drama zich heeft afgespeeld. Het leven gaat voort: ‘'s Avonds zal de zon weer ondergaan, onbekommerd voor de schade die ze heeft aangericht. Dan zuigt de wolkenloze hemel de stralingshitte weg uit het land en het water’ (p. 5). Paul echter heeft door het plots wegvallen van drie van zijn werklui besef gekregen, dat, wat hij er ook over dacht, hij een mens zomaar niet kan vervangen als een versleten schroef. Hij weet nu dat hij zijn werklui zal missen: de chauffeur, Max, het meisje...
Ofschoon sommige fragmenten van een zekere kracht getuigen, is dit werk voor ons een desillusie geweest. Evenals bij Herman Vos ligt de zwakheid vooral in de bouw. Carlier is er niet in geslaagd een harmonisch geheel te scheppen. Wij hebben bij de schets van de inhoud vooral het passiegebeuren uiteengezet, omdat dit tegen het einde van het boek zo krachtig wordt uitgebeeld, dat men de indruk krijgt alsof heel het werk om die bladzijden geschreven werd. Het beslaat echter maar een tiental bladzijden van de 120 die het werkje telt. In de overige wordt de aandacht versnipperd over fragmentjes die al dan niet boeien en slechts weinig met elkaar te maken hebben. Nadat de gek de eerste vijftien bladzijden tot hoofdpersoon scheen uit te groeien, werd hij op de achtergrond geschoven voor de figuur van Paul. Diens evolutie blijft een vaag samenraapsel van lotgevalletjes, zonder inwendige lijn. Daarbij oordeelt de auteur het nodig zijn lezers tot een paar acrobatentoeren uit te nodigen. Tussen blz. 23 en 52 laat hij onze aandacht onverantwoord verspringen van Paul per motorfiets naar Max per motorfiets; dan weer van Paul naast Jo in bed naar Max met Rosa te bed - beide onbevredigd, waarna Paul plots in een café belandt (een zestien bladzijden lange uitwas)! Het heeft ons plezier gedaan uit andere recensies te vernemen dat wij niet alleen er de tel bij verloren. Om dit alles kan de laatste roman van Carlier ons artistiek niet bevredigen.
Wel kan deze roman interessant zijn voor wie achter het oeuvre van een auteur een evoluerende levensvisie zoekt te begrijpen. Wij wezen er reeds op naar aanleiding van vorig werk, hoe een zekere bitterheid de volledige inzet van een jeugdig durven, zoals in de eerste romans verheerlijkt werd, heeft vervangen. De personages van Carlier volvoeren hun strijd op leven en dood niet langer met een onaangetast geloof in de zin van alles. Alleen reeds de keuze van het onderwerp laat dat blijken. In De Zondagsslepers of Duel met de tanker werd de felle strijd uitgebeeld van mensen tegen de natuurelementen. In Piraten en Het Kanaal is het de strijd van de mens tegen de medemens (denk aan de confrontatie van Paul Thijs met zijn concurrent Busschops), of meer nog, tegen de onrechtvaardige en dwaze machine die