Ofschoon opvoeders, leerkrachten, bibliotheekmedewerkers en critici van de daken roepen dat bij kinder/jeugdboeken het leesplezier voorop moet staan en de boeken vooral moeten worden beoordeeld volgens literaire criteria, merken wij auteurs daar in de praktijk weinig van. De prijzen en bekroningen gaan voornamelijk naar auteurs van ‘nuttige’ boeken waarin bovengenoemde thema's worden aangesneden. Kinder/jeugdboeken worden geacht bij te dragen aan de vorming van het karakter, de persoonlijkheid en wereldbeschouwing van de jonge lezers! Het leesplezier is dan slechts een aangename bijkomstigheid.
Het gevolg hiervan is dat puur humoristische boeken, boeken vol met kwajongensstreken, boeken in het fantastische genre of science-fiction zonder maatschappelijke of politieke implicaties niet meer als jeugdliteratuur beschouwd worden. Wie het nog waagt zoiets te schrijven, komt automatisch terecht bij de pulp-uitgevers.
Geen criticus vraagt zich ooit af of een literaire roman wel genoeg karaktervormend of informatief is, of er wel voldoende aandacht wordt besteed aan de problemen van minderheidsgroepen, of de lezers er wel iets van opsteken. Zodra het werk bestemd is voor de jeugd echter komen deze criteria om de hoek kijken. Eigenlijk ervaren we dit als een vorm van discriminatie, als nog steeds niet geheel voor vol worden aangezien. Waarom zou een kinderboek niet gewoon goed gek mogen zijn, of gewoon mooi, of gewoon spannend? Waarom altijd die zwaarwegende bijkomende eisen?
‘Wat bedoelt u met uw boeken?’
Ook die vraag wordt onvermijdelijk gesteld wanneer ik voor een groep jonge lezers de ups-and-downs van het schrijverschap uiteenzet.
Boeken zonder ‘boodschap’ kunnen blijkbaar niet meer. Weer is de invloed van het onderwijs bespeurbaar. Het kind moet een spreekbeurt houden, een opstel of uittreksel maken of vragen beantwoorden omtrent het gelezen boek en daarbij aangeven wat de auteur ‘bedoelde’. Wat is de dubbele bodem, aan wiens zijde staat de auteur, wat is zijn maatschappijvisie? Een moeilijke opgave voor zo'n kind, dat zijn leesplezier danig kan frustreren. Wanneer mij gevraagd wordt naar de ‘boodschap’, raak ik flink geïrriteerd.
‘Hoor eens, voor boodschappen moet je bij de supermarkt zijn, niet bij mij’, zeg ik dan. Dat vinden ze leuk. Maar daarbij laat ik het natuurlijk niet.
‘Luister eens: wie ben ik om jullie voor te schrijven hoe je moet denken, hoe je tegen de wereld moet aankijken, wat goed is en wat verkeerd?