| |
| |
| |
Kroniek
Albert Westerlinck
Literatuurgeschiedenis en kritiek. I.
Voor enkele tijd heeft Prof. J. Weisgerber, hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Brussel, in het Frans een belangwekkende studie laten verschijnen Formes et domaines du roman flamand (Ed. Renaissance du Livre, Bruxelles, 1963), waarvan thans ook een Nederlandse versie verscheen Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960 (Polak en Van Gennep, Amsterdam). Vooraf zij gezegd dat de schrijver de term ‘roman’ hier in de zeer (te?) brede betekenis van verbeeldende verhaalkunst gebruikt, zodat ook enkele novellen worden ontleed. Een uitvoerig inleidend hoofdstuk van deze verzameling studies over Vlaamse romans handelt over de ontwikkeling van de romankunst in de Zuidelijke Nederlanden van 1837 tot 1927. (p. 9-59) Het is de eerste maal dat zulk historisch overzicht van ons verhalend proza wordt gegeven. Weisgerber doet het in een synthetisch en evenwichtig gecomponeerd hoofdstuk. Hij onderscheidt in de romangeschiedenis bij ons drie perioden, de eerste gaande van de romantiek tot naturalisme en impressionisme (1837-1880), de tweede beheerst door ‘Van Nu en Straks’, de derde geïnspireerd door het expressionisme. Elke poging tot periodisering is relatief en dus vatbaar voor kritiek, ook de opvatting die Weisgerber hier voorstaat. Men zou hem kunnen opwerpen dat de tegenstelling tussen de eerste twee perioden die hij onderscheidt, niet zo scherp is als hij het voorstelt; dat ook de tegenstelling tussen het naturalisme en impressionisme enerzijds en ‘Van Nu en Straks’ anderzijds niet duidelijk is, omdat ‘Van Nu en Straks’ nu eenmaal een zeer syncretistisch en hybridisch verschijnsel is, enz. Doch dit neemt niet weg dat de indeling van Weisgerber voordelen biedt.
Zijn overzicht schenkt ons ook een groot aantal historische gegevens die ons toelaten de evolutie vrij gedetailleerd te volgen. Slechts zelden ben ik het met zijn concrete oordeelvellingen oneens. Ik wil toch een paar gevallen aanhalen, al was het slechts ten bewijze dat ik zijn boek nauwlettend heb gelezen. De eenzijdige belichting van Conscience b.v. als nationaal romanticus en de geringschattende visie op hem doen m.i. zijn betekenis in historisch, zelfs in Europees verband, te kort. Is het
| |
| |
ook niet overdreven Zetterman een ‘marxist’ avant la lettre te noemen, als men op de juistheid der termen gesteld is? Het proza van Gezelle, dat zoals dat van Multatuli in Nederland, verdienste heeft als doorbrak van de a-retorische prozastijl, had vermelding verdiend. En wat Wazenaar betreft, ik zou in zijn - voor mijn gevoel - stijlloze prozaverhalen nooit ‘de mode van mooischrijverij’ ontdekken. (p. 28) Het meest fundamentele verwijt echter dat men, van zuiver historisch standpunt uit, deze historische schets zou kunnen toesturen, is dat zij op het plan van de evaluatie niet historisch is, maar uitsluitend bepaald door de eigentijdse smaak. Weisgerber evalueert de historische fenomenen niet met een historische optiek maar actualistisch. Dit is natuurlijk zijn goed recht, maar ik wou slechts aanstippen dat er andere perspectieven mogelijk zijn van waaruit men de historische verschijnselen ànders beoordelen kan.
Pas wanneer het over eigentijdse letterkunde gaat, is Weisgerber volkomen in zijn element. Dit blijkt uit zijn Panorama van de Vlaamse roman 1927-1960 (p. 40-61), een zeer nauwgezette en inzichtrijke poging om de hedendaagse roman te periodiseren. Dit uitmuntende hoofdstuk biedt de lezer tevens de kans, de kritische beginselen van de schrijver duidelijk te leren kennen. Men stelt spoedig vast dat Weisgerber hier, zoals in vroegere geschriften, de literatuur het liefst beleeft als uitdrukking van een kosmopolitisch, geciviliseerd, filosofisch- én esthetisch-bewust levensgevoel. Om met Schiller te spreken: hij waardeert zeer hoog de cultuurkunst - de ‘sentimentalistische Kunst’ - en heeft weinig over voor de natuurkunst, de ‘naïeve’. James Joyce is hem meer nabij dan Homeros. Intellectualisch bewuste auteurs als Brulez en Gijsen, esthetiserende als De Pillecijn en Gilliams, zeggen hem meer dan natuurtalenten als Streuvels en Timmermans. Wie Weisgerbers evaluatiewereld beoordelen wil, moet met deze voorafgaande keuze rekening houden.
Het corpus van het boek bestaat uit dertien opstellen; elk ervan is gewijd aan één bepaald boek van dertien verschillende Vlaamse prozaschrijvers uit de periode '27-'60: Roelants, Walschap, Elsschot, de Pillecijn, Brulez, Gilliams, Teirlinck, Daisne, Lampo, Van Aken, Gijsen, L.P. Boon en Hugo Claus. Zo wordt van Roelants Komen en Gaan, van Walschap Houtekiet, van Elsschot Het Dwaallicht besproken, enz. De voornaamste verdienste van deze ontledingen is, dat zij op de artistieke eigenschappen van de werken gericht zijn en elk ervan in hun eigen artistieke gestalte willen kenschetsen en evalueren. Deze ergocentrische opvatting met artistiek oogmerk is modem en, indien zij de andere gezichtspunten niet verwaarloost, lofwaardig. In zijn beste
| |
| |
opstellen slaagt de schrijver erin, door fijne ontleding, binnen te dringen tot in het centrum van het werk. De aandacht die hij aan vormverschijnselen en inhoudsthema's wijdt is wisselend, maar in de beste stukken evenredig verdeeld. Tot de opstellen die mij de meeste, haast onbeschaduwde voldoening schonken, reken ik die over Teirlinck (een prachtig stuk!), Rodants (al is het moeilijk over hem nog zeer origineel te zijn, het essentiële werd reeds gezegd), Gilliams, Van Aken, Boon. In sommige opstellen stoot men op lacunes: zo mis ik bij Walschap het inzicht in de tegenstellingen die zijn schrijversfiguur zo boeiend maken; bij Gijsen de ontleding van zijn smalle maar intense psychologische problematiek. De keuze der behandelde boeken is over het algemeen gemotiveerd. Slechts in enkele gevallen is betwisting mogelijk, b.v. voor Boon en Claus. Summa summarum is de studie van Weisgerber een zeer hoogstaand specimen van universitaire literatuurkritiek, dat getuigt van goede smaak, wakkere ontledingszin, beheerste compositie en rijke literaire cultuur. Het verdient aanbeveling, bewondering en navolging.
De Gezelle-studie is weer een stapje vooruitgegaan op het gebied van de filologische tekstkritiek door de uitgave van Guido Gezelles laatste tekst van de Kerkhofblommen door Drs. J.J.M. Westenbroek (Uitg. Guido Gezellegenootschap, Kapellen). In de Jubileumuitgave van Gezelles werken had Walgrave als basis genomen de zesde, vermeerderde druk van 1892. Westenbroek neemt als basis de zevende druk die in 1900 na Gezelles dood verscheen, in de overtuiging dat de wijzigingen in die druk - een schooluitgave - nog van Gezelles hand zijn (zoals Caesar Gezelle trouwens in 1912 reeds heeft beweerd). De inleiding tot de uitgave slaagt erin, door nauwkeurig variantenonderzoek deze opvatting aanvaardbaar te maken. Op zich zelf is dit onderzoek niet zo boeiend, omdat de verschillen tussen 6de en 7de druk niet zo opzienbarend zijn, maar toch is het betoog van Westenbroek voor de tekstkritische traditie niet zonder belang. Achteraan bevat deze uitgave enkele aantekeningen over woordgebruik, thema's en inhoud van de Kerkhofblommen, te weinig echter om deze uitgave, naast een tekstfilologisch ook een volwaardig literair-historisch belang te geven. Voor de literaire filologie een nuttig werk!
De neerlandicus Karel de Clerck heeft voor enkele jaren de doctorstitel behaald te Gent met een monografie over leven en werk van P.C. Boutens, die ik als jurylid van een der nationale wedstrijden te lezen kreeg.
| |
| |
Het boek dat hij thans laat verschijnen Uit het leven van P.C. Boutens (Polak en Van Gennep, Amsterdam) lijkt ons een gedeeltelijke publikatie van het materiaal dat vermelde dissertatie bevat. Het woordje ‘uit’ is beperkend. Waarschijnlijk heeft de schrijver de omvang van zijn studie willen of moeten beperken. Bovendien zullen wel heel wat gegevens voorlopig onbeschikbaar zijn, wanneer het om een auteur gaat die amper twintig jaar geleden deze aarde verliet.
Met overvloed van details schetst Dr. De Clerck het persoonlijk leven van Boutens, zijn jeugd in Zeeland, zijn studentenjaren te Utrecht, de korte leraarsperiode te Voorschoten en ten slotte het langdurig verblijf als ‘vrij’ kunstenaar te Den Haag. Heel wat kleine feitjes behoren tot de anekdotische ‘petite histoire’ en lijken ons, eerlijk gezegd, voor de kennis van de mens en de kunstenaar zonder belang, maar de historicus heeft het nu eenmaal opgespoord en men weet nooit te veel. Het karakter van Boutens als mens wordt door de schrijver met grote openhartigheid en objectiviteit belicht. Men kan zeker niet zeggen dat dit karakterportret vleiend is. Hier en daar, waar het gaat over Boutens' hoogmoed of egocentrisme, tracht de schrijver wat goed te praten met welwillendheid die hem siert, doch hij zal wel niet kunnen beletten dat sommige menselijke kanten van Boutens' persoon bij de meeste lezers weinig achting of sympathie zullen ontmoeten. Het belangrijkste feit in deze biografie, dat door Dr. De Clerck zeer uitvoerig en onbeschroomd aan het daglicht wordt gebracht, is de homo-erotische aanleg van Boutens. Het feit was vroeger slechts in beperkte letterkundige milieus bekend, doch is belangrijk voor wie het poëtisch wereldbeeld van de dichter juister en vollediger wil begrijpen. Hinderlijk is dat in deze historie van de mens en de openbare persoon Boutens, de kunstenaar niet wordt belicht. En die is toch de belangrijkste! De rest kan subsidiair nuttig zijn, doch is niet essentieel.
Een boek dat in de pocketmassa, waarmee de firma Heideland ons overspoelt, een zeldzame grote onderscheiding kan halen is de bundel Confrontaties, waarin R.F. Lissens enkele kritische opstellen en aantekeningen heeft verzameld. De lectuur ervan zij aanbevolen aan allen die dieper inzicht wensen in de hedendaagse literatuurgeschiedenis en in enkele hedendaagse schrijvers. Balans en Bezinning is de herdruk van een vroeger verschenen overzicht van ‘vijfentwintig jaar Vlaamse letteren’ (1928-1953), een sereen en voorzichtig overzicht, evenwichtig uitgewerkt, dat anderzijds toch Lissens' generatie-gebondenheid en enkele voorkeuren duidelijk toont. Het vermogen tot samenvattende
| |
| |
voorstelling, dat een van Lissens' voornaamste gaven is - door vele oefening volkomen gerijpt - komt tot uiting in enkele bondig karakteriserende stukken over Streuvels, Zielens, Roelants, Buckinx. Dezelfde eigenschap komt aan het licht in de Kritische Tabletten, smaakvolle presentaties van enkele bekende boeken van hedendaagse auteurs: Brulez, Gijsen, Walschap, Gilliams, enz. Dergelijke kroniekstukken zullen de wetenschappelijke of anderzins kritische geest die op analyse is gesteld niet volledig bevredigen, maar bieden toch een smaakvolle en begrijpende synthesis, die van beheersing en persoonlijke aanvoeling getuigt. Door de persoonlijke toon, de pittige en soms lichte allure van de stijl, stelt de schrijver ons in staat het aangename met het nuttige te paren.
De titel zelf, Cyriel Verschaeve zoals ik hem heb gekend (Uitg. Rozengaard, Deerlijk), laat ons verstaan dat het boek van Antoon Vander Plaetse over de omstreden Westvlaamse schrijver niet moet begrepen worden als een literair-historische of kritische studie maar als een persoonlijke getuigenis. Vander Plaetse zelf noemt zijn boek ‘zonder literair-kritische pretentie’ (11), maar geïnspireerd door bewondering en vriendschap, gevoed door ‘herinneringen aan 20 jaar onkreukbare vriendschap’. (11) Gelukkig blijft het in dit boek niet bij een piëteitvolle geste die in literair opzicht weinig rendeert, want de schrijver blijkt Verschaeve intiem te hebben gekend en over veel brieven van hem te beschikken. Vander Plaetse citeert vele brieven in extenso of fragmentair, die ons de opvattingen en soms vinnige reacties van de schrijver, de Vlaamsgezinde, de priester, de concrete mens leren kennen. Ook de neerslag van vele ontmoetingen geeft het boek van Vander Plaetse biografisch belang. Interessant is b.v. het hoofdstuk ‘De Kapelaan’, waarin ‘de werkelijke verhouding tot zijn geestelijke overheid’ wordt uiteengezet, die volgens de auteur eenvoudiger en harmonischer was dan sommigen meenden. Zeker leert men uit dit boek Verschaeve als mens concreter kennen, zijn levenswijze, zijn karakter, zijn gewoonten. Karakterologisch verschijnt hij als een ‘vat vol tegenstrijdigheden’ (dixit Vander Plaetse), voor mijn gevoel met al zijn pretentie, misprijzen, dwarse ironie, nogal onevenwichtig. Misschien is het gebrek aan authenticiteit dat men in zijn brieven en uitlatingen met de elleboog tasten kan, het gevolg van innerlijke onzekerheden en verdeeldheden waarmee hij niet in 't reine wilde komen? Wat de esthetische opvattingen betreft, heeft men in dit boek weer ruime gelegenheid om het extreem voortvarende, excentrieke en eigendunkelijke in Verschaeves
| |
| |
oordelen te constateren, wat niet wegneemt dat hij blijk geeft van ruime belezenheid. Kortom, in vele opzichten is het zaakrijke getuigenis van Vander Plaetse substantieel: biografisch, psychologisch, esthetisch. Dat ik zijn boek waardeer moge hem genoegen doen; dat ik zijn grote bewondering voor zijn idool niet deel, moge hij mij ten goede houden. Slechts één kleine kritische houding: het publiceren van brieven waarvan fragmenten weggelaten worden, om welke geldige reden ook, zal de mééreisende lezer niet bevredigen. Dan is het beter met publikatie te wachten tot de reden niet meer geldt.
Het vroegtijdig overlijden van Jan Walravens heeft waarschijnlijk ook degenen die zijn letterkundig werk niet bijster waardeerden, smartelijk getroffen. Hij was een der meest vinnige animators van ons letterkundig leven, steeds op de bres als journalist, polemist, televisiecauseur, etc., om aandacht te vragen voor het nieuwe. Het boekje Jan Biorix (Uitg. Die Galge, Brugge), verzamelt onuitgegeven dagboekbladzijden en vroeger verschenen korte artikels. Eens te meer treft het mij hoe deze genereuze promotor van de kunstvemieuwing voortdurend, ogenblik na ogenblik, gefascineerd kon blijven door het gebeurende, de actualiteit. Een grote nieuwsgierigheid moet in hem hebben geleefd. Ook in dit boek krioelt het van ontmoetingen met mensen (Schierbeek, Kouwenaar, Hermans, Brulin, etc. etc.), interviews, bezoeken aan congressen, tentoonstellingen. Een antipode van de man ‘in een hoekje met een boekje’ was hij. Zijn belangstelling was ook zeer ruim: schrijvers, schilders, musici, politici, filosofen, journalisten, fotografen, etc. Welke brandende nieuwsgierigheid! Ook in dit boek blijkt hij wellicht dieper dan door bewuste overtuiging, namelijk door aanleg en karakter zelf, een revolutionair te zijn geweest: ‘Ik zou Vlaanderen willen op zijn kop zetten’ en ‘de duivel geve dat ik nog lang zo voortvarend mag blijven, tot grote ergernis van velen’. Alle experimenten waren voor hem ‘boeiend’. Hij wilde een ‘rebellerende literatuur’ (p. 163) en was blijkbaar niet gemaakt voor het stabiele, het rustig-blijvende. De ontdekking van het Franse existentialisme is, ook blijkens dit boekje, een der grote momenten in zijn leven geweest. Het schonk hem de wereldbeschouwing die beantwoordde aan het frustratiegevoel, de opstandigheid en de eenzaamheid, waarvan hij elders blijk geeft. Meest typisch (en schrijnend) in dat opzicht is het stuk dat hij over zich zelf schreef op zijn veertigste jaardag
(sept. 1960; zie p. 195). Zijn pessimisme zag de tijd somber. Overal speurde hij tekenen van angst en ondergang. Zijn gevoel heeft ook een bijzondere voorliefde voor het tragische,
| |
| |
gruwelijke, cynische, absurde, zelfs een zekere fascinatie van het criminele, onder-menselijke. Wat mij in deze notities nogal heeft verrast, is de politieke belangstelling van Walravens, wiens sympathie naar uiterst links blijkt te gaan. ‘Zeker, deze jaren staan op de politiek’, schrijft hij. Voor zover ik zie, is hij er niet toe gekomen deze ideologische tendens in zijn levensbeschouwing volkomen met andere tendensen in zich te harmoniëren. Is hij niet als een man in volle gisting gestorven? Het meest charmerende bij de lectuur van deze dagboekbladen is het contact met een levend mens, vol beweeglijk en fel enthousiasme. Zeker, deze oordelen zijn vaak heet van de naald, zij missen de bezonkenheid van rustig bezinnen, klinken ook vaak wat te superlativistisch (‘totaal’, ‘geweldig’, ‘huiverend’, ‘exalterend’, ‘als dronken’, etc.), maar een levensecht trillend beeld van een mens en zijn tijd bieden zij zeker.
(vervolgt)
|
|