| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Roman-herdrukken in Vlaamse pockets
Men kan niet genoeg beklemtonen hoe verdienstelijk het is vanwege een uitgever dat hij belangrijke romans uit de vroegere productie in pocketvorm laat herdrukken. Er heerst inderdaad op de boekenmarkt een eigenaardige toestand die niet bevorderlijk is voor de verspreiding van letterkundig werk. Een jaar nadat een boek verschenen is, of zelfs niet eens 20 lang soms, ziet men het in geen enkel uitstalraam meer en heeft men vaak heel wat moeite om het nog vast te krijgen, - de zeldzame bestsellers uitgezonderd natuurlijk. Ofwel is het na die tijd uitverkocht, ofwel wordt het aan gunstprijs gelikwideerd, ofwel blijven de resterende exemplaren jarenlang vergelen op de rekken in het magazijn bij de uitgever, zonder dat iemand er een vermoeden van heeft dat het werk nog te krijgen is. In al deze gevallen is het resultaat hetzelfde: voor het lezend punliek, voor de nieuwere generaties, bestaat het boek eenvoudig niet meer, want weinige romans worden geregeld in gewone uitgave herdrukt. Wanneer een werk echter, nadat het in de originele editie is uitverkocht, in pocketvorm op de markt wordt gebracht, dan gaat het deel uitmaken van een fonds waarvan de uitgaven door hun grote oplage en hun lage prijs tot de doorlopende verkoop behoren, wat bij de huidige stand van zaken voor letterkundig werk de enige mogelijkheid blijkt te zijn om steeds opnieuw onder de aandacht van het publiek te worden gebracht. De pocket-herdrukken verzekeren de belletrie aldus een zekere continuïteit in het boekenverkeer dat tegenwoordig opvallend sterk door een steeds toenemende vraag naar sensatie en vulgarisatie wordt beheerst.
De uitgeverij Heideland te Hasselt zij derhalve geloofd ende geprezen omdat ze na Baekelmans, Buysse, Claes, Zielens, Van Cauwelaert, Vermeulen, Walschap en Timmermans in haar vorige reeksen te hebben opgenomen, thans weer vier nieuwe namen van romanciers aan haar palmarès toevoegt. Het zijn Marcel Matthijs met een herwerkte en uitgebreide versie van zijn verhaal De ruitentikker dat bij zijn verschijnen heel wat opzien baarde en dat nog altijd op overtuigende wijze getuigenis aflegt van Matthijs' zeer persoonlijk en temperamentvol talent; Albert van Hoogenbemt met de in 1938 verschenen en een jaar later met de Driejaarlijkse staatsprijs bekroonde roman De stille man die terecht reeds verschillende herdrukken beleefde, en die ook thans nog, nu het element verrassing geen invloed meer heeft op de her-lezer, een fris en aantrekkelijk boek blijft dat zijn grote bekoring dankt aan de intieme sfeer die de verteller vermag op te roepen. Verder is er Paul Lebeau met een van zijn beste boeken: De zondebok, een tijdsroman over de intellektuele jeugd tussen de twee oorlogen die vroeger reeds een diepe indruk op me had gemaakt en die ik geboeid herlezen heb als een met de hartstocht van het zelf beleefde geschreven relaas, waarin de atmosfeer van een voor katholieke Vlaamse intellektuelen bewogen periode, tastbare gestalte heeft gekregen. En ten slotte hebben we als dubbelnummer de lijvige roman De weerlozen van Valeer Van Kerkhove, waarmee deze thans veertigjarige auteur in 1951 met de Leidse Sijthoff-prijs werd onderscheiden, als beste van 116 deelnemers! Het is een van die verrassende debuten in onze literatuur geweest, blijk gevend van vroegtijdige menselijke rijpheid en literair kunnen, met een accent van zeer persoon- | |
| |
lijk levensaanvoelen dat ook thans nog blijft boeien en verontrusten.
We kunnen Heideland zowel met het initiatief als met de keuze van zijn auteurs alleen maar feliciteren, en we zijn gelukkig te vernemen dat in de eerstvolgende reeksen de ingeslagen weg verder zal bewandeld worden met werk van Hubert Lampo, Piet Van Aken, Maurice Gilliams, Filip de Pillecijn, Raymond Brulez e.a.m.
BERT RANKE.
| |
36 Ontmoetingen met Stuiveling
De lof van de pocket-formule dient niet meer gemaakt. Een van haar vele verdiensten is, dat zij de ideale gelegenheid schept om veel lezenswaardigs dat anders ongeweten in dag- en weekblad zou vergelen of op aethergolven vervluchtigen, onder de aandacht te brengen van een ruimer publiek. Want welke bezwaren men ook moge aanvoeren tegen het bundelen van literaire journalistiek, het is een verheugend feit dat er veel belangstelling voor bestaat, en dat deze de literatuur ten goede komt omdat ze het geestelijk verkeer rond het boek intensiveert. Een krant is een zeer vergankelijk ding en knipsels verzamelen, een vrij steriele bezigheid die men gewoonlijk met de beste voornemens aanvat maar zelden lang volhoudt, - tenzij men voor particulier gebruik een archivaris-complex cultiveert. Bovendien kan men niet alle kranten en bladen lezen.
Daarom vind ik het altijd reusachtig wanneer een uitgever het initiatief neemt om een reeks korte artikels of causerieën over schrijvers en boeken aan de vergetelheid te ontrukken door ze in een handig en goedkoop pocketboekje onder ons dagelijks bereik te brengen. Ik meen dat het trouwens niet genoeg gebeurt. Want wat gemeten met maatstaven van professionele eruditie of artistieke tijdeloosheid tamelijk ijdel kan schijnen, is voor de ware literatuur-liefhebber, - voor de devoten van de literatuur, zoals Walschap zegt -, een weldaad, en van de weeromstuit voor de eigentijdse letterkunde een zegen. Ik weet natuurlijk wel dat men niet klakkeloos alles moet verzamelen wat er aan kleurloze en futloze recensies in onze bladen verschijnt. Wat louter kennisgeving of opeenstapeling van gemeenplaatsen is, kunnen we missen op de plank, maar wat karakter heeft, wat de stempel draagt van een persoonlijke ontmoeting met een auteur, zal men altijd gaarne opnieuw ter hand nemen om er eigen inzicht aan te toetsen of dat van anderen ermee te konfronteren.
Zulk een boekje is de ‘Vlaamse Pocket’ UREN ZUID van Garmt Stuiveling (Heideland, Hasselt), die als ondertitel draagt: ‘Drie dozijn ontmoetingen over de grens’, en waarin de Amsterdamse hoogleraar die als literair historicus vooral naam maakte door zijn studies en essays over de Nieuwe Gids-periode maar die tevens een scherpe blik heeft voor de eigentijdse literatuur, zesendertig beoordelingen over werk van Vlaamse schrijvers, gaande van Conscience tot Rudi Van Vlaenderen, samenbundelt. Oorspronkelijk voor maandblad, krant of radio geschreven, zijn het uiteraard korte stukjes, terloops informatief maar overwegend beschouwend, die het onderwerp weliswaar niet uitputten maar er toch een of meer aspekten op belangwekkende wijze van belichten, zonder daarom leuterend of zwaar op de hands te worden. Ze zijn goed en met flinke vaart geschreven, en behouden zonder in gemeenplaatsen of gemakkelijke anekdotiek te vervallen, de direkte charme van het gesproken woord.
Garmt Stuiveling heeft natuurlijk zijn overtuiging en die blijkt ook uit zijn voorkeur en affiniteiten. Buiten Conscience, Gezelle en Van de Woestijne (wiens orthodoxie hij dan nog betwijfelt) zal men in deze zesendertig stukjes niet veel vinden waaruit men zou kunnen vermoeden dat er in Vlaanderen ook katolieke of kristelijk georiënteerde schrijvers bestaan. Maar aangezien hij zich niet op volledigheid laat voorstaan, is het zijn goed recht te schrijven over wie het hem lust, en ten slotte is het beter dat hij niet rept over wat hem niet ligt, dan dat hij zijn oordeel, onwillekeurig misschien, zou laten beïnvloeden
| |
| |
door overwegingen die met literatuur weinig of niets te maken hebben. Wat hij over het werk van zijn geestesverwanten te vertellen heeft, is ondertussen volop de moeite van het beluisteren waard.
BERT RANKE.
| |
Journalistiek van Karel van de Woestijne
Van 1906 tot 1928 heeft de Nieuwe Rotterdamse Courant het uitzonderlijke voorrecht genoten, Karel Van de Woestijne als buitenlands korrespondent te hebben. Hij, die volgens zijn eigen woorden, minder belang stelde in de aktualiteit dan in de oorlog van Troje, schreef dus in de krant met ongeregelde regelmaat over de meest uiteenlopende onderwerpen die nauw met de aktualiteit verbonden waren, althans hun aanleiding er in vonden, zonder dat zijn geschriften nochtans de sporen droegen van tegenzin of noodgedwongen broodwerk. Integendeel, het zijn stukjes waarin men zeer duidelijk het genoegen voelt nazinderen dat de auteur aan het schrijven ervan beleefd heeft, omdat hij zoals trouwens elk waarachtig ‘schrijver’ zich alleen ten volle en met vreugde uitleefde in een bezielde omgang met de taal. Dàt alleen trouwens kan dergelijk dagwerk behoeden voor de ‘arrogante oppervlakkigheid’ der aktualiteit.
Het ‘Verzameld Werk’ in acht delen heeft uit deze journalistieke arbeid een ruime keuze gebracht. Maar wie leest er ‘verzameld werk’? Ik meen trouwens dat de oplage uitverkocht is. Daarom was het een uitstekend idee van de uitgeverij Heideland, in haar reeks Vlaamse Pockets een deeltje te wijden aan de journalistiek van Van de Woestijne en daardoor een breder publiek in de gelegenheid te stellen te genieten van dit onverouderde, soepele en viriele proza, waaruit een gans andere Van de Woestijne ons tegemoet treedt dan de traditioneel bekende smartenmens uit zijn poëzie, die volgens Garmt Stuiveling ‘het leed om de kunst’ koesterde.
De niet genoemde samensteller van deze boeiende bloemlezing heeft geen archiefwerk verricht, maar zich beperkt tot de reeds genoemde keuze uit het verzameld werk om er een selektie uit te maken voor meer gespreid gebruik. Hij dient nochtans gefeliciteerd met zijn werk want in al haar beknoptheid geeft deze verzameling een duidelijk en overzichtelijk beeld van Van de Woestijne's journalistieke bedrijvigheid in haar verschillende facetten (hij schreef zowel over het Vlaamse bier als over een opvoering van Pelléas en Mélisande, even goed over de almanak van Snoeck als over priester Daens, enz.) en door de chronologische spreiding van de gekozen stukken ook over de hele periode van zijn medewerking aan de N.R.C. Bovendien werd er bij de keuze rekening gehouden met de belangstellingsvoorkeur van de hedendaagse lezer.
BERT RANKE.
| |
Marc Andries, Schaduw op de huid, Amsterdam: De Bezige Bij 1960 (Literaire Reuzenpocket Nr. 4) 136 p., 80 F).
De thans 21-jarige Vlaming Marc Andries laat ons uit Amsterdam een reuzenpocket geworden, waarin hij een ‘kleine roman’ Schaduw op de huid en twee verhalen, Een witte vlinder en Het ongeval, bundelt. Om dit boekje te situeren kan men er het best de naam van Hugo Claus bijhalen, die ook nog niet meerderjarig was, toen hij over de onderwerpen begon die blijkbaar de geest van Marc Andries martelen. Niet alleen de inhoud, ook bepaalde elementen van de vormgeving, o.m. de kapittelbouw van Schaduw op de huid, herinneren sterk aan De Metsiers. Om beurt komen een jonge en een oude Vikke aan het woord om in de ik-vorm te verhalen ‘wat men niet mag zien in filmen’, zoals de auteur het - voor één keer - sibyllijns uitdrukt op p. 112. Ook het speciale soort stijl dat de auteur zich heeft eigen gemaakt, lijkt wel symptomatisch voor de schrijfwijze van de jongeren. Andries drukt zich bij voorkeur uit in de telegramstijl, waarmee vooral L.B. Carlier in het Vlaams proza interessante effekten heeft bereikt. Dit wordt in dit boekje echter een procédé dat vrij vlug vermoeit. Nu onze dichters de syntaxis gedy- | |
| |
namiteerd hebben, ont-binden de jongeren ook het proza. Men plaatst willekeurig punten tussen de zinsdelen en vooral tussen beelden, associaties en metaforen die in drommen aanstormen, onbeheerst en ongebonden. Deze beeldentaal verheft wel hier en daar de zo nonchalante en - wellicht gewild - onbehouwen stijl, maar het geheel laat de indruk na van een protserig primitivisme dat de literatuurliefhebber met ietwat gekultiveerde smaak op de duur tegen de borst stoot. Marc Andries kan wellicht originele verzen schrijven, maar hij zal ander proza moeten schrijven, wil hij niet bij de ‘vroegrotten’ geklasseerd worden.
| |
Lucien Dendooven, Sjantra de Maan (Lissewege: Uitgeverij Ter Doest 1957, 61 p.) en Heer Torfinn (Lissewege: Uitgeverij Ter Doest 1960, 63 p.).
Te oordelen naar deze twee verhalen, waarvan het eerste zich afspeelt in het verre Oosten en het tweede rond de abdij Ter Doest in de 13e eeuw, blijkt Lucien Dendooven een voorkeur te hebben voor onderwerpen met een romantische inslag. Het exotische en het verre verleden boeien blijkbaar deze verteller, want het ontbreekt de auteur zeker niet aan verbeelding, noch aan zin voor ‘couleur locale’. In beide verhalen worden vrij veel gebeurtenissen in een snel tempo afgewikkeld: het eerste vertelt de geschiedenis van een vorst en zijn drie zonen, het tweede een belangrijke fase in het leven van een Noors bisschop die naar Vlaanderen vlucht. Enkele geslaagde epische wendingen en de plastische uitbeeldingskracht van sommige taferelen wijzen op een reëel talent voor het epische genre, hoewel de lust tot vertellen soms de eenheid van deze verhalen schaadt. Ook getuigen deze verhalen van een rustig-bedaagde kijk op het leven. Dendoovens stijl komt m.i. nogal mat en vlak, te alledaags voor. Ook mist het tweede verhaal eenheid en zijn struktuur lijkt mij te los. Het is jammer, want iemand die nog in de ‘oude’ trant iets wil en kan vertellen, verdient sympatiek onthaald te worden.
M. JANSSENS.
| |
M. van Logghem
In de literaire pocketserie van De Bezige Bij werden twee verhalen van Manuel Van Logghem samen gepubliceerd, Insecten in Plastic en De Stuwdam in de Iljoesj. Het gegeven is in beide verhalen enigszins fantastisch en toch zeer aktueel. Het is zoiets als een gewetensonderzoek van de westerse mens tegenover hem vreemde werelden terwijl hij zich bewust wordt van de relativiteit van zijn eigen ingewortelde opvattingen over leven en mens. In het eerste verhaal betreft het de verhouding tot een totalitair regime. Van Logghem verhaalt de enigszins vreemde geschiedenis van een kunstcriticus die, omdat hij het werk van de nieuw-realisten niet kan waarderen, in een kamer wordt opgesloten waar hij steeds dit schilderij heeft te aanschouwen. Alles wordt hem afgenomen, het besef van de tijd, de regelmatige afwisseling van dag en nacht, het kontakt met de anderen. Langzaam ontvallen hem zijn oude zekerheden. Steeds grondiger wordt de hoofdpersoon gekonfronteerd met zichzelf, de zin van persoonlijk onderzoek en persoonlijk oordeel zowel op artistiek als op filosofisch gebied. Ten slotte meent hij in te zien dat het individualisme, ‘het recht op twijfel’ de mensen eigenlijk niet gelukkiger maakt, dat men door het aankleven van een persoonlijke waarheid, waardoor men zich van miljoenen afscheidt, een schuld tegenover de gemeenschap op zich laadt. Hij beproeft het schilderij te bekijken met de ogen van de massa-mens, aanvankelijk als proefneming, maar stilaan meent hij te beseffen dat het een bevrijding is uit het toegespitst individualisme en de scherpzinnige problematiek een schilderij zo te bekijken. Ten slotte geeft hij toe en schrijft de gevraagde nota waarin hij bevestigt dat hij het schilderij mooi vindt.
De Stuwdam in de Iljoesj verhaalt van een ingenieur die door een olie-koning naar Arabië wordt uitgenodigd om een stuwdam te bouwen en als speciale blijk van waardering een slaaf ten geschenke ontvangt. Een gewetensonderzoek om zijn houding tot de slaaf te bepalen vormt de grond
| |
| |
van het verhaal. Ondanks de drang om de slaaf van zijn westerse opvattingen over de rechten van de mens te overtuigen, ontdekt hij in zich een licht gevoel van machtsbesef, en tegelijkertijd is hij wrevelig omdat hij dat in zich ervaart. Daarbij komt dat de slaaf zelf onbekwaam is om die westerse begrippen te verstaan en ten slotte een behandeling als slaaf beter begrijpt. Na een paar onbeheerste woedeuitbarstingen, waar hij zich dan zoekt van de louteren, komt de ingenieur tot een soort kompromis, een evenwicht tussen zijn hoge westerse idealen en de realiteit.
Beide verhalen zijn in de ik-vorm gesteld en bestaan hoofdzakelijk uit een zeer grondige en nauwkeurige zelfontleding. Het verhaalde is daarbij eerder bijkomstig. De gebeurtenissen zijn, hoewel zij enigszins verzonnen aandoen, binnen dit fantastisch kader zeer alledaags en bovendien slechts aanleidingen voor de ik-persoon om zich duidelijker en veelzijdiger rekenschap te geven van het probleem dat zich voor hem stelt. Dit probleem vertoont in de twee verhalen een zekere overeenkomst. Het gaat om een innerlijke aflijning van de houding die het individu zal aannemen tegenover de andere of de gemeenschap. Daarbij staan in beide gevallen belangrijke principes op het spel. In beide verhalen heeft het individu geen volledige macht over zichzelf. Hij moet zichzelf waarnemen en daarbij doortrekt hem een zeker angstgevoel als hij ontdekt dat veel in hem aan zijn beheersing ontsnapt, dat de mare waarin hij persoonlijk zijn houding bepaalt zeer relatief is. Door schuldbesef en loutering komt hij echter stilaan tot een evenwicht. Deze zelfontleding gaat terloops gepaard met een religieuze vraag. Zij wordt echter niet grondig of uitdrukkelijk gesteld. De houding tot de evenmens vertoont in de twee verhalen eveneens overeenkomst. Er is geen spontaan ineenvloeien van zielsinhouden bij personen die elkaar begrijpen. Zij staan op een afstand. De hoofdpersoon stelt zich voortdurend de vraag naar de bedoeling die verborgen zit achter en soms tegengesteld is met de houding die de anderen aannemen of de woorden die zij spreken. Het boek wil ‘wijs’ zijn, op een lichtironische manier de beperktheid en de tegenstellingen van wereld en mensen blootleggen. In die lichte ironisering ligt de grens van deze verhalen. Zij zijn een diagnose van de beperkte mens die in 't reële, daagse leven gewoon is aan kompromissen. Deze kompromissen worden scherp belicht, soms met een poging tot heimwee, maar vooral met veel realisme.
De problemen zijn scherp gesteld, de ontleding is zeer intelligent, maar misschien juist een beetje te knap, te afgerond, te koel. Zij worden niet gesteld en opgelost met de dwingende noodzaak of de warmte van het volle leven, maar met het nuchter verstand van het alledagsleven. Ook de taal vertoont die kenmerken. Zij is uiterst beheerst, zuiver, maar zonder een accent dat de woorden anders zou doen klinken dan de vale alledaagse klank. Geen vleugje poëzie of lyriek, geen intens-gespannen dramatiek komt de koele zakelijk beheerste stijl verstoren.
L. SCHEER.
|
|