kluisterd, schraagden. Onder een koperen hoorn dook meermaals de lepel van de man met de witte pet en enkele ogenblikken later zaten Jeroom en het meisje naast elkaar stilzwijgend te likken. Het was nochtans geen louter materialistisch likken: de groene, gele en bruine ijskreem was de afspiegeling van hun pastelkleurige droom-sferen. En naarmate Jeroom's ijskreem kleiner werd, werd de cirkel van zijn droom enger tot hij eindelijk als een aureool bleef gloren rond de kop van een strandezeltje. Het was een lief, grijs ezeltje, met pientere oogjes, met een hangende kop en een hangende staart, 'n ezeltje zó braaf, dat men er op een regenachtige zondagnamiddag zou willen mee spelen in de huiskamer.
‘Blijf je nog lang hier?’ vroeg het meisje plots.
‘O, misschien een paar dagen, misschien een paar weken, en als het weder goed blijft...’. Jeroom brak de zin af op een toon die eindeloze mogelijkheden moest laten vermoeden. Hij voelde zich groot, sterk en edel naast het onschuldige wicht, dat de vingers als krulijzers in haar drogende haren drukte.
‘Wat doe je eigenlijk, Mijnheer?...’ vroeg ze plots.
‘Jeroom, Jeroom, asjeblief...’, boog Jeroom Goedertier.
‘Jeroom, wat is je bezigheid eigenlijk?’
Haar ogen zochten de zijne, terwijl ze haar hand aan haar voorhoofd luifelde tegen de zon. Maar Jerooms ogen dwaalden vlug af naar het grijze ezeltje met de oren die juist zo groot waren als nodig en passend is, om van een gewoon dier een ezeltje te maken. Jeroom mat de oren van het zachtmoedige en zo dikwijls verguisde dier, schrok toen even op, en droeg onverschillig voor, met 'n lichtelijk-verveeld schouderophalen:
‘O, wat ik doe, wat zo mijn bezigheid is? - Niets, niets, veel reizen, tennissen, schaken, uitvaren met mijn yacht, af en toe mijn zaken nazien of alles normaal verloopt en goed bestuurd wordt... Och ja, soms is het leven wel wat ééntonig...’
Jeroom's ogen gleden van de oren van de ezel, over zijn dóórgezeten rug, naar de tamme, dóórhangende staart... ‘Maar af en toe is er wel eens een dag die de moeite loont...’
Het antwoord van Jeroom bleef als een exotische aquariumvis tussen hun beide hangen, terwijl zij per auto terug naar Oostende reden. Aan het terras op de wandelpier smaakte het eerste glas Rijnwijn zeer goed, het tweede beter.
De gewoonste woorden van de wereld werden kleurige vlinders die over en weer stoeiden tussen de verschillende paartjes. Jeroom wilde op sommige ogenblikken alles zeggen over Flensjes-Flansjes, p.v.b.a., maar wanneer hij werkelijk zijn mond opende, sprak hij alleen zijn fantastische dromen uit.