| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Brakke Hond
1ste jrg., nr.2, december 1983-januari 1984
Het jonge tijdschrift publiceert twee aantrekkelijke verhalen van L. Malerba, vertaald door M. Vingerhoedt. Weinigzeggend is de schets van J.M.H. Berkmans, maar beter is het kunstenaarsverhaal van K. Osstyn, al wordt er te nadrukkelijk in gefilosofeerd. A. Cremers gaat op zoek naar een bewuste esthetica om een houvast in de werkelijkheid te vinden. R. Monteyne (vertaald door J. Avelli) speurt naar de ware ligging van Vernes fictieve Kiekendom (Quiquendone) in een fraai ironisch stuk. De sonnetten van P. de Ronsard werden door P. Claes nogal houterig vertaald. Oorspronkelijke gedichten zijn van J. Avelli en K. Vanhole. Een levendig en genietbaar verhaal van H. Plomp draagt de titel ‘De betovering’.
| |
Diogenes
1ste jrg., nr. 1, januari 1984
Dit nieuwe tijdschrift start met een uitgebreide hoofdredactie en redactie, grotendeels overgeheveld van het N.V.T., en wordt uitgegeven door Soethoudt N.V., Antwerpen. Het eerste nummer doet vooralsnog nostalgiek aan: H. Lampo mijmert over zijn jaren en (on)genoegens bij het N.V.T. en I. Michiels memoreert H. Teirlinck. Verder treft men fragmenten aan uit een dagboek anno 1946 van G. Burssens en interviewt S. Bettinger de ‘ernstiger geworden’ G. Grass. M. Coole en W. Vaerewijck publiceren enkele gedichten, terwijl C. Offermans, F. Auwera, E. van Vliet en J. Cocteau wordt besproken door respectievelijk F. Albers, T. Rombouts, F. Deschoemaeker en H.F. Jespers.
| |
Ons Erfdeel
27ste jrg., nr. 1, januari-februari 1984
H. Brems handelt over de raakpunten tussen Nederlandse poëzie en beeldende kunst sinds 1945: de Vijftigers en hun relatie tot Cobra, het verschijnsel Barbarber, Gard Sivik en De Nieuwe Stijl passeren de revue. De paradoxen in de poëzie van G. Kouwenaar worden blootgelegd door J. van der Vegt. Het Nederlandse toneel stagneert niet. P. van der Plank ontleedt de zeventiger jaren en verwacht veel van het ‘teksttoneel’. H. van den Heuvel heeft het over het alerte mediabeleid van de Nederlandse regering en A. Himpens schrijft over de meisjes op school in het Vlaanderen van 1980. Een volwaardig vak is taalbeheersing in Vlaanderen nog niet volgens L. Beheydt. Er is een gebrek aan theoretische studie en empirisch onderzoek. R.A.J. Kraayeveld geeft een helder overzicht van het naturalistisch proza in Nederland. Hij maakt daarbij vooral gebruik van recente studies van T. Anbeek. M. Toonder en zijn Heer Bommel worden nu ernstig bestudeerd door A. van Zoest. Y. Knockaert laat ons kennismaken met een handvol jonge Vlaamse componisten en N. Verschoore stelt de beeldhouwer J. Claer- | |
| |
hout voor. In de kroniek bespreekt D. Kroon de verzamelde gedichten van H. Andreus. Proza van K. Verheul (D. Cartens), M. Ferguson (A.M. Musschoot), W.G. van Maanen (H. Desmet) en L. Zvonik (H. van Buuren) en poëzie van J. Clement (H. Brems), I. Gerhardt (W. Spillebeen) en J. Vangansbeke (A. van Assche) komen aan bod. De studie van L. Rens over A. van Wilderode wordt voorgesteld door A. Demedts.
| |
Hollands Maandblad
25ste jrg., nr. 433, december 1983
M. 't Hart is aan de reconstructie van zijn peuterjaren toe: ‘Ik was in die eerste jaren van mijn leven zo gelukkig dat ik mij er niets meer van herinner.’ H. van den Bergh en G. Rijnders wisselen in enkele brieven van gedachten over toneel. Foei, S.F. Baekers, dat stuk over ‘Lof der afzijdigheid’ heb ik al gelezen in ‘Kreatief’ (dec. 1983)! M. Jeltema schrijft gevoelige gedichten en D. Fokkema mediteert over enkele plaatsnamen. De bezinning van F. Kouwenhoven na zijn bezoek aan de schrijver J.M.A. Biesheuvel heb ik met veel plezier gelezen.
| |
't Kofschip
11de jrg., nr. 5, november-december 1983
W. Copmans brengt het werk van L. Dendooven opnieuw onder onze aandacht. R. Wouters doet hetzelfde voor het dichtwerk van A. Dhoeve. In de poëziekritiek verwijs ik naar de besprekingen van R. Bloem (J. Visser), L.M. van den Brande (G. Florizoone) en W. van Meerdaele, een dichter die niet publiceert maar wel door J. van Gent wordt belicht. Verder veel maar te zoeterige poëzie. Het gedicht van P. Cleempoel is een gelukkige uitzondering.
| |
Maatstaf
31ste jrg., nr 10-11, 1983
Dit nummer over polemiek in de literatuur wordt speels en vinnig ingeleid door G. Komrij. In de overige artikels gaat het er heel wat zwaarwichtiger aan toe. De Nederlandse polemiek komt nauwelijks aan zijn trekken: P. de Boer vermaakt zich kennelijk met ‘de grote schoonmaak van J. Brouwers’, maar verder trekken de auteurs diep de geschiedenis in. In de 17de eeuw vindt H. Charmant de filosoof Hobbes als polemist tegen het christelijk wereldbeeld. In de 18de eeuw ontdekt H. Ester Lessing contra J.M. Goeze en verdiept H. Driessen zich in een ophefmakend pamflet van de Rus Tsjaadajev. N. Maas besteedt aandacht aan de Nederlandse polemist J. van Vloten uit de 19de eeuw. Verder wordt nog de polemische activiteit van o.a. Wagner, Marx, Pope, Burke, Vallès, Bloy e.a. belicht. Het stuk van C.B. Timmer over de polemiek in Rusland, onder de titel ‘Over de polemiek der stilte’, komt als een verademing.
| |
NVT
36ste jrg., nr. 4, juli-augustus 1983
Dit vakantienummer bevat voortreffelijke bijdragen van H. Speliers over de vermeende vriendschap en vreemde briefwisseling tussen E. Du Perron en P. van Ostaijen en van B. Dagoelash over Adorno's ‘Ästhetische Theorie’. Mooie gedichten van J. Clement en nogal pedante van J. Kruithof. P. Claes legt vertalingen voor van G. de Nerval. G. Verrips en G. Eekhaut schrijven vlot leesbare verhalen. M. Galles huidetoespraak bij de uitreiking van de Arkprijs aan B. van Hoorick en het dankwoord van deze laatste krijgen een plaats in dit jummer. In de kronieken bespreekt P. Hoste het werk van B. van Hoorick en geeft R. Elshout rijkelijke informatie over de achtergronden van
| |
| |
Bloems bundel ‘Van de aarde’. A-M. Musschoot vindt dat H. de Greve met zijn bundel ‘Vlucht langs het stille water’ vele beloften inlost. ‘Binnenwerk’ van B. Schierbeek wordt zeer inzichtelijk uitgerafeld door H. Bousset. P. van Suetendael stelt ons J.J. Wesselo's visie op het vernieuwend Vlaams proza tussen 1960 en 1980 voor. Ten slotte maakt M. Reynebeau ons attent op enkele aspecten die onze democratie en onze staat dreigen te ondergraven.
| |
π-Pie
2de jrg., nr. 4, 1983
Na een hommage aan H. Cornélius wordt de Franse dichter J.-M. Frank voorgesteld als een dichter van de dageraad door E. van Itterbeek. J. Stroobants vertaalde enkele gedichten van hem. De Italiaanse dichter V. Sereni wordt op zijn klankkwaliteiten onderzocht door F. Musarra en als vertaler van o.a. R. Char door E. van Itterbeek belicht. F. Fortini schreef een ontroerend in-memoriam voor hem. Gedichten van E. van Ruysbeek werden in het Duits en het Engels vertaald en G. Latré vertaalde P. Larkins ‘Here’. In een commentaar licht hij het gedicht toe als een ‘hier’ en een ‘elders’ die elkaar ontmoeten op symbolische wijze. Enkele korte besprekingen van recente dichtbundels sluiten het nummer af.
| |
Revolver
12de jrg., nr. 2, februari 1984
Het tijdschrift ziet eruit als een dun verzorgd dichtbundeltje. R. Jooris publiceert enkele nieuwe, bijna witte gedichten. T. Lanoye plaatst zijn gedichten naast mooie foto's van J. de Witte en G. Segers, de uitgever van het tijdschrift, schrijft enkele beeldrijke kwatrijnen. L. Abicht vertaalde gedichten van E. Dickinson.
| |
Tirade
28ste jrg., nr. 290, januari-februari 1984
Het mooie dankwoord van M. Vasalis bij de aanvaarding van de P.C. Hooft-prijs leidt het nummer in: het is heel verhelderend voor wie haar achtergrond wil kennen. ‘Kunst als troost’ is de titel van R. Ankers essay, waarin hij de vele omschrijvingen van kunst heel persoonlijk benadert. H. Michaelis noemt De Moors biografie van Van Oudshoorn een onderschatte prestatie. Het bewind van president Carter wordt door R. Havenaar geplaatst onder het primaat van de moraliteit. J. de Rooy schrijft herinneringen neer aan een zomercursus en een meisje en W. Raven zet zijn Egyptisch dagboek voort. Er zijn ook weerwoorden van E. Kok op H. van Gelres artikelen over J. Beuys en van H. de Coninck op W. Roosenschoons visie op W. Smit. De gedichten van R. Schouten, M. Buwalda, P.H. Dubois, C. van Hoore, J. Droes en T. de Jong zijn lezenswaard zonder meer. Het nummer eindigt met een vraag van redacteur H.F. Cohen: waarom is Solzjenitsyn zo snel vergeten en verzwegen in Nederland?
| |
Yang
20ste jrg., nr. 115, februari 1984
Dit is een yin- of vrouwennummer, samengesteld door G. Seghers. Zij wenst dat de schrijvende vrouw na haar bestorming van seksuele en andere taboes, na haar belegering van de taal der mannen, eindelijk opnieuw de humor ontdekt. Het schrijvend vrouwelijk Vlaanderen komt daarna uitgebreid aan bod. Gedichten van o.a. G. Demedts, J. Tulkens, A. Dierick, M. van Hee, L. de Block, A. Reniers, C. Yperman, M. Bayar, J. Gisekin, C. Haesaert, L. Willems, S. Martens, M. De Crée-Roex en Mercedes maken een goede indruk. G. Seghers
| |
| |
schrijft over Dostojevski en de vrouwen en stelt ook H. Metz, textielkunstenares en L. Chagoll als filmrealisator voor. A-M. Musschoot bespreekt de hertaling van V. Lovelings ‘Een revolverschot’ door K. Jonckheere. Er wordt nogal bizar met de oorspronkelijke tekst omgesprongen! ‘Beschouwingen over het verstoord historisch bewustzijn van de Vlaming en de Belg’ is de titel van N. Verschoores opstel. L. Scheer bespreekt een mooi gedicht ‘Het engeltje’ van I. Gerhardt. Het feminisme mocht natuurlijk niet ontbreken: E. Vorlat bespreekt het strijdbaar maar ‘eenzijdig’ feminisme van M. French. M. Ceriez interviewt verder A. Manteau over de nieuwe uitgeverij ‘Hadewijch’. Prozafragmenten en verhalen zijn van de hand van H. Uytterhoeven, I. van Goeree, E. Marain, L. Stassaert en D. Thijs. M. van Paemel vraagt zich af of ‘de man’ nu wil meewerken aan een mannennummer, hoe het is als man om te schrijven, of zijn kinderen daar niet onder lijden en of hij wil spreken over ‘de man in de literatuur’?
| |
Varia
- De Blauwe Koreander (3de jrg., nr. 5, december 1983) bestempelt zichzelf als ‘Vlaanderens meest slordige rioolblad’. Het is dicht bij de waarheid. Plezierig en raak zijn wel de parodieën op de stijl van enkele Vlaamse schrijvers.
- Kruispunt (22ste jrg., nr. 89, december 1983) is geheel gewijd aan de IJslandse literatuur. Een document.
- Literama (18de jrg., nr. 6, oktober 1983) is een herdenkingsnummer Martin Luther, met o.a. een documentair drama over hem door A. van Eyk.
In het nummer 7, november 1983 wordt aandacht besteed aan vergeten protestantse dichters tussen de twee wereldoorlogen zoals R. Houwink, W. Hessels, J.H. de Groot, G. Kamphuis e.a.
- In Kultuurleven (51ste jrg., nr 1., januari 1984) bespreekt W. Mariën J.M. Coetzees bekroonde boek ‘Life and Times of Michael K.’. J.J. Wesselo hemelt ‘Het verdriet van België’ op als Claus' opus magnum. K. Hellemans schrijft over de utopische literatuur na 1945.
- In Streven (51ste jrg., nr. 5, februari 1984) bespreekt A. Blanch Umberto Eco's ‘In naam van de roos’. C. Crego en G. Groot nemen de ijdelheid van een Franse intellectueel, P. Sollers, op de korrel.
- In ‘Spiegel der Letteren’ (24ste jrg., nr.3-4, 1982) wijst N. Rowan op de sterke overeenkomst tussen Gezelles ‘De Slekke’ en de ‘snail passage’ uit Shakespeares ‘Venus and Adonis’. Verder bevat deze aflevering ook een overzicht van de voorgelegde licentiaatsverhandelingen aan de Belgische universiteiten op het gebied van de Nederlandse literatuur in het academiejaar 1980-1981.
Armand van Assche
|
|