Na deze misschien te bondige samenvatting van de rijke getuigenis-inhoud van Reninca's jongste werk, loont het wel de moeite ons af te vragen wat Beschavingen wij rapen u als schelpen in esthetisch opzicht betekent. Laten we maar onmiddellijk toegeven dat de dichteres na tien jaar heel wat stijltucht heeft aangekweekt. Het wilde zwoegen van beeld naar beeld, dat haar eerste werk vaak ontsierde, heeft hier en daar plaats gemaakt voor een organisch gegroeide beeldspraak. Deze beeldspraak wordt van gedicht tot gedicht verder aangevuld en overtuigt meestal door haar durf en echtheid. Soms nochtans wordt het beeldend dichten van Reninca overschaduwd door de resten van een schadende grootspraak.
Lukrake associaties werden zoveel mogelijk vermeden. De rijmnood werd op enkele plaatsen haast moeiteloos overwonnen. Wel leidt de verhevenheid van de gedachten vaak tot ongewone en zelfs enigszins bevreemde woordvormingen zoals: zijnsgewiel, wereldomringen, middenschoot, klodderkom, zelfheidsgebaar, eenheidsgenucht, koorstkringeldans e.a., doch doorgaans werd de gedachtelijke aanloop in passend en congruent woordmateriaal opgevangen. Het ritme is niet overal overtuigend (in de door ons geciteerde gedichten kan men sporen vinden van een alleszins niet functionele onderbreking van de ritmische stuwkracht). Ook elders breekt de wijsgerige bekommernis iets van de natuurlijke Schwung waarmee de ritmische beweging zich zoekt door te zetten. Op nog andere plaatsen bevreemdt de gewaagde woordkeuze. In dat opzicht heeft Reninca het veel moeilijker dan haar experimenterende collega's. De aard van haar dichterlijke uiting laat het excessieve of al te banale woord wel zeer weinig kansen.
Haast alle gedichten moeten cyclisch gelezen worden en zouden het minder goed doen in een bloemlezing, maar wij geloven dat Reninca, aangewezen als ze is op een cyclische lyriek, daarin geen al te groot bezwaar moet zien. Men schrijft zich ten slotte niet naar de bloemlezingen toe. Ze zou er echter meer mogen op bedacht zijn dat ook de cyclische dichtkunst niet de minste slordigheid toelaat.
Zij die iets blijven voelen voor de geestelijke rijkdom van de betere religieuze poëzie die gedurende de jongste jaren in Vlaanderen toch al niet zo weelderig tiert, zullen met ons in Beschavingen wij rapen u als schelpen een vernieuwingspoging waarderen die Reninca opnieuw een plaats bezorgt in de jongste ontwikkeling van onze getuigenislyriek. Wij menen dat men, ondanks de genoemde feilen, de verwachting dat haar poëzie ons in de toekomst door een vollediger vormschoonheid kan verrassen, niet mag uitsluiten. Een grotere eenvoud en een nog toegenomen soberheid zullen daarvan de voorbode moeten zijn.