verschuilt hij, zoals gezegd, achter een virtuoos getimmerde estetische vormgeving en ook achter een stel symbolische aanknopingspunten. De problematiek die hij bij het schrijven van dit boek blijkbaar op het oog had, kan aldus omschreven worden: hoe kunnen tweelingsboers één zijn, wanneer het leven hen uit elkaar brengt? Misschien komt daarbij nog dit algemener spanningsmotief: kan het eenzaamheidsbesef, wortelend in het bewustzijn van een slechts fragmentair en onvolkomen mens-zijn, overkoepeld worden in een hogere, volmaakte eenheid onder de mensen? Om de spanningsverhouding tussen de broers te illustreren worden enkele verhalen tussengeschoven, die de levensverhalen in de door B. Kemp beoogde zone der problematiek moeten overplanten. Het verhaal van de leke-broeder (63-67), het mythologisch verhaal van Castor en Pollux (98-100), een krantenartikel over een tweeling (180-181), het sprookje van de houthakker (187-190) en het hoger vermelde Postcriptum, waarin nog eens twee verhaaltjes over een tweeling opgedist worden, zijn telkens uitbeeldingen van het kerngegeven in dit boek: hoe, d.i. op welk niveau kan de hunkering van de ene mens naar de volmaaktheid van de andere tot rust gebracht worden? Inzonderheid in Robert, de mislukkeling vol idealisme, is dit ‘irrequetum’ geslaagd getekend.
Toch ontdoet men zich niet van de indruk, dat de verschillende literaire patronen - Ezau en Jacob, Castor en Pollux, Kain en Abel, Dante - er nogal nadrukkelijk bijgebracht worden. Daarnaast wenst men ook enig voorbehoud te maken omtrent het laatste en diepste verlangen naar twee-eenheid, dat B. Kemp zijn hoofdfiguren voorspiegelt. Men aanvaardt zeker, dat een psychologische spanning kan intreden tussen twee mensen, die van kindsbeen af aan elkaar gekneed waren en tot op een bepaalde ouderdom perfekt gelijke tred hidden, lichamelijk, intellektueel en psychisch. Psychologisch moet dan een breuk optreden, samen met het bewustzijn niet meer te zijn zoals de andere. De doorbraak van het individualiteitsbesef in de adolescenten en de volwassen broers heeft B. Kemp subtiel getekend: gezien hun levens zo uit elkaar liepen - enerzijds de schroomvolle vlucht in de droom, anderzijds de dadenrijke