Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110(1965)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 307] [p. 307] [1965/5] Paul Snoek Serenade Gij die mij leest, vergeef mij en vergeet het woord dat speelt in deze serenade. Vergeef mij op mijn erewoord en weet, in elk gedicht, ik gok bij gods genade. En zou ik u opnieuw bekoren later, verdrink me in een leeggedronken glas of spoel me als een wijnvlek weg met water, of liever, zeg dat ik doorschijnend was. Maar weet, dat na de weelde met het woord een eenzaamheid ontstaat, een droeve schade die elke dichter als een echo hoort; na elk gedicht, hij rilt bij gods genade. [pagina 308] [p. 308] Vierde gedicht voor Maria Magdalena Je ogen smelten in hun duister licht. Je koude haar is een doorwaadbaar weefsel en op je nauwelijkse lippen ligt de oude dauwglans van je lauwe speeksel. Je siddert en uit trillingen bestaat je naakte slaap. Bijna alsof je luistert of aan mijn niemandsmond een kus ontstaat en ik mijn adem in je adem fluister, of huiver met mijn lippen aan je hals en aan je borsten, de gebenedijde, terwijl ik in je lichaam vloei, zoals een weinig wijn verdwijnt in rode zijde. [pagina 309] [p. 309] Vijfde gedicht voor Maria Magdalena Van je eerste tot je laatste lichaam, liefste, laat mij al de minnaars zijn. Eerst de jonge danser, zacht en eenzaam die je speeksel zoekt en drinkt als wijn. Later de gevreesde die zijn mieren jaagt van hoer naar hoer, tot onze schade. Soms de sterke met verstilde spieren, hemelsbreed van blijdschap en genade. Laatst de vader die het zaad zal dragen; van je vrucht, de vruchteloze pijn, en aan al je lichamen zal vragen: liefste, laat mij de geliefde zijn. Vorige Volgende