Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129 (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129

(1984)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 622]
[p. 622]

De laatste ronde

De verloochening

Het was stichtend Aloïs Gerlo vóór getuige De Lentdecker zijn communistisch geloof te zien afzweren, candied vurig alsof het de eerste maal was en zijn afvalligheid nog voor ieder een geheim. Hij heeft misschien niet willen achterblijven bij Boon en Van Hoorick, zijn twee Aalsterse spitsbroeders van wie men alles kan zeggen behalve dat zij wie dan ook in het ongewisse hebben gelaten omtrent hun politico-sociologische stand-puntwijzigingen.

Le moi est haïssable, ik weet het, maar zoals Bernard Shaw, die zich graag herinnerde hoe hij ontsnapt was aan het gevaar een beroemd romanschrijver te worden, verlustig ik er mij onwillekeurig in terug te denken aan het feit dat ik geen communist geworden ben. Ik was wel een beetje ouder en had meer verstand moeten hebben en toch heb ik serieus getracht te denken dat Lenin het oorspronkelijke christendom had heringevoerd en in ere hersteld. Ik heb die poging opgegeven de dag waarop ik vernam dat Stalin de complete generale staf van het Russische leger had doen fusilleren. Ik wist dat ik daar in Antwerpen nooit het fijne kon van te weten komen, maar wat het ook kon geweest zijn, ik wilde niets meer te maken hebben met een regiem waarin zo iets mogelijk was. Ik heb er mij definitief van afgewend.

In 1959 opende de gewezen secretaris van de socialistische internationale en vriend van Lenin, Kamiel Huysmans, nog schrijnender mijn ogen dan Stalin met zijn slachting. Sinds ik Dostojevski had gelezen was het voor mij een ondraaglijke gedachte dat een paus ontdekt dat het niet waar is, en op die avond in '59 zeide Huysmans mij letterlijk dat volgens absoluut onbetwistbare informatie van de loge het Russische systeem niet werkte. ‘En de leiders weten het.’

Mijn bloed stond stil, weliswaar niet lang.

Gerlo is niet de enige die het weet en er met hartstocht voor uitkomt. Er was ook Oost-Berlijn, Praag, Budapest, Warschau, Afghanistan, de Muur, de dissidentie van communistische partijen in Europa, de renegatie der nouveaux philosophes van Parijs. Men vraagt zich af of een grootmacht met zulke bondgenoten een oorlog wel aankan, of ze dààrvoor niet banger moet zijn dan voor de kruisraketten van de Amerikanen.

Het staat sinds meer dan zestig jaar allemaal in ‘Lenin’ voor Valeriu Marcu, miserabel vertaald door C.C. Benden en goed uitgegeven door Allert de Lange, Amsterdam, jaren lang de beste Lenin-biografie.

Lenin besefte dat hij tijdens zijn leven van het onafzienbare, achterlijke Rusland geen homogene communistische bondsstaat kon maken. Hij wilde een keurkorps van tien procent aristoi vormen, de beste, bekwaamste arbeiders, studenten en burgers, die met harde hand het communisme moesten opleggen aan de negentig procent domkoppen.

Op alle klachten hebben die leden van de partij een antwoord. Zij ondervinden dat

[pagina 623]
[p. 623]

hun systeem niet werkt, maar het is nog veel te vroeg om toe te geven dat het nooit kan werken. Werkt overigens het democratisch systeem zoveel beter?

Zij geven toe dat zij hard zijn voor onwilligen en andersdenkenden, maar zachte heelmeesters maken etterende wonden, zij moeten onverbiddelijk optreden in het belang van het ideaal.

Waarom, ten slotte, speculeert het Westen nog op onze innerlijke ineenstorting? De tien procent aristoi zullen met lijf en leden het communisme, maar eerst en vóór alles hun benijdenswaardig baantje verdedigen.

Gerard Walschap

Het voorzittershamertje

 
Waar bleef het hamertje, dat het gezag verbeeldde?
 
Voorzitters klopten daarmee de besluiten af
 
En scheidden zo geschikt het koren van het kaf,
 
 
 
Terwijl zij bovendien vele frustraties heelden.
 
 
 
Het was een sierlijk ding, waarmee zij dromend speelden
 
Als een vergadering niet veel problemen gaf;
 
Soms leek het hamertje een veel te zware staf,
 
 
 
Soms plots op loden ernst, of flits van speelse weelde.
 
Dit sierlijk hamertje wordt niet meer gehanteerd,
 
Maar overleeft wellicht in ouderwetse kringen
 
Waar het decor nog telt in de vergaderingen;
 
 
 
Maar wij zijn rationeel en klinisch koel geworden
 
En houden het daarom bij zakelijke orde:
 
Wij hebben daarbij vaak veel menselijks geweerd!
 
 
 
August Vanistendael

De schoolfrik

 
Eerst heeft hij het zingen verleerd
 
(van achter de vlag afgemarcheerd).
 
 
 
In plaats van doceren en preken
 
is hij heel gewoon gaan spreken.
 
 
 
Maar ook dat werd hem te veel:
 
hij stotterde zacht door de keel.
 
 
 
Toen, aan de rand van het zwijgen,
 
hoorde hij een fluisteren, hijgen
 
 
 
als van riet en wind - verhaal
 
in niet eerder begrepen taal.
 
 
 
Het water kroop hem omhoog
 
tot de keel tot de mond tot het oog,
 
 
 
een wonder niet uit te leggen,
 
niet te... hoe moet je dat zeggen?
 
 
 
Hij was al lang geen schoolfrik meer.
 
De kinderen riepen: dag meneer!
 
 
 
Frans de Schutter

De Nieuwe Orde

In de zomer van 1981 overleed, na een lange en aanvankelijk onschuldige kwaal, de Brusselse bankier baron Daniel Gillès de Pélichy. Hij stamde uit West-Vlaanderen -

[pagina 624]
[p. 624]

van een oorspronkelijk Hollands geslacht - maar kwam in Parijs tot aanzien als auteur van o.a. de vijfdelige onvoltooide roman fleuve ‘Le Cinquième Commandement’ die hij onder de bescheiden naam van Daniel Gillès publiceerde.

Deel 5 van deze serie, ‘Laurence de la nuit’, verscheen einde 1980, maar het vervolg, dat ‘Gott mit uns’ zou heten, zullen we niet meer kunnen lezen. Men weet dat deze cyclus zich bezighoudt met de verwikkelingen van enkele adellijke families in België en Oostenrijk ten tijde van Hitlers duizendjarig Rijk (bij Gillès intussen gevorderd tot 1942).

De schrijver kon daar met redelijke kennis van zaken over oordelen, want in zijn familiemilieu in Vlaanderen zowel als in voorname Brusselse kringen waren vóór 1940 meerdere jongeren die zich actief voor bewegingen als Rex en Verdinaso interesseerden: een resumé van bepaalde familiale twisten op dat terrein is trouwens hier en daar in de cyclus terug te vinden. Als zodanig hebben zij beslist documentaire waarde inzake het politiek klimaat in de periode 1935-1940, dus vlak vóór de grote storm. Insiders wisten een aantal namen van protagonisten duidelijk uit de fictieve benamingen in deze romans te de-coderen.

Wellicht had de veelbesproken t.v.-serie van Maurits de Wilde (in de Franstalige versie) daarvan kunnen profiteren.

Destijds hebben we de auteur eens gevraagd waarom zijn boeken in Parijs meer succes oogstten dan in Brussel. ‘Parce qu'à Bruxelles on me juge trop Flamand’, was zijn caustisch antwoord.

Anthony Mertens

Alice Nahon herleeft

Men mag gerust zeggen dat na Jan van Beers, die maar gedurig metselaarsjongens van stellages liet vallen, de Vlamingen geen poëzie meer lazen totdat Alice Nahon verscheen, die fantastische oplagen bereikte, behalve dan met haar laatste bundel ‘Schaduw’, waarmee men eindelijk rekening moest houden want toen bleek ze een echte dichteres te zijn. Onze wegen hebben mekaar dikwijls gekruist. Ik heb haar maar echt leren kennen bij onze gemeenschappelijke vriend, de Maaseikse architect Gessler. Normaal was ze natuurlijk omgeven door een aureool van sentimentele bewonderaarsters, maar dat was bij Gessler niet te merken: daar had ze iets kwajongensachtigs en dartels en toen was ook haar gezondheid bevredigend. Het eerste dat in het rijk geïllustreerde boek dat zopas over haar werd gepubliceerd, opvalt, is dat men nergens haar kwaal vermeldt. Zij behoorde tot die jammerlijke schare die te vroeg geboren waren om nog te genieten van de moderne therapie tegen t.b.c. die niet meer haar toevlucht neemt tot zogezegde gezonde buitenlucht, een therapie die goddank tot het verleden behoort. Een heel aantal interessante figuren zijn zo te laat gekomen: Jeanne van de Putte, mijn ‘Agnes’ en ten slotte de meest begaafde, A. Nahon. Het is opmerkelijk dat de oorzaak van het overlijden van Nahon hier nergens vermeld wordt en zelfs soms wordt tegengesproken.

Al schreef ze kordaat Antwerps: leste voor laatste enz., toch was haar werk goed bekend in Nederland. In een boze bui schreef Martinus Nijhoff b.v. dat hij de paar honderdduizend lezers van A. Nahon voor abnormaal verklaarde omdat zij ‘Vondelingskens’ en ‘Op zachte Vooizekens’ konden lezen en dan die bundels ook nog open doen. Alleen Van Vriesland nam drie van haar verzen op in zijn grote bloemlezing uit de Nederlandse poëzie. Natuurlijk leed ze

[pagina 625]
[p. 625]

aan die typische Antwerpse taalziekte: het overmatig gebruik van verkleinwoorden, maar wie zich de moeite geeft haar laatste en veruit haar beste bundel ‘Schaduw’ te lezen of te herlezen, zal merken dat Alice Nahon eindelijk haar werkelijke status als dichteres had bereikt.

Jan-Albert Goris

In Memoriam J.V.

 
Jouw sterven was
 
Een voorbereiding
 
Voor het grote verdriet
 
Goede vriend, goede moordenaar
 
 
 
En wat waren wij?
 
Jij, een denkend riet
 
En ik, het vloeiend lied
 
Van water daarbinnen in
 
 
 
Of jij de molensteen
 
En ik het meel
 
Of wij beiden meel
 
Op de molensteen
 
 
 
Van de Grote Molenaar
 
 
 
Dirk Christiaens

De overlezer

(57) Ik heb er nog eens over zitten nadenken waarom het nooit regent in De Witte. Al de fragmenten van dat boek spelen zich immers af in een zomer, die altijd op dezelfde wijze gekwalificeerd wordt: met een onbewolke heldere lucht, een stralende zon, leeuweriken en mussen, planten, bloemen en bomen. De Witte wil vrij beschikken over zijn zomerdagen ‘zonder schoolmeesters, zonder vaders of moeders, zonder catechismussen of rekenlessen’. Wat konden ze toch soms iemand doodkoejonneren!, zegt hij. De Witte is als een zonnebatterij: de zomerse zon laadt hem op. Zomer en zondag - heerlijke momenten in zijn bestaan. Een zomerse stemming is een zondagse stemming voor hem; zomer, zon en zondag worden intiem geassocieerd. Wat kan daar achter steken? In een zomer zonder schoolmeesters en zonder vaders en moeders valt voor de Witte de frustrerende basistegenstelling kind-volwassene weg. De zomer wordt door hem geïdealiseerd tot een droombeeld van vrij en onbezorgd kindmogen-zijn. De zomer is een projectie van een wereld waar alle opposities in weggevallen zijn en waar de mens in harmonie leeft met zichzelf en met de andere. De verteller van De Witte gaat in die idealisering nog een stap verder. Voor de verteller wordt het beeld van de zomer ‘zonder schoolmeesters’ als een ideaal van mens-zijn voorgesteld. De verteller droomt van een paradijs of van een zomer waar de zon altijd in schijnt en waar het nooit regent. In dat opzicht gaan verteller en personage wel even uit elkaar. De Witte zelf beleeft de kindertijd niet altijd zo gelukkig als hij hem droomt of als de verteller hem idealiseert. De (volwassen) verteller beschouwt de volwassene als een uit het paradijs verjaagde Adam. Ook de Witte heeft veel deernis met die stakker en zijn eega: ‘En, hij dacht er opeens aan wat 'n medelijden hij had gehad met Adam en Eva, toen hij de eerste keer las van dat wegjagen uit het Aards Paradijs’. Ja, maar hij idealiseert zijn kindertijd niet in de mate dat de verteller dat doet. De Witte zelf is van oordeel dat schoolmeesters hem ‘doodkoejonneren’. Dat is een niet zo zon-

[pagina 626]
[p. 626]

nige kijk op zijn kindertijd. A propos, zou in de De Witte-film van Robbe De Hert het standpunt van de Witte zelf niet meer hebben doorgewogen dan de visie van de verteller? De scenaristen van de film hebben de idealisering van een zomerse jeugd - tevens ideaalbeeld van nog onbezorgd, vitaal en vrij mens zijn - danig afgezwakt. Ze zijn van de verteller afgezwenkt naar de ‘gekoejonneerde’ Witte. Ze hebben er zelfs een ‘sociale’ film van gemaakt met motieven die zeker niet binnen het blikveld van de idealiserende verteller lagen. A propos, regent het in die film?

 

(58) Ik sprak met Julia Majekova, een nog kwieke oudere dame uit Bratislava. Zij vertaalde sinds 1946 een twintigtal boeken uit het Nederlands in het Slovaaks, een taal die door ongeveer vier en een half miljoen mensen in Tsjechoslovakije gesproken wordt. Het is allemaal begonnen tijdens haar studententijd met de lectuur van Timmermans' Pieter Breughel in Duitse vertaling. Het Nederlands aan de universiteiten van Bratislava en Leipzig was vóór en tijdens de oorlog nog vrij rudimentair en uitsluitend filologisch-historisch. Toch kon Majekova in 1946 Herman Coene al rechtstreeks uit het Nederlands vertalen. Dan zijn Pieter Breughel en Adriaan Brouwer gevolgd, en Woutertje Pieterse en Max Havelaar. Theun de Vries bleek in het naoorlogse Tsjechoslovakije, ongeacht de getijden en seizoenen van de regimes, een gegeerde materie te zijn. Ook Den Doolaard, die - dat constateer ik ook elders - in het buitenland een groter verspreiding kent dan wij zouden verwachten. In het uitstalraam van de nette uitgeverij Tatran toonde Julia Majekova mij een Slovaakse Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. En Het vijfde zegel. Vanzelfsprekend onder die stapel Slovaakse vertalingen ook teksten van Johan Fabricius en Miep Dieckmann. Kinder- en jeugdboeken blijken nuttige stapstenen te zijn voor de rest. Die komt zo makkelijker mee over de brug. Onder de naoorlogse auteurs vertaalde Majekova Mulisch, Wolkers, Vandeloo. Iets van Ruyslinck moet ik zeker nog vertalen, zei ze. Zij gaf mij een onthutsende, hoewel heel opportunistische verklaring voor het feit dat zij nog altijd vertaalt ‘uit het Hollands’ of ‘uit het Vlaams’ (hoewel het equivalent voor Nederlands in het Slovaaks bestaat). Tatran brengt ongeveer dertig buitenlandse uitgaven per jaar in een reeks wereldliteratuur, zei ze; als ik aan het directiecomité van de reeks kan zeggen dat ik een boek uit de Hollandse letterkunde en een ander uit de Vlaamse kan aanbieden, dan tref ik twee keer roos in plaats van één keer met een boek ‘uit het Nederlands’. Der vrouwen list is menigvoud... Straks verschijnt Ivo Michiels' Een huis tussen hond en wolf op 10.000 exemplaren (voor 4,5 miljoen Slovaken), en De verwondering wordt afgewerkt. Maar weet u, zei ze, ik heb geen informatie meer over wat bij u gebeurt; deviezen, weet u, ach, deviezen. En een Van Dale heb ik me zelf moeten aanschaffen. Die kwieke dame kreeg de Martinus Nijhoffprijs 1978 voor vertalingen, en die krijgt geen enkel tijdschrift of weekblad of magazine. En die moet zelf een woordenboek kopen. Kunnen wij eigenlijk niet nog iets méér doen voor 10.000 keer Michiels voor 4,5 miljoen Slovaken?

 

(59) Ik constateer dat ik bezig ben een feuilleton in dit feuilleton te schrijven. Een Vlaams uitgever, met wie ik een hartige babbel sloeg over de Noord-Zuid-verhoudingen in het recensiewezen, stuurde mij de fotokopie van een artikel in het Boekblad van 27 november 1981. In de fotokopie had hij bepaalde zinnen en zelfs hele alinea's dik onderstreept of van uitroeptekens voorzien.

[pagina 627]
[p. 627]

Een ander Vlaams uitgever had even zerp op dat artikel gereageerd in een Vlaams weekblad onder de titel ‘Is dat nog eerlijk?’ Wat een spektakel! Een Nederlands journalist schrijft in het orgaan van de Nederlandse Vereniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels een misselijk relaas over een bezoek aan de 45e Antwerpse boekenbeurs, en de Vlaamse voorzitter van de Propagandacommissie van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, die de Antwerpse boekenbeurs inricht, ziet zich ertoe verplicht, met waardig ingetoomde bitterheid, tegen de ergerlijke onzin van de Nederlandse collega-in-de-letteren te reageren. Zijn wij ergens bij de Baloeba's en de Moeloeba's? Hoever is dat, van Amsterdam naar Antwerpen? Moeten wij onze weeën direct in de boekenbladen gooien? Praten wij niet te weinig en schimpen wij niet te snel als broeders die voor een eerstgeboorterecht of voor een erfdeel vechten? In anderhalve bladzijde stapelt de Nederlandse journalist een aantal stommiteiten op, die, althans voor een min of meer ingewijde Vlaamse lezer, onschuldig en belachelijk voor zouden komen indien ze meteen niet zo hatelijk waren. De hoofdtoon van de 45e Antwerpse boekenbeurs was dus de opmars van Vlaams extremisme en het rekatholiciserende klimaat dat niet alleen onze politiek maar ook onze letteren overwalmt. Ik laat de onzin over literatuur achterwege, zoals de bewering dat bij de lancering van Maria Rosseels' Verzameld Scheppend Proza de ‘verbeelding van echtelijke trouw en zuivere erotiek’ geprezen werd. Wie dat, behalve de vrolijke gezellen uit het Noorden, nog gehoord heeft in de grote voordrachtzaal, steke zijn vinger op. Passons. Maar het Boekblad verkondigt ook voor waar dat bij de jongste parlementsverkiezingen ‘zoveel was verwacht’ van de (ex-Amada) Partij van de Arbeid. Wie kan dat nu ernstig nemen? Dan kon je evengoed de bovenmoerdijkse lezer wijsmaken dat in Vlaanderen algemeen verwacht werd dat Freddy Maertens de Ronde van Frankrijk 1982 ging winnen. Inderdaad, eerlijk is het niet meer. Ik neem de journalist op z'n woord: hij heeft van zijn bezoek aan de Antwerpse boekenbeurs een kroegentocht in het havenkwartier gemaakt. Elsschotiaans, meent hij, ocharme. Volgende keer dus liever iets over kroegen dan over boeken in het boekenblad. Goed zo. Ik schreef het al: we doen voort, we blijven in de zaak geloven. Maar men maakt het de gelovers niet gemakkelijk.

 

(60) Ik volg een symposium over de positie van het boek in de huidige multimediale processen van communicatie en informatie. Ik beluister een referaat over de technologische revolutie van de elektronische media. Ontwikkelingen in schrift en boekwezen zijn altijd breuklijnen in de beschaving geweest, van de papyrus over de boekdrukkunst naar de bibliotheek zonder boeken. De vloed van technologische vernieuwingen kan tot vertrossing leiden, hoor ik een ander referaathouder zeggen. Ja, met de monopolisering in de bewustzijnsindustrie gaan altijd minder mensen beslissen over de produktie en distributie van boodschappen. We staan weer voor de uitvinding van een nieuw soort boekdrukkunst, waarbij economische imperatieven nog selectiever op de markt zullen wegen. Het beleid was voor het opvangen van de technologische explosie bijlange niet klaar, zegt een ambtenaar. Is het beleid bij de zaak geweest wat betreft de opleiding van bibliothecarissen, de uitbouw van het bibliotheekwezen, de subsidiepolitiek, het leenrecht, de prijsbinding, de vrije televisie...? Wat meer visionaire ideeën zijn in de cultuurpolitiek welkom. De decreten hinken altijd achterop. Dan komen de

[pagina 628]
[p. 628]

bibliothecarissen aan het woord. De dames en heren uit de praktijk, uit de eerste lijn bij de catalogus en in de leeszaal. Ook zij spreken over de technologische explosie die henzelf, hun personeel en cliënteel overvalt. De boekentempel van vroeger is een agora met verscheidene verdiepingen geworden. De lezer muteert naar lener. Wordt de bibliotheek een supermarkt, waar de vraag van het grote publiek gaat beslissen over het aanbod? Ook daar weer de dreiging van een door de commercie verschraalde toelevering. De bibliothecaris ook weer als statuszoeker. Is hij nog de middelaar en raadgever in de eerste lijn van vroeger? Hij zou op de hoogte moeten zijn van het aanbod zowel als van de behoeften van de gebruiker. Het eerste blijkt tegenwoordig nog moeilijker te kunnen dan het tweede. De tempel droeg vroeger vaak de stempel van een grote persoonlijkheid met kennis, cultuur en smaak: de bibliothecaris. Verzinkt die nu in de multimediale technologie? Steekt hij er nog als gids op de agora even bovenuit? Bovendien hoor ik een bibliothecaris uit Gent zeggen dat hoogstens 17% van de bevolking in Vlaanderen gebruik maakt van de openbare bibliotheek. De begeleidingstaak begint dus bij de 83% andere. Die anderen lopen straks ook op de agora langs voor cassettes. Ze zullen nog méér lenen. We zien ze kiezen in een bibliotheek zonder boeken. In een tempel zonder papier. Ze zitten voor beeldschermen en drukken toetsen in. Oh ja, ik hoor nog een andere eerstelijnszorger zeggen dat niet weinigen onder zijn cliënteel moeilijkheden bij het zoeken blijken te hebben: als de informatie onder Azië gestockeerd zit en zij weten niet dat China in Azië ligt... En het blijkt dat lang niet iedereen overweg kan met het alfabet. Bibliotheken zonder boeken en gebruikers die het alfabet niet kunnen hanteren. Is dat niet een paradox van het tijdperk van het toetsenbord?

Marcel Janssens

Zes Griekse reisversjes

 
PAROS
 
Driemaal riep
 
De vreemdeling
 
Haar naam bij
 
Het terras aan zee
 
 
 
Vanessa
 
 
 
ODE
 
Aan elke vinger
 
Dertien maal een eiland
 
Ligt de hand van Griekenland
 
In zijn pulpblauwe zee
 
 
 
KASSANDRA
 
Krekel
 
In je kerker
 
Als het licht
 
In het licht
 
 
 
PAROS 2
 
Driemaal een kleine berg
 
En honderd deuren vóór een kerk
 
Hier wordt de gezalfde
 
Opnieuw de vroegere koning
 
 
 
VREEMDELING
 
Vreemdeling zonder pijn
 
Wees goed voor de vreemden
 
Want ook gij ontheemde
 
Zult een vreemdeling zijn
 
 
 
BREEKPUNT
 
Vinden van de stilte
 
Voor de herhaling
 
Van het zilte
 
Geluid der branding
 
 
 
Dirk Christiaens
[pagina 629]
[p. 629]

Stap voor stap 5

Een betwisting van geheel ander, persoonlijk allooi werd in bepaalde kringen opgeworpen bij het vernemen dat mevrouw A.J.J. Delen een ‘jodinnetje’ zou zijn geweest, zij de zo edele en moedige vrouw! De vraag stelt zich vooreerst welke smaad voor wie ook erin gelegen kan zijn in afstamming te behoren tot een volk, groot genoeg om genieën allerhand te hebben voortgebracht. Het detail werd meegedeeld omdat het als zo typisch kon gelden voor de directe politieke omgeving van A.J.J. Delen, terwijl de toedichting mondgemeen was onder de meest trouwe vrienden van de betrokkenen, begeleiders van Delens leven. Moet als tegenbewijsvoering gelden dat mevrouw Delens vader ooit de rang van generaal in het Belgisch leger bekleed heeft? Is het argument het bewijs?

Mag verder het aanvoeren van Ary Delens lichamelijke conditie niet als gelukkig worden beschouwd - akkoord! Dit argument werd ingebracht om voor de toekomst klaar te laten worden, hoe vele Delense vriendschappen plots zwaar beproefd zijn geworden en onder vrienden naar verontschuldigingen werd gezocht, want Ary J.J. Delen was verstandelijk niet de eerste de beste en als bewogen artistieke gids was hij vast niet de minst begaafde.

De bevinding van de auteur is deze geweest: in den vreemde mag van alle medewerkenden aan cultuur en politiek alles geweten zijn wat gedragingen en produkties kan conditioneren, maar wee de onverlaat, wanneer hij het er op zou wagen bij ons naar de gemeende realiteit, naar de ‘ondergronden’ van het menselijk bestaan, doen en laten te tasten. Is dat niet de reden waarom wij op onze breedtegraad zo arm, zo pover bedeeld zijn aan werkelijk weten, aan belijdenissen, aan verhelderende correspondendentie? Hoe mooi zijn de vooruitzichten in de telefonische aera!

 

Werd gestruikeld? Men zegge het. Men schrijve het. Zo deed Roger Avermaete.

Het weergeven van toestanden en verhoudingen kan soms een delicater uitzicht opleveren dan verondersteld wordt. Een wel zeer typisch voorbeeld levert de situering op van Blanche Torfs (wed. Rudelsheim, echtg. Marfurt). In Stap voor stap leek het mij verwonderlijk hoe de echtgenote van een merkwaardig joods activist zich zo franskiljonerend kon voordoen. Een toelichting van Roger Avermaete speelde de sleutel in handen. De statige, zich zo aristocratisch gedragende gemeenteonderwijzeres was een regentes, die met Avermaetes vrouw, haar zuster en juffrouw Bellon te Mons werd voorbereid. En hier vloeien, op zijn Belgisch, twee zaken merkwaardigerwijze in elkaar samen. In Stap voor stap had ik toch voorgehouden dat wij steeds getroffen zijn geweest door het feit dat een zo democratisch en Vlaams ingestelde Constant de Kinder ten slotte twee dochters uit Mons had thuisgekregen die stichters waren van een zeer franciserend (niet steeds franskiljonerend) familieleven (Avermaete, Vaes). Volgens de versie R. Avermaete-De Kinder waren de meisjes precies naar Mons gezonden om aldaar een a priori vrijzinnige opvoeding te krijgen, wat in Vlaanderen beslist onmogelijk was in die jaren. Het feit is evenwel niet weg te redeneren dat de meisjes toch weinig Vlaams-Belgisch bleven voelen zoals vader, terwijl de juffrouw Bellon naar haar oorsprong Vlaams bleef. Zij huwde Leo Mermans, een goede Vlaming.

Inderdaad, de familieverhoudingen in het eerste kwart van de twintigste eeuw zitten vol nuances, waarvan de ontbolstering nog

[pagina 630]
[p. 630]

vraagtekens blijft opleveren en die nochtans elk op zichzelf sleutels inhouden tot beter begrip van de maatschappelijke verhoudingen, de sociale verhoudingen, de financiële en politieke dito's. Het heeft geen zin, na meer dan een halve eeuw met stenen te werpen. Het komt erop aan te weten hoe en waarom die en die zich in of op een bepaald ogenblik gedragen heeft ten opzichte van een zo complexe geschiedenis van een complex samengestelde bevolking.

Roger Avermaete, die in 1926 voor amnestie opkwam als ‘Lumière’-hefboom en thans (en tot ons aller genoegen) zich verheugt in het lidmaatschap van het ‘Institut de France’, glimlacht veelbetekenend bij de karakterisering van zijn schoonvader, wanneer 's mans visitekaartje wordt doorgegeven met de bijstelling: C. de Kinder, ‘die zijn volk leerde zwemmen’. Ook dat is een feit, een sociaal-hygiënisch feit. De Kinder schreef in dit verband een handleiding en bevorderde door zijn optreden bij het liberale gemeentebestuur vóór 1914 het zwemmen op school, voor jongens én meisjes, in een tijd toen nog veel taboes te overwinnen waren.

Constant de Kinder deed dus goed werk, maar met het spotlachje van Avermaete, die hier terugdenkt aan de bijstelling waarmede Conscience opgezadeld werd (‘hij leerde zijn volk lezen’) en na hem Benoit, die zijn volk (hoe?) leerde zingen, zijn wij er niet, want de slagzin voor Conscience, zoals die zijn ‘Nachleben’ vergezelt, heeft een diepe, verlossende betekenis die de historicus ernstig moet opnemen, want de uitwerking ging verder dan De Kinders verlossende interventie. Zelfs indien wij vaststellen dat ‘het kunnen lezen’ ook zijn egaliserende en negatieve gevolgen heeft, is dit nog niet te vergelijken met de huidige tijd, waarin de sport geleid heeft tot een grenzeloze uitkoperij.

Nu Consciences sterfjaar, 1883, zijn verjaring gekend heeft, mag inderdaad nog eens, collectief, gewezen worden op de betekenis van het relatief vrijkomen van een volk, op zijn grondgebied verknecht, uit zijn analfabetisme. Dat is een ernstige zaak.

Ger Schmook

Oude jaargangen van ons tijdschrift

Abonnees die op zoek zijn naar vroege(re) jaargangen of nummers van ons tijdschrift hebben veel kans op slagen als zij aankloppen bij de paters Franciscanen te Vaalbeek. Van het Belfort zijn aldaar de volledige jaargangen 1888, 1889, 1891, 1892, 1893, 1894 en 1899 te bekomen, evenals losse nummers van de jaargangen 1886, 1887, 1890, 1896, 1897 en 1898; van de Philologische Bijdragen (Bijblad van het Belfort) de jaargangen 1892 tot en met 1895 en nr. 1 van jg. 1896. Van Dietsche Warande & Belfort zijn te verkrijgen de jaargangen 1903, 1904, 1909, 1910, 1912, 1913, 1914, 1930, 1939, 1974, 1975, 1976, 1977 en bovendien losse nummers van de jaargangen 1900, 1906, 1907, 1908, 1911, 1924, 1925, 1927, 1928, 1929, 1931, 1932, 1933, 1934, 1937, 1941, 1945, 1946, 1947, 1953, 1954, 1960, 1964, 1966, 1971, 1972, 1973, 1978.

Het adres is: P.P. Franciscanen, Prosperdreef 9, 3046 Vaalbeek, tel. 016/23.55.98. Vragen naar pater G.J.L. Vandijck.

Redactie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gerard Walschap

  • August Vanistendael

  • Frans De Schutter

  • Dirk Christiaens

  • Marcel Janssens

  • Ger Schmook

  • Anthony Mertens