doortrokken van verplichtingen tegenover de levenden en doden van zijn klan. Zelfs de meest intieme gebeurtenissen zoals volwassenwording, liefde, huwelijk en ouderschap zijn een aangelegenheid van de klan. Als een man een vrouw huwt, is dat niet zijn vrouw, maar ‘onze vrouw’, de vrouw van de klan die bruidschat heeft betaald, die door de familie van de man onderzocht wordt en gekeurd bij de rituele wassing in de rivier, op wie de broer rechten mag laten gelden, die voor de klan kinderen moet baren opdat de voorouders in hen zouden kunnen herleven. Deze vrouw kan geen enkel recht op de kinderen doen gelden. Haar, dochter van een andere klan, behoren deze kinderen niet toe. Zij behoren zelfs de man niet toe, maar het geslacht. ‘Voor allen, zo baren Gods mensen kinderen’.
Dat in dit leven de traditie en de ritus een grote plaats innemen, spreekt dan ook vanzelf. In de ritus betaalt de mens aan voorgeslacht en kosmos de prijs voor zijn aardse leven. Dans en zang, formules, spreuken, geslachtenlang overgeleverde wijsheid en zoveel heilige handelingen die geboorte, huwelijk, dood, jacht en liefde begeleiden worden eerbiedig herhaald en met wijding volbracht. Zelfs een epische traditie zien wij groeien als spontane begeleiding van het dorps- en klanleven met zijn lief en leed en zijn helden, zoals die Bukekwa, de danser, de leeuwendoder, hij die kon praten en vertellen en lachen, die, van gewone mensen geboren ‘niet gewoon’ was.
Het voornaamste bestanddeel van dit leven is echter de angst, wanneer de onbetrouwbare machten, ondanks zo zorgvuldig inachtgenomen traditie en volbracht ritueel, toch jaloers en dreigend in het leven verschijnen. Vooral wanneer de dood zijn schaduw over het dorp werpt, doorschokt vrees de inwoners. Hoe het onheil afwenden? Hoe vermijden dat de dood als een besmetting in het dorp blijft rondwaren? Dan vooral worden de ritussen een eindeloze aaneenschakeling van reinigingen en bezweringen. En nog voelt de zwarte zich niet veilig. ‘Wie weet op welke manier de dood aan het leven kleeft?’ (32) Nog komen de doden plots en brutaal met holle ogen zich op het pad van de levenden plaatsen. En ook de medemens is niet te betrouwen. - Die barre vrouw van Kamenga, ‘waarom baart zij geen kind? Waarom vlucht zij ons? Waarom is haar stem vol vleierij als zij tot ons spreekt? Hoe kan zij, een onvruchtbare, vruchten kweken op haar velden?... Zij doodt de kinderen in haar eigen schoot’. Is zij niet een heks, die met donkere machten hun kinderen ziek maakt en het gewas op hun velden verdort? Zo groeit het wantrouwen en de haat. Zo groeit het palaver tussen twee klans.
Dat dit boek in de afschildering van een wereldbeleving die ons ten slotte vreemd is, toch meer wordt dan een interessante dokumentaire,