leven’ (laatste cyclus). Dat hij het nog uitzeggen kan, heeft dan weer een heilzame invloed. De onvoldane wensen van het leven vloeien uit de inkt van zijn pen die, zodra hij opgedroogd is, ‘in een oogwenk / verandert in een klankrijk raadsel’ (39). Daarmee heeft hij toch wel een belangrijke functie van zijn poëzie aangeduid. Zelfs al beweert hij in de slotregel: ‘Woorden bewijzen nauwelijks dat ik nog leef’, dan heeft Julien Vangansbeke met deze bundel toch aangetoond dat hij althans als dichter nog meetelt.
Avondliederen bevat lezenswaardige poëzie, met een krachtige, vooral aan het landleven ontleende beeldspraak. Op het taalcreatieve vlak is ze niet zo eigen-zinnig als de poëzie van De Poortere, maar ze ontstaat evenzeer aan een oprecht doorleefde menselijkheid, waardoorheen de adem van het leven vaart.
Ten slotte nog even aandacht voor twee andere publikaties. Was het maar bij deze woorden gebleven (Manteau, Antwerpen, 1983, 55 blz.) bevat een keuze uit de bijna onvindbaar geworden fabels, balladen en elegieën van Karel Jonckheere, aangevuld met enkele ongepubliceerde verzen. Dat Jonckheere deze genres met een zekere voorkeur en met verve beoefend heeft, ligt in de lijn van zijn dichterschap. De rechtstreekse band met het leven, het anekdotische karakter, de elegische toon en de neiging tot moraliseren, zijn altijd kenmerken geweest van zijn poëzie. Met zijn taalvaardigheid en spitsvondigheden heeft hij aan die genres zelfs nieuwe mogelijkheden gegeven. Daarom is het goed dat deze gedichten hier nog eens samengebracht werden. Zij behoren tot zijn meest bekend en wellicht blijvend werk. De ‘nieuwkomers’ in deze bundel voegen echter niets meer aan het oude toe.
De Meermin (Gent, Poëziecentrum, 1983, 47 blz.) is een bloemlezing, samengesteld door Clara Haesaert en Jan van Coillie.
Ze is het resultaat van een keuze uit de ingestuurde gedichten voor de poëziewedstrijd ‘Dichter bij Jeugd’ voor Vlaamse dichters. Het gedicht ‘De Meermin’ van Hugo Brems werd er unaniem bekroond.
Het lijkt erop dat poëzie voor kinderen tijdens de laatste jaren een nieuwe impuls gekregen heeft en het spelen met woorden, in zijn echte betekenis, hier meer aan bod komt dan in poëzie ‘voor volwassenen’. Voldoende ruimte dus voor taalinventiviteit. Het leuke daarbij is, dat achter dit spel vaak de ernst van het leven schuilgaat, maar door het ludieke karakter gerelativeerd of geneutraliseerd wordt. Dat blijkt zowel uit het bekroonde gedicht als uit enkele andere reussites in deze bloemlezing. Een verademing.