tot moeder Hildegardis toe, met het sexuele probleem te confronteren en in ‘zondigheid’ of abnormaliteit te dompelen? Men laat in een roman toch ook niet alle mensen voortdurend een verkouden neus snuiten, of diarrhee hebben, of met zweetvoeten geplaagd zitten, tenzij men er iets vaudevilleachtigs wil van maken.
Bij Dellart is er geen enkel personage dat het sexuele in een harmonische liefdeverhouding weet te integreren. Er zijn maar enkele figuren die tot rust komen op dat gebied. En de harmonie, die zij bereiken, is dan nog maar een negatieve: Zena en moeder Hildegardis brengen, na een uitspatting, het offer van de liefdewerkelijkheid.
Deze overdaad aan erotieke buitensporigheid heeft daarbij een duidelijk reactief karakter: zowel moeder Hildegardis als Zena hebben de onweerstaanbare drang zich te bevuilen om zich los te schudden uit het strenge, levendodend gezag van een burgerlijk milieu. Van mannelijke zijde zijn Monsieur Davar en Henri Delarivière en Thibaut de arme slachtoffers van een in burgerlijkheid opgevoede geheel of gedeeltelijk frigide vrouw. Omdat men die arme mannen natuurlijk niet eeuwig met hun onbevredigdheid kan laten rondlopen, laat de schrijfster ze maar eens uit de band springen, zodat zij op hun beurt slachtoffers maken: resp. Annie D'Hoef en Zena. Omgekeerd zal het milieu de bij het kind ontwakende sexuele drift niet voorlichten, maar afsnauwen of met losse hand te lijf gaan, zodat deze arme kinderen ook weeral in zonde of buitensporigheid verdolen. Gran-Jules wordt door zijn zuster afgesnauwd, wanneer hij vaag-verward een beetje te aandachtig naar haar bloesje kijkt; als hij dan later op school betrapt wordt met een kameraadje, naakt, in een hokje waar klasmateriaal geborgen wordt, is het een woordeloze maar streng veelzeggende afkeuring van meester en directeur, een vloed van moederlijke scheldwoorden en slagen. Ook Zena heeft zulke barsheid ontmoet toen zij als meisje een jonge buurvrouw haar rug hielp wassen en daarbij een niet gewenste verwondering had voor deze haar borsten.
Vooral de moeders worden met veel bitterheid getekend. Zij zijn streng, zonder begrip voor de noden van het kind, liefdeloos, en daarbij meermaals aanstellerige, banale ijdeltuiten, die overlopen van onbenulligheid. De afrekening met de moeder (of opvoedende vrouw) speelt een grote rol in het proces der volwassenwording van vele dezer figuren (Zuster Theophila bij voorbeeld is nota bene uit een soort posthume wraak op haar moeder tot het geloof geraakt!!)
Ook wat de vorm betreft heeft Anne Dellart nog veel te leren. De bouw heeft door het telkens en telkens terugklimmen naar de kinderjaren en puberteitsperiode van haast elk optredend personage iets schuifjesachtig-disparaats gekregen. De stijl doet dikwijls aan als mooi-