| |
| |
| |
Merijn Trip / Sterren en hormonen
De nieuwe asterix is uit. Na dit verdoofde jaar heb ik hem ouder gewoonte toch weer gekocht. Mijn favoriet is het hondje idefix.
Neenee, niet is, wás favoriet. De dwingende verbeelding is voorbij. Waardoor, dat weet ik niet. Verbeelding is erger dan de derdendaagse koorts, maar daarzonder had ik niet gekund.
Vóór de sanering van de zaak hadden we de asterix zelf in de winkel met Suske en Wiske en meer van dat spul. Je kunt ook naar de speelgoedwinkel gaan, maar dat is geen stijl.
Overigens worden wij vrouwen geacht de reislust van het heldensterretje en zijn verhaspelde mede-iksen niet te begrijpen, laat staan te waarderen. Dat klopt wel: in asterix' thuisdorp aan zee op de rotsen van - nu - Bretagne doen kinderen en vrouwen hun bijrol van figurant. Uitwuiven mogen ze en dan het welkomsmaal bedienen op de laatste bladzij. Ze krijgen het avontuur van de tocht-met-edel-doel zelfs niet tweedehands opgedist, want die schlemil van een lofzanger is, om 't even hoe, de mond al gesnoerd eer hij zijn nummertje weggeven kan.
Jaren heb ik gedagdroomd gelukzalig onder een vergrootglas te wonen achter het strand van Erquy. - Willem Barendsz komt daar niet vandaan: behouden thuiskomst is mee ingehuurd. - De man-en-vadrix gaat veilig op reis, ik leef in de eigen hut met het eigen figuratiekind en soms laat obelix het dierbaar idefixje bij ons overblijven.
't Is gedaan en kapot en gebeurd, het is uit. Dat moet ik verweesd en ontnuchterd herhalen, herhalen tot de onnatuurlijke spray uit mijn stijfstaande hersens is weggespoeld. Eén enkele hele dag tranen zoals van gisteren is maar een drup. Wat hoef ik nog te verbeelden of te vertellen? Cor is dood en onze Arie...
Wat heb ik aan Arie? De middelen hebben we hem verschaft, geld om te leren, geld om te fuiven, geld om te wonen waar geen zieke vader was. Tenslotte hebben we nog de belasting betaald omdat mijnheer halsoverkop ging emigreren. Nieuw land nieuwe taal nieuw staatsburgerschap, weg en buiten bereik, jullie zoeken het maar uit.
- Beste ouders, ons gaat het goed, wat zal ik meer schrijven, ik wens jullie
| |
| |
sterkte en beterschap. Solong Ary.
Dat was dan dat, driemaal 's jaars. Welke donor warmt ooit kikkerbloed? Maar je kan niet weten, ik schrijf toch iedere maand in het luchtledige. Mijn kikker-in-nood mocht bijgeval eens moeder-moeder kwaken. Een draadloze navelstreng vangt zulke seinen uit het heelal. De uiteindelijke volwassenheid van ieder mensenjong komt pas als ook die radar door een zeis is afgekapt.
Met de crematie is Arie over geweest.
Vanzelf begin je te denken: Pa z'n vriend, mijnheer-Laperre-van-de-burgerlijke-stand, bij wie Cor en ik elkaar hebben ontmoet; het eerste vrijerijtje op dat donkere trottoir; later het echte voorbegin; de dag dat de zoon werd geboren en: lijkt Arie-nu op jonge Cor-van-toen? Dan het besef dat Cor en ik hem hebben weggestuurd eigenlijk meer dan dat het kind zijn stugge vader schuwde.
Neenee, Cor heeft Arie weggedaan, niet ik. Hij vond al van 't begin dat ons gevoel voor het kind van de samenliefde afgetrokken werd. Daarom vrijde hij ook stipt op de kalender: geen risico nog eens te worden bekort. Als moeder haal je je schouders op: zo'n vreemd wanbegrip. Maar de liefde zelf is ook vreemd. Cor en ik. Arie van de vloer. Met de crematie van zijn vader terug in huis. Denken is een wonderlijk bedrijf. Baas in eigen buik, dat wel, maar in je eigen kop? - vergeet het maar. Aan het eind van die week lag een ontzaglijk heimwee breder dan een oceaan tussen ‘vroeger’ en die buitenlander met Cors wat gedrongen postuur.
Onze zoon was tevreden, ja opgewekt.
- Ik ben er wel, maar ik kom niet met je treuren, moe.
Wat wil je: hij had het gemaakt in 't leven, zijn vader was uit zijn lijden, zijn moeder verstandig en beter bezorgd dan hij had vermoed en gevreesd, hij erfde een centje en kon verhalen over zijn kinderen kwijt. Door de vertrekhal op Schiphol riep hij nog ná de douane: tot ziens bij ons. Hij wou in de taxfree shop nog iets voor zijn vrouw uitzoeken en een stel comics kopen voor de jongens. Kon hijzelf zich ook vermaken tijdens de eindeloze zit.
- Ik ben net zo gek op strips als papa vroeger, weet je dat.
Wist ik niet, nee. Cor las die dingen werkelijk onverzadigbaar, ik alleen de asterix. Lezen deed Cor na tafel, ik de afwas. Winkel aan kant, kas geteld, koffie, sigaret, de vrouw als waakhond voor bel of telefoon - zo genoot mijn Cornelis zijn helden en vergat voor even jeuk en pijn.
Was er een nieuwe asterix uit, dan kreeg ik die een half uur na hem. Als ik grinnikte vroeg hij: waar ben je? Hij mocht me graag de politiek in de grapjes verklaren, we zochten op in Het vreemde woord waar de vers- | |
| |
gebruikte iksen op sloegen en telkens hoopten we dat asterix ook eens naar ons land zou gaan.
Later las ik de nieuwe het eerst - stiekem in het kleine postkantoor - omdat uit Cors verzalfde handen alles regelrecht de wasteil of de vuilniszak inmoest. Zelfs verband was voor hem uit den boze. Nog later werd de asterix verdonkeremaand: het leek of de binnenhuid van Cor z'n hersens langzaamaan ook schilfers kreeg. Hij snapte de mopjes niet meer, ik spelde ze hem niet voor, geen woord werd opgezocht.
Het naderend eind, geduld is zulk een schone zaak, slaap via gezegende tabletten, neuriën van kinderliedjes, een late glimlach nog, steeds dichter wolkendek, geen voedsel meer, de liefde, geen woorden meer, geen hulp, een blik, er zijn - en dan ontroerd bemerken dat een laatste adem het onbewaakt moment benut.
Toen de uitleenbibliotheek van de hand moest, hebben we vind ik mooie dingen eruitgezocht: Oorlog en vrede, Dickens, Jules Verne en ook De klop op de deur. Als je zelf beroerd bent, kan je 's avonds even weg naar andere mensen. Van acht tot negen was mijn uur. Op een holletje de krant met wat Cor noemde ‘jouw gezellige doden’ en dan een boek. 't Is nergens dag en nacht heldere hemel. Dat troost.
Arie wou geen Nederlandse boeken hebben. Wat moet hij er ook mee? Toen hij vorig jaar aankwam, riep hij uit de verte: mother. Daar kijk je gek tegenaan, hoor: mother. Ik doe nu een cursus Engels met een grammofoonplaat. Voor een reis naar ze toe met ‘Wij komen’? Geen sprake van, no question about: met onze Engelse schoondochter krijg ik ruzie. Nonsens, zegt Arie, maar ik weet het zeker: slaande ruzie. Hij heeft die week-hier te veel over geld gepraat en zij verdient ook. Zij kent goed Engels, ik zou verliezen. En dan was ik ze allemaal in enen kwijt. Niet dat ik ze nu heb, maar ik weet zonder trammelant voor wie ik spaar. Eerst is Cor z'n money Arie meegevallen, nou ik nog. Het begroot me wel dat ik dan het snuitwerk niet zal zien van het volwassen jong. Soedah. Na een ruzie was het plezier van het sparen af. Geld zit in een klein hoekje. Potten is niet moeilijk: je geeft gewoon niet uit.
Maar gistermorgen ben ik uit de band gesprongen en ik heb de nieuwe asterix gekocht. Waarom doet een mens de dingen die hij doet? Vragen staat vrij, maar wie veel vraagt heet eigenwijs en wie weinig vraagt blijft dom. Zonder antwoord verder, is de boodschap.
Ik was mooi op tijd van de supermarkt terug en zat een beetje ondeugend met mijn verkwisting achter de koffie. En waarom niet? Een kinderboek, een spannend goed aflopend plaatjesverhaal, zon onschuldig als wat. On- | |
| |
schuldig? Een tijdbom, m'n liefje, na idem zoveel jaar, van idem zoveel megaton. Het leven grijpt je in de nek. Gisteren - door iets in of buiten mij of allebei, 'k weet 't waarachtig niet - liep een late wekker af op datum, dag en uur: terug, twintig en meer jaar terug, naar het zogenaamde weekend met de schoolvriendinnen, uit mijn duim gezogen om Cor te bedriegen. Onbegrijpelijk. Leugen om bestwil noemen ze dat.
Terug naar toen: zelfde soort weer, zelfde licht - ook vandaag nog trouwens hetzelfde gure weer - een kale winderige straat in Den Haag, marmeren vestibule en boter-bij-de-vis. Dan is het een voordeel dat je vanwege de zaak als man en vrouw gescheiden geldjes hebt. Tegen het laatste voorgesprek, nog eens waarom ik het komend kind niet wou, zag ik verschrikkelijk op, maar ik denk niet dat het een dokter was. Die groene met het halve gezicht achter de dubbele deur was wel echt. Ik had me de zenuwen gemaakt voor niets, want die mensen redeneerden zo simpel als twee-recht-twee-averecht: chronisch zieke man, daarom het enige kind het huis al uit, wiedes dat zo'n vrouw geen tweede hebben kan.
Je bent getrouwd of je bent het niet, vind ik. Verliefd verloofd verloren. Je geeft je man niet prijs. Ik was tenminste niet van zins die lui daar aan hun neus te hangen dat Arie om Cors jaloezie had weggemoeten. Jaloezie, dat is pas een lijdenskwaal. Als je Cor heet, ga je eraan kapot. Wie het van nabij kent, wenst het z'n vijand niet toe. Ik kon immers geen man in de winkel bedienen zonder een rel achteraf van heb-ik-jou-daar. Behalve mijn-heer-Laperre-van-de-burgerlijke-stand.
Ach, die Laperre heeft ons toch zo mooi getrouwd: dat hij de liefde had zien overspringen, dat de toekomst in de sterren staat geschreven - 'k weet niet meer, maar 't was prachtig mooi en Cor zei zachtjes: ik ben geen vlo.
Later, in de oorlog, heeft Laperre Cor z'n kaart gelicht op het stadhuis. Een ondergedoken technicus veranderde ‘geboren 1911’ in 1901. Daar leefde die man van. Laperre zelf nam niets. Ook op het zwemdiploma van de overdekte in de Tuinderstraat en op alle middenstandspapieren: 1901. De nul op het persoonsbewijs was meesterlijk. - Dat ding moet nog ergens zijn, 'k zal eens kijken, breng ik het de oude man voor de aardigheid. Hij kon zo mooi voorlezen ook. Zou hij dat nog doen?
In de oorlog kwam Laperre soms drie keer in ene week naar het heette om boeken te ruilen. Net zo lang laten zoeken tot hij alleen in de zaak was, dan riep ik als de weerlicht Cor. Nog meer bepaalde personen, vrouwen en oudere mannen, kwamen voor andere dingen dan waarvoor ze kwamen. Cor had allerlei ‘onder de toonbank’.
- Cor, ik doe niets en ik weet niets en toch ben ik regelrecht bang, dat de moffen...
| |
| |
- Bang? Angst is verbeelding. Heb ik geen last van.
- Maar ik wel.
- Stoppen d'r mee, meid. 't Is hinderlijk. Gebeurt niets, je man is voorzichtig, echies niet, kán niets gebeuren. Over?
- Ja Cor, over.
Zo was het: Cor kende geen angst. Een vogel heeft toch ook geen hoogtevrees? En dat zijn overdrevene hanegedoe bij man-in-de-winkel afnam, stelde me gerust.
Maar in het begin van ons trouwen? Bloknoot, stukkie stuf, dat was de grens totwaaraantoe ik met een manneklant kon gaan. Boek adviseren? Ho tante, had je gedroomd - slaag was het enige wat ontbrak, wel soms een stoel omver. Dat is dan niet het geschiktste moment die ene waarheid-als-een-koe te gillen: I love you.
Wat moet je? Je denkt: laat hem, ik zal ergens ook wel niet goed snik zijn. Hij is jaloers. Wie zelf niet rookt, kan het roken zo makkelijk laten. Maar klanten helpen als je het halve mensdom met een zuurzoet smoeltje nee verkopen moet, is niksgedaan. Cor gaf me de inkoop- en voorraadadministratie en zo, verder de oude dametjes. Ik was niet sikkeneurig op het stuk van vertrouwen. Cor kreeg telefoontjes van mevrouw-dit, juffrouw-dat vanwege het Huis voor ondeugende jongens, waarvoor hij de financiën deed. Daar werd ik niet anders van, maar een plagend grapje viel gauw uit mijn mond - een sof als je uit moet leggen hoe leuk het was bedoeld. In theorie wisten we best dat je elkaar niet moet kapittelen, maar hemeltje lieve, in 't echt gaat dat niet zonder vloek en zucht - weer een stoel tegen de vlakte.
Maar: we hadden van mijn schoonmoeder een bordje met De Liefde Overwint Alles. 'k Heb 't goeie mens nooit gekend, haar bordje leeft in onze keukenkast. Stoelen overend, de spreuk met wat lekkers bedekt, om de beurt kiezen, zulk dollen. Begin van de oorlog nog stukjes kaas, later dunne flintertjes. Evengoed smullen, en de deur op slot. - Na de grote razzia is het bordje voorgoed in de kast gebleven. Cor was stapelgek op mij en toch... De liefde overwint alles. Hoeveel is alles? Hoeveel is te veel?
Pa had me gewaarschuwd. We waren toen verloofd.
- Jij krijgt een jaloerse man.
Dat was duidelijk, maar ik voelde me gevleid. We zaten eens poffertjes te eten op de koninginnekermis. Bob Staal, een vriendje van de lagere school, kwam voorbij, een mooie lange jongen, echt veel knapper dan mijn Cor, maar dertien in een dozijn. Bob keek het zaakje spottend aan, groette Pa familiaar, zei tegen Cor: zo, ben jij het geworden, en vroeg mij toen voor een toertje in de rups. ‘Nee’, beet Cor, voor ik een mond open kon doen. 's Avonds thuis kreeg ik die waarschuwing van Pa te horen. Ik lachte hem
| |
| |
vierkant uit met de neus in de wind.
- Wat zou dat als geen ander naar me loeken mag? Ik wil Cor toch.
Ik kreeg hem ook, maar dat ‘geen ander’ letterlijk ‘niemand’ was, zoiets onlogisch had ik niet verwacht. Van mijn getrouwde zussen kwam in de kortste keren niet ene zwager meer over de vloer. Toen liet de familie het verder afweten. Behalve dan Pa, zolang als hij kon.
Cor mocht Pa graag. 't Was hollen of stilstaan met Cor. Onze Arie is naar Pa vernoemd. Het zou niet, het zou Cor z'n vader zijn zoals dat hoort. Het was een pure verrassing. Het eerste bezoekuur 's avonds in het ziekenhuis zat Pa al naast mijn bed en Cor kwam de zaal op - ze hadden de wiegen naast onze bedden gezet - Cor leek echt een heer in zijn verkledersgoed. Man en vader. Ik was zo trots op hem als mallepietje.
- Dag meid, dag Pa.
En toen begroette hij zijn zoon.
- Dag Arie.
Zo had hij hem aangegeven op het stadhuis. Ik lag ingezwachteld in dat bed te zweten op een zeiltje en toen had ik juist zo graag de deur op slot gewild. Cor en ik. Jaloezie is een boze naam voor bovenmaatse liefde. Het leven is anders dan je denkt. Je hoeft maar te doen wat je hand vindt te doen. Klinkt heel eenvoudig, maar een luie hand vindt niet graag, zei Pa. Vroeger bij ons thuis - ach wat, vroeger is oude kost, mijn hand heeft veel geleerd en nu eigenlijk al een jaar geluierd. Misschien is de verdoving voorbij en hebben mijn hand en ik uit verlangen de asterix gekocht. Tussen Cor en mij, wat ik en mijn hand daarvan weten gaat een ander geen bliksem aan, nu niet en nooit niet.
En zeker ‘toen’ die zogenaamde abortusdokter niet met zijn simpele redenatie. Voor mijn part mochten zullie naast de waarheid blijven. Als ze ‘het’ maar deden en gauw ook. Zachte eieren, die lui, maar ja: het was in Den Haag en jantjecontantje had vooruit betaald. De behandeling zelf had niets van de sfeer in het ziekenhuis van toen Arie kwam. Ik bleef achtenveertig uur. Vier uur was het kortst.
Maandagmorgen groen van ellende naar huis. Cor was druk in de winkel.
- Zo pierewaaier, ben je daar?
Geluk dat klanten koning zijn. Cor had kennelijk niet in de gaten hoe erg het met me was. Ze hadden het me daarginds wel uitgelegd: je hormonen gaan tekeer als het verstoorde mierenest. Achter riep ik uit gewoonte:
- Arie...? Maar Arie was immers weggebonjourd en daarom juist was ik naar Den Haag geweest.
De vaat groeide de keuken uit, mijn eigen gootsteen stonk. Ik ben daar eerst eventjes gaan zitten.
| |
| |
Maar wist ik gisteren veel van een ingebouwde klok? Lekker koffie drinken, wie doet me wat, lekker boekie lezen, mezelf al zo lang niet gegund. Idefix kwam in het verhaal niet voor. Hij werd niet door obelix mee op reis genomen, evenmin aan iemands goede zorgen toevertrouwd. Toen ik het uit had, zocht ik onwennig de tekeningen nog eens af. Van mijn stille favoriet geen spoor. Kon asterix bestaan mét druïdendrank, romeinen, menhirs, iksen, maar zónder idefix? Ik pakte Het vreemde woord, 'k wist niet waar idefix vandaan kwam. Idée fixe dwangvoorstelling.
In een ondeelbare flits werd ik verlost van een waan, ochgod zo'n lieve waan, wat had ik zonder gemoeten. Kiezen is verliezen, maar met de zelfgewilde miskraam ging mijn gedachtekind niet mee. Het hield een eigen leven en dat kan natuurlijk niet. Je kan niet én een miskraam én een zoet geheim. Zo was het toch: het gedachtekind deed mij verbeelden en vertellen. Wie het begrijpt is knapper dan ik.
's Avonds na de lange drukke dag nam ‘Cor doen’ mijn laatste loodjes humeur. Nooit wreef mijn hand de juiste plek, het verband zat altijd strak of flodderig.
- Jij hebt een rotkwaal, jij, rare snijboon, witte pierlala, jan-huigen-in-de-ton, pardidoes, monsieur de krèkel.
- Kijk naar je eigen, meid, aan jou is een steekje los.
- Oja? Fantástiko prestídifi sikókaree korámbolantifiek, hokus pokus pilatus pas.
Daar had Cor niet van terug. Mijn onzin werkte ontspannend op ons allebei. Als het klaar was en ik mijn haar had geborsteld - Cor zag het me graag doen - dan schonk ik de slaapmuts in en dronk voorzichtigjes, elleboog op tafel. We keken elkaar aan, Cor kreeg tranen in zijn ogen, - van tederheid of zelfbeklag daar wil ik af zijn - ik sloot de mijne, wist wat komen zou en wachtte.
- Waar denk je aan?
- Aan jou.
- Flauw.
Maar het was niet flauw en Cor meende het ook niet. Cor en ik, leg dat maar eens uit. Ik begon te vertellen, soms een verhaal of enkel een stuk, overbekend of iets nieuws, daar werden wij samen zo rustig van. Het gedachtekind was mijn geheim, maar ik had het van hém gekregen. Alleen: hij wist het niet.
Na Cors dood verwachtte ik dat het verdwijnen zou, ik vond mezelf wat vreemd dat het doorging als vanouds. 's Ochtends bezig, 's middags bezig, uren vullen, taakjes doen, 's avonds acht tot negen lezen, ruimen, borstelen, glaasje en dan ongestoord verbeelden in het brede bed - Cor en Arie, het
| |
| |
stille kind en ik - weer een dag voorbij. Een steekje los, maar hoe vreemd rafelen anderen van binnen? Zodoende dacht ik: laat maar zitten. En de asterix deed de tijdbom springen, die meer dan twintig jaar in mijn hormonen zat. Stond dat in de sterren te lezen? 't Is maar een vraag. Dat bordje in de keukenkast - ik heb zin het stuk te gooien.
In diezelfde keuken vroeger vol met afwas heb ik niet gehuild, ook niet toen Arie wegging overseas, na Cors dood helemaal niet, blij toe voor hem dat het eindelijk voorbij was, maar gisteren - ik kon de vloer wel zout dweilen. Ontregeld, in de war, mijn hele lijfshuishouding van de kook. Wat moest ik met een blèrend mens in huis beginnen?
Aan straat heb ik alles gesloten, zelfs het rolluik voor het oude winkelraam en ook vandaag blijft de boel dicht. Eerst orde op zaken. Trouwens: ik zie er ontoonbaar uit. ‘Bestaat niet’ zou je zeggen, maar het janken duurde de godganse dag. Toen ik aan de schemer merkte dat het avond werd, heb ik een heet bord soep gemaakt en de asterix als een kinderboek herlezen. Toen ben ik, ook als een kind, pardoes in slaap gevallen.
Het voelt nu toch of het snikken is gebeurd. Ik was ook ditmaal gewaarschuwd en wel door de dokter.
- Vergeet niet te huilen, mevrouwtje.
Mevrouwtje, oei, ik heb zelden aan iemand zo'n hekel gehad. Zijn raad moést ik in de wind slaan. Tussen Cor en mij zat het goed dat ik de dokter niet mocht lijden. Ik hield mijn fatsoen, want Cor vertrouwde hem. De dokter heeft nooit van het kind geweten of van Den Haag. Helemaal zeker ben ik daarvan niet: dokters hebben observatietrucs. Cor in elk geval kon me niet verklikken; die had zelf niet het minste vermoeden. Toen ik die maandagochtend zei dat het een melig feestje was geweest - zo'n geitefuif hoefde niet nog eens van mij - vond Cor het allang mooi. Voor hem bestond er in die tijd maar één en dat was Cor.
Na die bepaalde wilde nacht dat Cor overmoedig van geen rekenen of kalender weten wou - ach, Cor voorvoelde zijn vernedering, de uitslag naderde, het naderde - nou ja, de volgende avond dat ik de opklap neerliet, liep hij plotseling naar de serre, sleurde Arie uit zijn bed en kroop er zelf gauw in; licht uit, gezicht naar de muur.
Ik gaf het slaapdronken kind de opklap, maakte voor mezelf de bedstee klaar. Als kleine kleuter deed Arie zijn middagdutje achter de duistere deurtjes, maar voor echte slaapplaats, nee.
In drie minuten drie verschoppelingen. Arie was gauw gewend. Cor en ik? Wég vertrouwelijkheid. Ik was in de eerste weken, en zeker niet gemakkelijk, Cor ronduit ongenietbaar. Drinken, wat heel zijn gewoonte niet was,
| |
| |
mijn kopje breken van bij ons thuis, trappen tegen Arie's trein die van mij uitgezet mocht blijven op de serrevloer. - Wie lelijk doet is ongelukkig. - Na zeven jaar luchtig er niet over praten, ‘niemand die 't weet, 't zit onder je kleren’, - eindelijk drong het tot me door dat niet pas toen maar sinds de razzia zelf Cor aangevreten was van buiten én van binnen. Ik wist me geen raad. Mijn geheim was stijf gevangen, Cor z'n lieve schouder één brok onbereikbaarheid. Op een zondagmorgen, zoals dat gaat, kreeg Cor de tijd én de kans voor een uiterste woede. Arie was bij mij de bedstee ingeklommen met een voorleesboek.
- Heel vroeger heb ik hier geslapen, hè moe?
Een gekraak deed ons van het boek opzien: Cor, stoel in de aanval voor zijn buik, zijn wit-omwonden voeten óp de trein. Ongeremde razernij zou geen mens ooit van een medemens mogen aanschouwen, en dan een kind van amper tien. Ik eruit, de jongen onder het dek. Ik verslikte me in m'n eigen spuug - gebeurt vanzelf, als ze me aan de razzia laten denken bedoel ik, 't is niks, 't is vreselijk, 'k kan het niet helpen. Cor kende dat. Het gierde in mijn keel. Cor zette de stoel neer en haalde een glas water.
Die eigen dag nog moest Arie uit logeren naar de ouwe ongetrouwde zus van Cor.
- Je ziet: je moeder is bek-af.
Weerwerk heeft Cor niet van me gehad, al was het ‘voorgoed’ met klompen aan te voelen. Alleen: de opklap heeft voor noppes tegen de muur van de kamer gestaan tot dat met de sanering bedstee, keldertje-eronder, kortom de hele boel is uitgebroken.
Sinds die zondag groeide in mij het nieuwe kind gelijk op met het besluit van de reis naar Den Haag. Niet nog eens zoals met Arie. Dat mag je een kind niet aandoen. En een vader niet. De boosheid was voorbij. Cor liep geslagen rond, slachtoffer van zijn teveel aan liefde. En de mijne zou altijd ontoereikend zijn. Een doodlopend pad. Ik kon niet meer doen dan mijn best. Cor en ik. Hij deed een kind-van-ons weg - dan ik ook.
Nee, van Cor kon onze dokter niets over me weten, maar ik moest hem kwijt en die verandering is vlot gelukt. Natuurlijk vraagt zo'n nieuwe man waarom je wou switchen. Nou ja, dat Cor met één en dezelfde huisarts en verscheiden specialisten aan een geleerde ziekte was doodgegaan meer dan dertig jaar na het begin. Kon hij begrijpen, zei de nieuwe, dat zijn collega dan onprettige gedachten bij me wakkerriep. Zo'n doktertje, je hebt hem nodig: bloeddruk, briefje voor de ogenpil; onprettige gedachten? weet hij veel, basta.
Toen Cor z'n uitslag echt niet over wou, gingen we schoorvoetend samen
| |
| |
naar het spreekuur. De dokter keek onder zijn haar.
- Wanneer is dat begonnen? November '44? Maar mijnheer, dat is anderhalf jaar terug. Was toch subiet gekomen.
Subiet? Week na de razzia zeker, toen Cor vroeg: moet je eens kijken, heb ik een roofje op mijn hoofd? Geen man kon veilig over straat. Blijf-zitten-waar-je-zit-en-verroer-geen-lid. De moffen waren prikkelbaar als prikkelbare moffen - ze blaften alle dagen en beten bovendien - er zijn immers honderden mannen ontsnapt tussen hier en de Duitse grens. Ja, als je een razzia overleeft, loop je subiet naar het spreekuur voor een korstje op je kruin uit angst er later aan te kreperen.
We probeerden van alles: zinkzalf, fijngemalen kalk, brandnetels uit de polder. Er zijn erger dingen dan jeuk op je kop. Het geld voor de kapper hield Cor in zijn zak. Ik kreeg gaandeweg een goede hand van knippen, al zeg ik het zelf. Kerstmis '45 smeerden we nog uit een stinkend flesje van een Canadees. Toen kwam het ineens op drie andere plekken, ergens onder zijn kleren, maar waar was het end?
Was toch subiet gekomen. Waarom moet een geleerd man zoiets stompzinnigs zeggen? En dan nog wel een Rotterdammer. Maar ja, hij vierde de oorlog in Friesland, geen honger of iets, geen vervalst persoonsbewijs, kon je lekker dertig blijven als je dertig was, had je november '44 niet gehad. En onze kerels? - ze kwekten niet, ze kwaakten niet van honger en verdriet. Feitelijk zei de dokter tegen Cor: ‘Eigen schuld kan niet beklagen, jouw uitslag had niet gehoeven.’ Je komt om hulp en je krijgt de dreun van je leven op je test. Cor heeft het niet zo opgevat, de dokter deed verontwaardigd: ‘Foei mevrouwtje, gauw vergeten.’ Hij vergat dat een vergeetboek zich vanzelf moet vullen. Dekt zo'n man zich in als hij een ziekte niet genezen kan en wel geregeld voor contacten beuren wil? 't Is zijn broodje per slot. In dat boek over China in de bibliotheek vroeger kregen de heren doktoren niet betaald als de patiënt ging hemelen.
Het is niet eerlijk van me: de dokter heeft net zo lang met Cor-plus-uitslag opgetrokken als ik, behalve die eerste anderhalf jaar. In- en uitgepraat, welles-nietes zalfje, ander zalfje, briefie voor verband, heel nieuw middel uit Amerika, wat nieuwers beters nog uit Zweden, andere benadering uit Thailand. Spel zonder grenzen. Duizend treden naar beneden van patiënt tot stoffelijk overschot. Geneesheer, wat een vak: nieuwsgierig uit barmhartigheid elke dag weer aan.
Na Cors overlijden heb ik onze dokter niet meer gezien, - jawel: nog één keer, op straat, en toen uit de verte gegroet om het mooi te houden.
Toen hij zijn laatste job aan Cor gedaan had, kwam de dokter in de keuken
| |
| |
handenwassen. Hij condoleerde en ried mij, vingertje-omhoog, het huilen niet te vergeten. Ik bedankte voor de zorg aan wijlen mijn man besteed. Dat hoort in gepaste woorden zoals bij het vanschoolgaan bedanken voor het genoten onderwijs. Daarna liet hij me voorgaan naar het serrebed.
Ach, dat was Cor, zijn vroegere eigen gezicht, hij lag stil van zijn rust te genieten. Dat was mijn eigenste Cor.
- Waar denk je aan?
- Aan jou.
- Flauw.
- Neenee, wij waren Hans en Grietje, jij en ik. We liepen hand in hand door de oude stad, we verdwaalden op weg naar de Nieuwe Haven en naar Plan C, waar toch jouw vader concierge was. We zwierven en zochten en werden zo moe: niets stond meer op z'n plaats in de stad - stil, wees gerust, het loopt goed af, Cor, bij ons met-z'n-tweeën loopt altijd alles goed af, stil ja, we gaan naar de rivier, jij en ik, en aan de steiger daar wacht een zwaan. Die zwaan is van jou en van mij, ik heb hem gekregen van jou, we klimmen erop en we varen, hou jij je ogen maar dicht, we varen over de Maas, laridaas, al op een witte zwaan, we varen, Cor, vaarwel -
Hoe kort geleden, of: hoe lang geleden had ik Cor in slaap verteld?
Toen voelde ik iemand gluren. Oja, de dokter stond op me te wachten.
- Ik zal u uitlaten, dokter. Ik weet wat ik moet doen. Bedankt nog voor alles, dokter.
We liepen naar voren - de boel was gesloten als nu - maar in plaats van weg te gaan begon hij over geld te praten. Hij wou me terwille zijn door te verklaren dat Cor een laat indirect slachtoffer was van de oorlog '40-'45. Het was kort na de razzia van '44 begonnen? Ik knikte, mijn keel deed verdacht. Hij vroeg naar de bekende weg. Hij dramde door: ook de huidarts zou zeker een verzoek om een weduwe-uitkering graag ondersteunen. Het viel me rauw op het lijf. Waarom moest zo'n aanvraag ‘subiet’? Ik haalde een glas water van achter.
- Maar dokter, waarom heeft Cor zelf niets gekregen?
Dat was het punt: Cor had niet gewild. Maar die weigering destijds mocht geen reden zijn niet alsnog zijn vrouw te helpen, die zich de jaren door voorbeeldig had gedragen.
Wat voorbeeldig? Niks voorbeeldig! Die dokter deed me de dampen aan. Cor was toch zeker mijn man. Ik hoefde geen fooi. Cor zelf zou - ‘meid, hou het mooi’, dat zou Cor. ‘Ja Cor, over.’ Ook mijn keel had het gered. Als een soort beloning ging de telefoon. De dokter z'n vrouw: hij moest weg voor een spoedje. Al pratend nam hij zijn hoed en de tas met gerei. Het kwam erop neer dat een huidaandoening als van Cor in de regel optrad
| |
| |
na een hevige emotie. Omdat Cor geweigerd had een door twee specialisten opgestelde brief te tekenen - met de overbodige toevoeging dat hij ook zijn belastingbiljet naar waarheid invulde - sloeg onze dokter, volgens de hoge heren, de plank mis met zijn angsttheorie. Maar als ik op schrift gaf dat de ziekte van mijn man kort na de razzia was uitgebroken, bracht dat zekerheid voor de medische wetenschap, terwijl ikzelf bovendien op een gunstige financiële regeling kon rekenen.
- Dat hoeft echt niet, dokter. Ik ben goed verzorgd door wijlen mijn man en door Willem Drees. Dank u voor uw moeite, dokter, laat u het maar zo. Toen ging hij eindelijk weg. Het was feitelijk een raar gesprek. Aardig of niet, we praatten langs elkaar heen. Medisch was het de angst geweest misschien, voor Cor en mij de liefde die jaloezie wordt genoemd.
Zeven jaar te laat heb ik het pas echt begrepen, de tijd dat Arie afgestoten werd. Dat Cor november '44 niet genoemd wilde hebben, dat hij de razzia schrapte als 't ware, dat heeft mij op een dwaalspoor gezet. Zijn woede zat voor woorden veel te diep. Zoals mijn gedachtekind leek op tweemaal-twee-is-vijf, zo moet het ook Cor zijn vergaan. Cor en ik.
Die nacht na de razzia lag ik in bed te rillen tot klappertanden toe.
- Meidje toch, heb je het zo koud?
- Ik ben bang, Cor.
- Je hebt je anders kranig gehouden.
- En jij dan met die trapleer...
- Ik wil er nooit meer over praten. Razend ben ik, razend. Dat spreken we af, hè meid, nooit.
Zwijgen is goud. Maar nooit is té nooit.
Ik stond in de winkel achter het rijdende tijdschriftenrek, dat ik dicht naar het raam had geschoven. Het was kort na de middag. De Duitsers kwamen de hol af. Ze dreven een paar lui voor zich uit. De gevangenen moesten wachten op het middenpad. Ik kon tot de zijstraat overzien. Ook daar zo'n kluit met bajonetten eromheen. De mensen zetten hun deuren vast open, zelf zag je ze niet. Er liep niemand op straat. De Duitsers gingen alle deuren binnen. Onze oude overbuurman kwam met zijn persoonsbewijs naar buiten, maar hij moest de trap weer op.
Ik bracht verslag uit aan Cor, die ik achter hoorde scharrelen. We deden zachtjes, want Arie sliep in de bedstee. Mijn man is drieënveertig, dacht ik, boven de veertig nemen ze niet, Cor is van 1901. Ieder is zichzelf het naast. Ik noemde de namen van wie ik kende op het middenpad. Toen moest ik van Cor de winkeldeur wijdopen zetten op de haak.
- Hoeft niet, Cor, een winkel ís open. Ik tocht hier anders weg.
| |
| |
- Doe niet zo wettisch, idioot, en hou je mond maar.
Daar stond ik te wachten in de tocht. We waren bijna aan de beurt. Mijn man zou zijn persoonsbewijs laten zien. Mijn man was drieënveertig. Ik had een te oude man: óf met de Duitsers mee óf te oud voor mij. Stil toch, opletten, wachten. Toen gebeurde het voor mijn ogen.
- Cor, ze nemen Van Zwet, zie je dat, zie je dat, ook drieënveertig, echt drieënveertig, o Cor, Van Zwet staat op het middenpad.
Cor gaf geen antwoord meer. Had ik gefluisterd?
Plotseling was er een Duitser met bajonet in de winkel. Een tweede bleef op de stoep voor het huis.
- Waar is je man?
't Is gek, ik lachte zo'n beetje: die Duitser sprak Hollands en hij zei ‘je’. Maar mijn mond sloot zich vanzelf. Zo zag een verrader er dus uit.
- Nou? Daar misschien?
De bajonet stiet door de achterwand van de winkel.
- Arie!
De Duitser lachte, drong vóór mij het gangetje in. Bedstee open. Het kind zat ongedeerd rechtop. De Duitser draaide zich om en vloekte. Toen zag ik het ook: tegen de schutting van het achterplaatsje stond de keukentrap. Ineens zei ik - ik begrijp nog niet waarom, maar ik zei:
- Mijn man is drieënveertig.
- De schijterd!... Zeg, ken je me niet?
Hij zette zijn moffepet af.
- Bob Staal.
- Ja schat. En nou in de rups.
Hij gooide me bij Arie in de bedstee en begon. Ik stikte bekant. De man buiten op de stoep schreeuwde een Duits bevel door de winkeldeur, mijn Duitser liet een godsgruwelijke vloek, stompte mij, gaf Arie een lel en vertrok.
We hebben eerst een deuntje gegriend, mijn jochie en ik, en gehoest en water gedronken. Toen deed ik de ronde met een ruiter op mijn heup. - Ziet zo rijden de heren. - Het middenpad was leeg en er liep nog geen mens op straat. Winkeldeur op de knip. - Paardje hop hop hop, naar de keuken in galop. - Het kind zong luidkeels mee. Ik zette hem neer en haalde zijn vieruurtje uit de keukenkast.
- Mamma...?
- Arietje...?
- Waarom zit pappa in het keldertje?
Op dat verbluffende sein kwam Cor alsof het de gewoonste zaak van de wereld was het keldertje onder de bedstee uit, met het blik vlees in de
| |
| |
hand, dat ik van de bonnen had opgespaard voor met Kerstmis.
- We hebben wel wat verdiend, dacht ik zo.
Toen nam hij mijn kalender uit het laatje en begon te tellen.
- Maak je niet bezorgd, meid, maak je niet bezorgd.
Zo is het gegaan. Gekloofd, Cor en ik. We hebben verder verwond door het leven gemoeten. Bij Cor kon je het zien, erger en erger. Ik heb jaren gedaan of het niets was. Na het onherstelbaar lichamelijk kwaad bij elk van ons beiden, raakte bij mij een steekje los. Mijn idefixje, mijn gedachtekind, ik ben ervan verlost. Waarom, dat vraag ik niet meer.
Een weldadig schreien is vanzelf begonnen. De dokter had gelijk. Liefde en verdriet zijn tweelingen, dat is het antwoord denk ik. Cor en ik.
|
|