| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Bruno Bartels
In de korte roman De baan van gaan en gissen (Standaard, Antwerpen) vertelt Rolf van Dorpe in de ik-vorm zijn kinder- en jongelingstijd tot op het ogenblik van de maturiteit. Het aantal mensen die als school der rijping fungeren, is beperkt: een paar voortrekkers van de Diets-nationalistische jeugdbeweging, die het ideaal voorstellen in zijn meest abstracte, romantische, juveniele vorm; twee meer welstellende jonge heertjes, ‘vermeende beleidsmakkers’, bij wie hij geen rijping kan leren, en een leerling-kapper, met wie hij tot geen zinvolle relatie komt. De belangrijkste ontmoeting van de jongen op zijn weg naar rijping is die met Jane, een gehuwde vrouw van 35 jaar, ontgoocheld in haar man en dol begerig naar de jonge Rolf. Die wordt verliefd op haar, tot hij vrij laat inziet dat hij haar te lang aan de draad heeft gehouden en dan eindelijk, geholpen door zijn moeder, op de vlucht slaat, ‘aan groot onheil ontkomen’. De hoofdstukken aan de relatie met Jane besteed, zijn de meest vruchtbare in Rolfs ontwikkeling en de beste in het boek.
Ontwikkelingsromans, grote of kleine, halen hun waarde uit de confrontatie (invloed of conflict) van de held met het milieu, de uitwendige factoren, of (en) uit de ontkieming en groei van innerlijke problematiek in de held zelf op zijn weg naar maturiteit. In deze kleine roman is het milieu niet fel produktief behalve de kapitale Jane en in zekere mate vader (negatief) en moeder (positief). De jongen is een zeer bewust, kritisch afstandelijk type, dat zijn eigen weg wil gaan en alle idealen aan de werkelijkheid toetst, maar hij mist veelzijdige begaafdheid: hij ontwikkelt te weinig waarden. School, boek, natuur, intellectuele nieuwsgierigheid, artistieke en religieuze beleving, niets van dit alles speelt in de groei van dit jonge leven een rol. Een schrale figuur dus. Wat deze jonge romanfiguur echter nog het meest mist om tot rijke ontwikkeling te komen is empathie, enthousiasme, overgave. Hij is steeds in zichzelf verschanst, wil steeds krijgen en niet geven, gevangen in ‘onmacht om me werkelijk in te leven’ (108), ‘nooit diepgaand geëngageerd’ (152). Weinig boeiend materiaal om een ontwikkelingsroman mee te schrijven! Aan het slot wil Rolf in ‘gestage, gerichte opgang’ - vaag! - rijpen naar een huiselijke toekomst. Het zal wel een huis met een tuintje zijn.
De stijl is zakelijk, bondig, klaar, met rustige, afstand bewarende objectiviteit (de ‘Gegenständlichkeit’ van Wilhelm Meister; maar, hemel, welk afgrondelijk waardeverschil naar de inhoud).
Albert Westerlinck
| |
| |
| |
Gwij Mandelinck
Mandelinck, onze redacteur, weet dat het niet tot de gebruiken in ons tijdschrift behoort, dat redacteurs elkaar langdurig het wierookvat onder de neus zwaaien. Dus: slechts een korte ceremonie. Naast zijn eersterangsplaats als dichter, heeft hij zijn grote eigenschappen als prozaïst getoond in zijn lyrisch, beschrijvend, belerend boek over De Westhoek. Nu schrijft hij Van lied tot steen. Brieven aan Willem Vermandere (Lannoo, Tielt), elf brieven aan zijn streekgenoot Westhoeker, dichter, zanger, beeldhouwer, met wie hij twintig jaar bevriend is. Het verzorgde boek wordt verrijkt door zeer vele foto's van Jan Decreton over het werk van Vermandere, zijn milieu en het landschap.
Het proza van Mandelinck is hier weer van hoge literaire kwaliteit: warm, vaak hartstochtelijk, lyrisch bewogen en oorspronkelijk beeldend proza, dat door zijn forse zwier en zijn intense beeldkracht doet denken aan de lyrische momenten van Streuvels. Het hele verhaal wortelt diep in de oude moederaarde van de Westhoek, het knoestige agrarische volk tot in zijn meest ancestrale lagen. Daarin wortelt ook de zanger en beeldhouwer Vermandere als een oorspronkelijke ruwe brok natuur, die met echte, vitale authenticiteit, zingend en kappend, stem geeft aan de oeroude, primitieve ziel van land en volk.
Hoe kan men dit ‘levensfenomeen’ Vermandere aangrijpender oproepen als Mandelinck het deed? En wie kan de sombere, ernstige weidsheid van de Westhoek beter tot leven roepen dan hij? Hoe lief moet dat land hem zijn!
Albert Westerlinck
| |
Paul Snoek
Herwig Leus heeft een boeiend en nuttig boek geschreven: Ik ben steeds op doorreis. De wonderlijke avonturen in Vlaanderen, in Rusland en overal elders in de wereld (Manteau, Antwerpen). Leus heeft een grote hoeveelheid documenten verzameld voor de kennis van Paul Snoek, zijn jeugd, zijn leven, zijn karakter, zijn opvattingen en gedragingen. Het zijn getuigenissen van familieleden, leraars, vrienden, bekenden, tijdgenoten, intimi en intimae. Verder zijn er brieven van hem en naar hem, gesprekken en interviews. Het moet de samensteller een langdurige en geduldige arbeid hebben gevraagd, al dit historisch materiaal te verzamelen. De historische kritiek zal er natuurlijk nog haar vragen over stellen, maar als kennisbron voor leven en werk van Paul Snoek, in zijn tijd en milieu, zal het boek van Leus wel onvervangbaar zijn en blijven.
Albert Westerlinck
| |
Paul Duribreux
Paul Duribreux, de zoon van de talentrijke vader, deelt met hem de fascinatie voor het fantastische, maar - gelukkig - op een originele manier. De fantastiek is bij uitstek de wereld, waarin zich zijn tweede roman, Een dam in de tijd (Clauwaert, Leuven), beweegt.
Frederik, een pas afgestudeerde licentiaat uit Oostende, met een liefje-medestudente in de buurt van Gent, wordt sterk geboeid door de oude Vlaamse geschiedenis en de legendarische figuren van Damme. Hij rijdt in zijn ‘tweepeekaatje’ naar dat stadje, te midden van de felle storm, die hem reeds in
| |
| |
een sfeer van vervreemding brengt. Hij ontmoet daar pastoor Pitgam en zijn nichtje Lillith, twee vreemde, excentrieke personages, die al dadelijk, met buitengewone hartstocht en ‘magisch’, betrokken blijken te zijn bij het verleden van Damme. Zij verfoeien de inplanting van de Uilenspiegel-mythe in Damme en verheerlijken de geest van Maerlant. Doch een forsige restauranthouder, Van Ruddervoorde, is hun rivaal en wil de Uilenspiegel-mythe opnieuw tot bloei brengen. Dit wordt een dorpsoorlog. Van Ruddervoorde bouwt een Uilenspiegel-altaar in de puinen van de oude kerk, waarrond ‘magische krachten leven’ (42). Pastoor Pitgam steekt het vuur aan dit heidens altaar met als gevolg een fantastische nachtelijke brand en een volksopstoot: de mythomane pastoor wordt door de restauranthouder in de toren ontdekt en na een wild gevecht naar beneden gestoten, waarbij hij zijn nek breekt. De curieuze pastoor, zijn nichtje en Van Ruddervoorde verdwijnen ijlings uit Damme en de fantasmagorie van Paul Duribreux is voorbij.
Duribreux kan vreemde, mysterieuze sferen en figuren zeer overtuigend scheppen; soms gaat die schepping in de richting van het zonderlinge of het spookachtige; elders gaat het om het levend oproepen van de geschiedenis, die dan schemerig mysterie wordt; elders nog gaat het om het oproepen van oeroude krachten, de echt magische toverij.
Paul Duribreux heeft evenwel, naast zijn originele verbeeldingskracht, ook klare ogen voor en grote kennis van zijn schrijfwereld: zijn Noordzee met haar geheimen, oergronden, wetten, grillen, plaatsnamen, vogels - de kustnatuur met haar planten, bloemen, kleuren, sensaties. Hij weet zijn imaginatie uitstekend aan te vullen door een overtuigend quantum realiteitskennis.
De kaft vermeldt dat de auteur een vurig amateur-bokser en karatevechter is. Dat heeft er hem wellicht toe verleid een drietal korte maar kletterende vuist- en worstelgevechten in te schakelen. Dat zijn hoofdfiguur een sportieve, forsige, temperamentvolle jongen is, bewijst het feit dat, wanneer hij zijn tanden poetst ‘bloed en bruis in de gootsteen spatten’ (87), dat hij niet houdt van ‘gatlikkers’, ‘meepissers’ en ‘pseudoprogressieve caviaarkeutelkakkers’ en graag rijdt met ‘de wind in zijn gat’. Totaal afgezien van deze rabelaisiaanse taalbloemen, is zijn Nederlands soms aangetast door onnodige hedendaagse anglicismen en weinig expressieve streektaal.
Duribreux jr. is een rijk en zeker talent, dat zich nog ten volle ontplooien moet.
Albert Westerlinck
| |
Over verhalen geschreven
J. Hoogteijling en F.C. de Rover stelden een bundel van elf analyses van Nederlandse verhalen samen onder de titel Over verhalen gesproken. Analyses van verhalen door... (Groningen, Wolters-Noordhoff, (1982), 246 blz.). De analyses werden geschreven door twaalf auteurs, waarvan de meeste verbonden zijn aan Nederlandse of Belgische universiteiten. Praktisch alle opstellen werden met het oog op deze bundeling geschreven. Hoewel percentages in deze context niet de minste betekenis hebben, vermeld ik toch maar dat de Vlaamse literatuur vertegenwoordigd is door drie geanalyseerde teksten, en niet de minste: Het mes van Hugo Claus, De bende van Jan de Lichte van Louis-Paul Boon en Het boek Alfa van Ivo Michiels. De meeste van de geanalyseerde verhalen ontstonden na 1945, zodat alvast een nuttig effect van de bundel kan zijn dat de lezer
| |
| |
kennis maakt met uitvoerig en grondig uitgepluisde specimina van de hedendaagse Nederlandse romankunst, waaronder zelfs een paar ‘mijlpalen’ als Het mes en Het boek Alfa. De recente Nederlandse verhaalschrijfkunst is goed vertegenwoordigd met Maria Dermoût, Gerrit Krol (tweemaal), Harry Mulisch, Louis Ferron en Willem Brakman.
Voor wie zelf met verhaalanalyse of romankritiek bezig is, biedt de verzameling essays in methodologisch opzicht heel wat aantrekkelijks. De samenstellers gingen ervan uit dat er niet één zaligmakende methode van verhaalanalyse bestaat. Ze onderscheiden in theorie vijf mogelijke werkwijzen, die allemaal in de bundel wel eens aan bod komen, meestal echter in syncretistische mengvormen (die nog altijd het hoogste rendement waarborgen, zeker ten gerieve van de niet-gespecialiseerde lezer): 1. de autonomistische invalshoek, 2. de intertextuele analyse, 3. de roman als weerspiegeling van de ‘werkelijkheid’, 4. de receptie-esthetische benadering, 5. de toetsing van het verhaal aan de auteursintenties. Zoals gezegd stelden de onderzoekers zich allesbehalve dogmatisch op en schreven zij hun analyse kennelijk meer met de bedoeling om te demonsteren hoe het (ook nog) kan dan in de overtuiging van het nu zó eenmaal moet.
Een paar analyses refereren meer uitdrukkelijk aan literairhistorische contexten en verbanden (M.H. Schenkeveld over Juffrouw Lina en J. Weisgerber over Het boek alfa). Sommige opstellen komen methodologisch vrij onbelast voor (M.H. Schenkeveld, J.A. Dautzenberg over Blokken, A. Zuiderent en J. Hoogteijling over Eenvoudige lichaamsuitbieidingen van Gerrit Krol). De meeste maken evenwel gebruik van de theoretische modellen en het terminologisch instrumentarium dat de laatste jaren mondgemeen geworden is. Ik vermeld vooreerst Freud (o.m. zijn interpretatie van Das Unheimliche), natuurlijk F.K. Stanzel, E. Wolf en W. Schmid, maar ook het communicatieschema van R. Jakobson en nog recenter theorieën over intertextualiteit. De terminologie die Mieke Bal in haar narratologie introduceerde (althans in het Nederlands), wordt ongeveer door iedereen overgenomen, al of niet gecombineerd met een ander begrippenapparaat (F.K. Stanzel, bij voorbeeld). Aldus bieden de elf analyses een staalkaart van (mogelijkheden van) verhaalonderzoek op hoog niveau. Marcel Janssens
| |
Belangrijke herdrukken
Walschap wordt voortdurend herdrukt. Hij wordt dus nog zeer veel gelezen. Van De vierde koning (Standaarduitgeverij, Antwerpen) verscheen een zesde druk. Het verhaal is geschreven voor kinderen, maar is door zijn prachtige vertelkunst, zijn humor, zijn symboliek en filosofie zeker zo boeiend voor ouderen.
Van Greta Seghers verscheen een tweede druk van Het blauwe meisje (Standaard, Antwerpen), een gelukkig bewijs dat deze boeiende schrijfster haar lezers vindt. De ondertitel is ‘de andere kleuren van de verschrikking’. Het boek bevat scherp analyserende, diep naar de achtergrond peilende verhalen uit de kindertijd en de jeugdjaren, waarschijnlijk in grote mate autobiografisch.
Bij De Clauwaert (Leuven) verschijnt de vijfde druk van Het experiment van Paul
| |
| |
Lebeau. Dit boek was bij zijn verschijnen in 1940 een bijzonder moedige daad van een katholiek in zijn benepen en cultureel scherp gecensureerd milieu. Deze herdruk is een postume feestuitgave van De Clauwaert voor zijn overleden bestuurslid. Daarom wordt hij ingeleid met een feestelijke rede van prof. M. Janssens over de auteur en zijn werk en verrijkt met een verzameling foto's van de auteur en zijn familie.
Van Scheppend nihilisme. Interviews met W.F. Hermans (Bezige Bij, Amsterdam) verscheen de derde druk. Deze verzameling van 28 interviews met de bekende schrijver werd bijeengehaald en ingeleid door Frans A. Jansen. Het volumineuze boek met gesprekken (bij de 400 bladzijden) is zeer nuttig om de opinies van deze talentrijke betweter over alles en nog wat te kennen.
In de bekende reeks Schrijvers Prentenboek verscheen een vierde druk van het prentenboek over Simon Vestdijk en ook een vierde druk van het deel over Adriaan Roland Holst (De Bezige bij, Amsterdam).
Albert Westerlinck
| |
Kinderboeken openers een raam op de wereld
Engagement in kinderboeken is niet nieuw. Nu de westerse wereld in de ban van de crisis blijft, is de kans groot dat we ons blind staren op onze eigen problemen: werkloosheid, vervuiling, rolpatronen. In tal van kinderboeken komen die onderwerpen aan bod. Toch pleitte Nellie van Kol reeds in 1901 (Over Kinderlectuur) voor een kinderliteratuur die haar eigen begrensde horizon zou doorbreken en jonge lezers vertrouwd maken met andere culturen. Nee, Pedro, nee van Liva Willems (Infodok, 1982) dat in 1983 bekroond werd in het Referendum als het beste Vlaamse jeugdboek en Guerilla-kinderen van A. Matti en W. Spekking (Kosmos, 1982) spelen zich af in Zuid-Amerika en handelen over geweld en onderdrukking.
In Guerilla-kinderen ontvoeren twee tieners een dokter om zo hun zieke zusje aan medische verzorging te helpen. Het avontuur met de gestolen wagen en het geleende pistool loopt voor de visverkoopstertjes gelukkig goed af. Dr. Gomez is bereid de kleine Margaritha in zijn kliniek te behandelen zodat ze niet voorgoed blind wordt. Kort daarop volgt er een bomaanslag in de buurt van de haven. Na een huiszoeking wordt Pedro als verdachte meegenomen. Nicandra voelt hoe de militaire machthebbers het net om hem heen toehalen. Als Pedro vrijkomt besluit ze samen met oom Carlos en Dr. Gomez te vluchten.
Dit boek bevat alle ingrediënten voor een spannend avonturenverhaal. Toch zijn de auteurs erin geslaagd ook de sfeer van angst en terreur die in vele derde-wereldlanden heerst realistisch voor te stellen: iedereen kan als verdachte in de gevangenis terechtkomen, je mag niemand vertrouwen, ook je beste vriendin niet. Wegvluchten is misschien nog de beste oplossing als je niet voorgoed wil verdwijnen zoals de vader van Pedro. De karakters van de hoofdfiguren zijn voldoende uitgediept, zodat identificatie vlot kan verlopen. Vooral Nicandra's gevoelens worden genuanceerd beschreven. Ze is angstig, opgewonden en onzeker wanneer het plan beraamd wordt, maar ze wil ook volharden omdat dit voor haar zusje de laatste kans is. Later is ze verlegen en beschaamd tegenover Dr. Gomez. Ook het open einde, waarin het optimisme getemperd wordt door de pijn van het afscheid nemen en door de angst om het lot van Pedro die zich bij de guerilla aansluit, verhoogt het realistisch karakter van het boek. Avon- | |
| |
tuur, engagement en informatie worden hier evenwichtig gedoseerd.
Pedro, of liever Pedrito bij het begin van het verhaal, de hoofdfiguur uit het boek van Liva Willems, is de zoon van een arme peon, een dagloner op een fazenda. Als zijn zusje Teresa doodziek wordt besluiten zijn ouders uiteindelijk om samen met een groepje getrouwen weg te vluchten naar Sao Felio, waar de blanke paters Teresia misschien nog kunnen redden. Pedro is blij om het avontuur, maar het wordt een dodengang. Niet alleen Teresa sterft, maar ook moeder. Pedro en zijn vader worden in een hinderlaag gelokt en later weer bevrijd door Marimpo, een halfbloed die hen verder helpt. Wanneer ze de missiepost bereiken blijkt dat daar een bloedbad werd aangericht. De paters en de andere vluchtelingen, verdacht van communisme, zijn gedood. Op de verdere tocht zal Pedro nog zijn vader verliezen en ook een vriendinnetje, Amara.
Dit ‘eentonig’ verhaal wordt gedragen en voortgestuwd door de grote verwachtingen van Pedro. Bij het begin van het verhaal voelt hij zich klein en onmondig. Op zijn vragen en verzuchtingen antwoorden de volwassenen steeds ‘nee, Pedro, nee’. Maar Pedro wil leven. Daarom speelt hij in zijn verbeelding de jaguar, om zichzelf moed te geven.
‘Ik sta alleen met de twee vreemdelingen. En zij met mij. Maar ze kunnen me niets doen. Ik ben een jaguar. En deze jaguar zal hen naar de keel vliegen als ze 't wagen de hand naar hem uit te steken. Of hij zal wegvluchten met de boot. Deze jaguar leerde een umbandaspreuk van Marimpo. En die zal de boot doen wegvliegen. over de stroom tot bij het dorp van de paters. Want deze jaguar kent alle talen van het woud. Zelfs deze van deze twee vreemdelingen. Alleen ik weet dat...’ (46)
Door de gebeurtenissen evolueert Pedrito tot Pedro. Met zijn vele vragen dwingt hij zijn vader tot contact. Vader kan zich slechts langzaam bevrijden uit zijn slaafse onderdanigheid en daardoor is Pedro wel eens ontmoedigd. Maar uiteindelijk worden ze lotgenoten, vrienden. Het verhaal van Pedro is niet af. Als hij het graf van Amara achter zich laat voelt hij zich gesterkt en vrij, de lezer kan slechts hopen dat hij zal overleven:
‘Ik ga weg.
Ik kijk niet meer om
ook niet naar de jaguar.
De jaguar houdt de wacht bij haar graf
Ik heb hem niet meer nodig.’ (90)
De intentie van Liva Willems is duidelijk. In een kort voorwoord vertelt ze waarom ze dit boek moest schrijven. Achteraan neemt ze dagbladknipsels op en er is een lijst van adressen waar men informatie kan krijgen over Latijns-Amerika. In het verhaal zelf is ze nergens belerend. De gebeurtenissen en de figuren spreken voor zichzelf. Het vertelstandpunt (ik-verhaal) dwingt de lezer om de werkelijkheid te bekijken door de ogen van Pedro, die een eenvoudige maar erg beeldende taal gebruikt. Hierdoor is de inlevingsmogelijkheid nog groter dan in Guerilla-kinderen. Het boek ademt ook de sfeer uit van de Indianencultuur met haar eigen gebruiken en gewoonten zoals de maïspop, de madonna van suiker, de begrafenisrituelen die sterk de verbondenheid met de natuur en de vertrouwdheid met leven en dood uitdrukken, en de magische spreuken van Marimpo.
Guerilla-kinderen en Nee, Pedro, nee zijn twee eigentijdse boeken die jonge lezers de kans bieden om via een verhaal inzicht te krijgen in een politieke situatie en de achtergrond van de guerilla en bevrijdingsbeweging - woorden die via het t.v.-journaal dagelijks onze huiskamers binnenkomenbeter - | |
| |
beter te begrijpen. Beide verhalen hebben een sterk realistisch karakter, ze openen een raam op een wereld die voor onze kinderen vreemd en ver weg is, ze vertellen hoe mensen anderen kunnen verknechten en tot slaaf maken, maar ook dat de kracht van een volk dat vecht voor zijn waardigheid onuitroeibaar is. Als volwassen lezer waardeer ik het meest Nee, Pedro, nee, omdat Liva Willems nergens zó avontuurlijk wordt dat je de indruk krijgt dat oorlog best spannend kan zijn, omdat de jonge lezers niet bekoord worden om zelf een heldenrol te spelen al is het dan maar in hun verbeelding. Daarvoor zijn de gebeurtenissen te tragisch en worden de gevoelens van Pedro, vooral zijn verdriet, te indringend beschreven. Maar misschien zijn er jonge lezers die dit nog niet aankunnen en voor wie Guerilla-kinderen geschikter is.
Het lijkt mij belangrijk dat kinderen de kans krijgen dergelijke boeken te lezen, zodat ze later niet hoeven te zeggen ‘we hebben het niet geweten’. Maar dit impliceert ook vanwege de volwassen begeleiders (ouders, leraars) de bereidheid tot gesprek. Nee, Pedro, nee heeft trouwens zoveel kwaliteiten dat het best door volwassenen kan gesmaakt worden.
Rita Bouckaert-Ghesquiere
| |
Varia
Sinds vele jaren verscheen jaarlijks een keuze uit essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften: Kritisch akkoord. Verleden jaar verscheen - misschien voor de laatste maal? - Kritisch akkoord 1983, met bijdragen van J.J.A. Mooij, A.M. Musschoot, Jan Fontijn, Herman Verhaar, Rob Schouten, M. de Vos, H. Bousset, M. Janssens (Uitg. Manteau Antwerpen).
Het jaarboek van het Felix Timmermans-Genootschap heeft voor 1983 een nieuwe uitgever gevonden: J. van In te Lier. Het werd samengesteld door Louis Vercammen. Er zijn boeiende herdrukken van Walschap, Felix en Clara Timmermans, De Pillecijn, Karel van den Oever, artikels van H.E. Mertens, G. Durnez, e.a.
De journalist M. van Nieuwenborgh heeft zijn verslagen over enkele reizen naar het Nabije en Verre Oosten gebundeld in Zonsondergang met Palmen (Clauwaert, Leuven).
Jef van Gool heeft in Over Hubert Lampo. Beschouwingen en Interviews (Bzztôh, Literair Archief) een zeer groot aantal boekbesprekingen en essays over werken van Lampo gebundeld, samen met een viertal interviews, in het totaal een 300-tal bladzijden. Wie dit leest, zal over de veel gelezen Lampo wel ongeveer alles weten.
Albert Westerlinck
|
|