| |
| |
| |
Jon Silkin
Vertaling van Gabriël Smit
Drie verzen over de dood
1
Een gat in de lucht
De eerste dag na zijn verdwijnen
miste ik hem nauwelijks. Haast was ik blij dat hij
vertrok zonder te blaffen of met zijn staart te slaan.
Het was mij wel dat hij ontsnapte
naar de wereld buiten. Ik voelde het,
zonder opzet, haast als een verlossing
van zijn onzindelijkheid. Toen, de tweede
die hij achterliet. Een gat,
gekapt uit de lucht. En plotseling miste
ik hem, eigenlijk zonder te weten
dat hij dood was, vreemd, omdat ik dacht
aan de dood gewend te zijn. Ik was bang
dat de botte kinderen op straat
zijn staart hadden afgehakt als
een soort souvenir aan zijn leven en ik
wist niet wat ik moest doen. Ik was bang dat
iemand hem had verminkt. Ik riep zijn naam,
maar het gat in de lucht bleef.
Langzamerhand ben ik gewend geraakt
aan de dood. Maar zijn wegzijn maakte mij bedroefd;
ik weet niet wat hij wel had moeten doen,
maar zijn wegzijn ontstelde mij.
| |
| |
Ik was niet alleen bang voor de dood die
de zijne was, maar voor de dood van allen
die ik liefheb, alsof zij allen plotseling
in die holte binnen het licht
en verdwijnen. Alsof zij allen konden weggaan
zonder te blaffen, zonder te spreken,
zonder naar mij om te kijken, niets
dan gaan, en gaan alsof het
mechanisme van de pijn moest worden verdragen als
iets van toeval, alsof zij verdroegen,
toevallig en zonder ernst,
zonder doel zelfs. Alleen maar: gaan.
Ik was bang al mijn vrienden zo te verliezen.
Ik was doodsbang hun liefde te verliezen. Maar vooral
vreesde ik voor het verlies van jou.
zonder ontzetting, zo maar, ik zou de wond,
die jij sneed in de lucht, openscheuren,
en ook het naakte janken,
kolkend achter je wilde haar. Ik zou
jouw ondergang dieper voelen dan mijn ondergang.
Mijn eigen dood draag ik, min of meer,
maar jouw dood zou iets anders zijn, iets
ver boven mijn kracht. Het zou niet
jouw dood of mijn dood zijn, liefste,
maar ons beider bloeiend verbonden ontbinding.
Daarom was ik bang toen hij weg was,
bang om zijn dood, niet om onze dood, maar om een voorteken
van onze dood. En ik zal voor de dood van hen,
die wij liefhebben, altijd bang zijn als voor
een voorteken van jouw dood, lieveling.
| |
| |
| |
2
De dood van een vogel
Nadat wij hem in de brievenbus hadden gezet en
een huis voor hem hadden gemaakt
idiote kooi van ijzerdraad,
hoog en smal, waar het zonlicht door
de lucht heen op hem kon vallen;
wij hem drie dagen lang hadden
gevoerd, stierf hij, plotseling, in de loop
van de morgen, zonder enige
hij zei niet dank u, maar hij stierf,
van zijn kooi, vast gesloten zijn gouden
slikkend wat hem was gegeven. Ik kan
niet zeggen hoe het mij verdriet dat
Toen ik hem zag liggen, op zo goede voet
met de dood, was ik kwaad dat hij zonder
reden of waarschuwing was
hij tevoren liet vermoeden dat hij zou
gaan, want wij hadden hem eten gegeven en
veiligheid en wij vroegen hem over
onze handen te springen. Wij
| |
| |
vroegen niet anders van hem dan dat
hij zou verlangen te leven. Hij was
een van ons geworden, een zwarte
vriend met een gouden mond,
schel zingend in de hitte. O
het gezwoeg van de merel! Ik
kan niet begrijpen waarom
Ik begraaf hem als een vriend.
Zijn erfdeel is een kleine, bruine tuin.
Er is iets toegevoegd aan de eeuwige aarde;
uit mijn leven is een ruimte weggenomen.
| |
| |
| |
3
De dood van een zoon
(Gestorven in een inrichting poor geesteszieken, één jaar oud)
Iets heeft opgehouden bij mij te blijven,
iets als een persoon, iets dat daar veel op leek.
Toch was er geen adeldom in
Er was iets als een huis, gebouwd een jaar
geleden, stom als steen. Terwijl de gebouwen ernaast
zongen als vogels en lachten
een dwingende afspraak hadden. Maar hij
zong niet en lachte niet. Hij zegende de stilte niet
Eigenlijk, als een huis in rouw, keerde hij zijn
oog naar binnen om op de stilte te letten terwijl
de andere huizen als vogels
En de ademende stilte bewoog niet,
Ik heb hardsteen gezien, ik heb baksteen gezien,
maar dit huis was niet van hardsteen of baksteen,
het was een huis van vlees en bloed,
en bloed als baksteen. Een huis
van steen en bloed, met adem van stilte, en de andere
vogels waanzinnig zingend op zijn schoorsteen.
| |
| |
dit was iets anders, dit was iets
luisterend en sprekend, hoewel het een huis was, gehuld
iets godsdienstigs in zijn stilte,
iets dat glansde in zijn rust.
Dit was iets anders, dit was iets volstrekt anders;
hoewel hij nooit sprak, had
dit iets van doen met de dood.
En toen hield het oog langzaam op naar binnen
te kijken. De stilte rees en viel stil.
De blik keerde zich naar buiten en keek,
de vogels kwetterend om hem heen.
keerde hij zich om op zijn zijde met zijn ene jaar
hij keerde zich om alsof hij er zich voor schaamde,
en uit zijn ogen rolden twee grote tranen, als stenen,
|
|