meditatie en bij pozen extatische contemplatie, leefde in hem een drang naar de ruimte. Hij heeft zeer veel gereisd, hij werd een der meest perfekte cosmopolieten die ons volk bezit, en er zijn in Europa weinig kunststeden, weinig of geen kunstwerken van waarde die hij niet heeft gezien.
Alleen een schrijver met véél persoonlijke cultuur, gepaard met intense schoonheidsliefde, kan een oeuvre opbouwen, waarvan persoonlijke beleving het centrum is, zoals Jozef Muls heeft gedaan. Heel vele onder zijn geschriften, boeken als De Val van Antwerpen, De Gruweljaren, Het Rijk der Stilte en zijn reisverhalen, danken hun waarde minder aan de feiten dan aan de persoonlijke wijze waarop Muls ze beleeft met rijke emotie en persoonlijke bekoring.
Dit vermogen om de rijkdom van eigen ervaring te verwoorden komt ten volle tot uiting in zijn talrijke boeken over kunst en literatuur. Hij bezat in hoge mate de onmisbare gaven, zonder dewelke de wetenschap zich op de gebieden van literatuur- en kunstkennis als een stamelende blinde beweegt, te weten: een fijnzinnige en breed gekultiveerde smaak, een intens emotioneel leven, een rijke intuïtie. Dat hij ook aan zuiver historische wetenschap kon doen, heeft hij in enkele studies - ik denk b.v. aan die over Cornelis De Vos - bewezen, maar zijn ziel was te ruim en zijn nood aan kunst als levensvoedsel te intens om er zich in op te sluiten.
Met de oude Europese humanisten had Jozef Muls gemeen dat hij geloofde in de kunst als middel tot aristocratische volmaking van élke ziel. Daarom had elk kunstwerk voor hem wijding, was het boek iets heiligs. In zijn werk De Val van Antwerpen vertelt hij dat hij die sombere dagen van zijn stad beleefde met een boek in de hand, dat hij, in de schaarse minuten tussen de gewelddaden in, gebruikte om te lezen. Petrarca, Erasmus, Morus, Montaigne zouden hetzelfde hebben gedaan. Muls was hun trouwe discipel door zijn zin voor het mooie, zijn zorg voor de goede smaak, zijn levensstijl en ook door zijn spiritualisme, zijn verlangen naar inwendige rust, naar meditatie en beschouwing, naar wat hij ‘het rijk der stilte’ heeft genoemd.
Doch dit esthetisch humanisme ging bij onze betreurde collega gepaard met een diep geloof in de sociale zending van de kunst. Zoals in John Ruskin, met wie hij als jongeling dweepte, brandde in hem een onblusbaar vuur om te getuigen voor zijn geloof in de schoonheid en aldus het schoonheidsgeloof te maken tot een gemeenschappelijke beleving. De afzondering in zijn landgoed was hem lief, zoals Petrarca zijn Vaucluse liefhad, maar evenals die voorbeeldige humanist werd Muls door een àndere behoefte van zijn hart naar de mensen, het openbaar leven getrokken. Hij moest getuigen, bezielen, gemeenschappelijk