helder en zakelijk: de radeloosheid die eruit spreekt maakt des te meer indruk.
Als verdere uitingen van de absurditeitservaring bespreekt Colin Wilson ‘La Nausée’ van Sartre, ‘L'Etranger’ van Camus, de eerste romans van Hemingway en vooral het oeuvre van Hermann Hesse. Veel nieuws vertelt hij hierover niet, doch ik vermoed dat bij het Engelse publiek de meeste besproken werken onbekend zijn.
Kapittel Vier stelt naast mekaar drie figuren, waarvan slechts de eerste een schrijver kan genoemd worden, nl. T.E. Lawrence (de auteur van ‘The Seven Pillars of Wisdom’), de schilder Vincent van Gogh en de danser Waslaw Nijinsky. Alle drie zijn zij geconfronteerd geworden met de nihilistische, ervaring, alle drie hebben gepoogd ze te overwinnen, Lawrence door een ascese van het verstand, Van Gogh door een ascese van de affectiviteit, Nijinsky door een ascese van het lichaam. Alle drie echter zijn zij bezweken: de eerste door een intellectuele zelfmoord, de laatste twee door krankzinnigheid. Hun portretten zijn levende voorbeelden van hetgeen Wilson noemt: ‘the sickness of mankind in the mid-twentieth century’.
De laatste kapittels zijn vooral gewijd aan de figuren van Nietzsche. Dostojevski, Blake en Rilke. Hoewel de schrijver hier terug blijk geeft van een buitengewone eruditie en een uitzonderlijk penetratievermogen, komt hier het meest tot uiting hetgeen m.i. de zwakte is van dit boek: nl. het gemis aan diepere filosofische scholing, het gemis ook aan de nodige fundamentele categorieën om de nihilistische ziekte te localiseren. Wilson ziet wel in dat een overwinning van de absurditeitservaring moet liggen in de richting van een nieuwe vrijheid, in de richting tevens van het godsdienstige. Maar hoe dit precies moet gebeuren, daar geeft hij geen duidelijk antwoord op.
Vrijheid en sacralisering zijn twee polen van het huidige denken, doch het zijn termen die met de meest gevarieerde inhoud gebruikt worden. Colin Wilson ontgoochelt in zijn laatste bladzijden vooral omdat hij niet heeft ingezien dat vrijheid en religiositeit het plan van het psychologische transcenderen, dat zij niet enkel ervaringsgegevens zijn doch behoren tot de orde van het metafysische. Vandaar dat hij vastloopt in een soort vaag mysticisme of vitalisme, dat met het echte denken al evenmin iets gemeens heeft als met het religieuze, doch dat de rol moet vervullen van een exodus-vorm.
Het naamloos-zich-verliezen in de Absolute Wil op de wijze van de Oosterse mystiek is voor een Westeuropeaan tenslotte altijd een abdicatie van het denken, het is geen echte oplossing voor de existentiële problemen, het is enkel een opium voor de ziel en een verdoving voor de geest.
Colin Wilson is wellicht de eerste die in het Engels milieu de formidabele betekenis van de absurditeitservaring voor onze tijd heeft uitgedrukt. Dat is zijn grote verdienste. Maar, hij weet niets af van de filosofische worstelingen van een Jaspers, van een Marcel, van een Sartre en vooral van een Heidegger: een wereld die hem onbekend is en die nochtans de enige ruimte is waarbinnen vruchtbaar een bezinning kan gebeuren op de absurditeitservaring, de dodelijke ziekte van de huidige mens.