Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

Boekbesprekingen

Claude van de Berge: Het innerlijk stigma van de schoonheid

‘Indridi of de samenspraak met de engel’ (Antwerpen, Manteau, 1985, 233 p.) is de twaalfde beweging in het oeuvre van Claude van de Berge. De stilistische én thematische evolutielijn, die in zijn vorig boek (‘De gestalte in het berkenbos’) eerder schuchter werd aangezet, wordt thans in zijn volle omvang uitgetekend. Stilistisch is Van de Berge het experiment ontgroeid. Het archetypisch-eenvoudig en eenduidend woordarsenaal, voorheen ingekluisterd in strakke zin-verzen die zich a.h.w. eindeloos herhaalden, vloeit vanaf nu uit in een weelde aan rijke volzinnen, breed uitdeinend binnen Homerische vergelijkingen en krachtige natuurbeelden. Het landschap blijft wel een typisch Van de Berge-landschap, enkel essentiële bestanddelen worden er in toegelaten: enkele vissershutten ‘die in hun grijze, askleurige stenen en hun gebleekte en verweerde hout een tijdloosheid omsluiten’ (p. 7), het strand, bemoste keien, een berkenbos. In zijn beschrijvingen ervan is Van de Berge duidelijk de impressionistische toer opgegaan: de miniemste nuances inzake kleur en vorm worden geïnventariseerd, het breken van de zonnestralen in een dauwdruppel, de lichtste huivering door de wilde rozenstruiken heen. Specifiek voor deze vernieuwde aanpak is wel de aandacht voor de geuren: de personages raken in hun volle zintuiglijkheid bedwelmd door de ondefinieerbare geur die opstijgt uit de rozenstruiken.

De twaalf delen van het boek (geen zangen meer zoals in de vorige roman, een ingreep die voor mij een aanwijzing is voor het meer verhalende karakter van ‘Indridi’) zijn evenzoveel varianten, uitdeiningen van het grondthema van de roman. Als Leitmotiv keert, binnen een gecondenseerde haikoe-vorm, het beeld terug van de roepende stem bij een met wilde rozen begroeide oever van een meer. Compositorisch staan daarnaast verhalende en beschouwende fragmenten. Er zijn de convergerende ik-fragmenten, die in een essayistische schrijftrant de visie vertolken die in het ‘verhaal’ wordt uitgeschreven. Deze verhaalstukken, divergerend van aard, verwoorden de zoektocht naar de eigen, verborgen blijvende identiteit, die zich als vanuit een echo opdringt uit het landschap van het innerlijke. Deze thematiek van het onbekende is geconcentreerd rond twee hoofdfiguren, een man en een vrouw, Jon en June (afwisselend worden ze in de onderscheiden delen benoemd en ontnaamd). Beide figuren belichamen de polarisatie-idee die aan de basis ligt van Van de Berges filosofie: mannelijk en vrouwelijk levensprincipe (Yin en Yang) drijven naar mekaar toe, verenigen zich één kortstondig ogenblik om dan weer gescheiden te worden. Als het eeuwig spel van de golven bewegen de twee figuren naar elkaar toe vanuit de herinnering aan een wezenlijk samen-zijn. In het zevende deel opent de auteur, zij het slechts voor even, het venster op de uiteindelijke versmelting: ‘En ze versmelten met elkaar zoals een stem met de stilte

[pagina 65]
[p. 65]

versmelt. En ze zijn als de weergalm van een naam, die eindeloos lang geleden is geroepen door de onaardse stem van het onbekende, dwalend langs de wilde rozen bij de oever.’ (p. 142) De naam, die het hele boek door blijft weerklinken, die aan het geheim van het onbekende gestalte geeft, is INDRIDI. Deze van oorsprong Keltische naam heeft voor Claude van de Berge op de eerste plaats klankwaarde (‘alsof het niet het doel is van woorden om een betekenis te hebben, maar slechts om te weerklinken in de menselijke stem’ - p. 12) en evoceert een gemoedsgesteltenis, die van de levitatie namelijk, de opstijging uit de stoffelijke wereld naar het rijk van de bovenzinnelijkheid. Indridi verklankt aldus het geesteswezen, dat totaal enigmatisch blijft, een soort engel (cfr. de ondertitel) van de schoonheid wordt. Eén enkele maal komt op de roep naar Indridi antwoord, op het eind van het boek namelijk, wanneer Jon en June in een soort extase twee zwanen hebben aanschouwd (een gesublimeerd beeld van de schoonheid, dat overigens in zich de kern van het hele boek meedraagt: aanlokking, verwijdering en versmelting) en op de kreet van de vrouw door de man gereageerd wordt: ‘ik ben hier’ (p. 231). Naast deze twee hoofdfiguren, de vertolkers van de vergeestelijkte boodschap van de schoonheid, treden in ‘Indridi’ (opnieuw) archetypische figuren op: het kind (de onbevangen, want onwetende drager van de schoonheid, met een nog ongeschonden gevoeligheid voor het uiterlijke) en de oude visser (de ernst, de als mens getekende, want geïncarneerde in het stoffelijke). Zij zijn voor Jon en June de herkenbare stapstenen naar de onzichtbaarheid toe, voor Claude van de Berge het enige zinvolle doel in het leven.

Van mens tot engel (enkele keren worden Jon en June met de engel-figuur vergeleken), of: van mens tot Indridi: een verinnerlijkte relatie, die wortelt in het Rilkeaanse immanentisme. De kunst (het schrijven) wordt vergeestelijkende impuls, geleider van het verinnerlijkingsproces dat uiteindelijk de hele kosmos doorstraalt en omvat. Het schoonheidsvisioen, dat Claude van de Berge als een innerlijk stigma met zich meedraagt, blijft een vraag naar de diepere, mystiek-religieuze ervaring (vandaar zijn obsessie voor verruiming, omgrenzing) die wij in een vervlakkende samenleving steeds manifester dreigen kwijt te spelen. Daarom precies blijf ik Claude van de Berge één van onze belangrijkste auteurs vinden.

Jooris van Hulle

Uitgaven van De Clauwaert

Uitgevers spelen graag op zekerheid. Zo valt op dat in het uitgavenprogramma 84/85 van De Clauwaert hoofdzakelijk gekende namen voorkomen: Veulemans, Liedel, Depeuter, Mets, Vos... Beide laatsten zijn vertegenwoordigd met een nieuwe roman, voor beiden ook de zoveelste in de rij.

In zijn meesterwerk Vanwege een tere huid schrijft Anton Koolhaas, wanneer hij het heeft over de ontluikende liefde tussen Jokke en Takkie, twee kinderen nog: ‘Eerste liefdes moeten elkaar nooit voor feiten plaatsen. Die zijn dodelijk.’ Ik dacht eraan terug toen ik gaandeweg begon te begrijpen wat Marc Vilders, het hoofdpersonage uit Oude bordeaux op volle kracht (Leuven, 1985, 141 p.) van Leo Mets, tot een verbitterd man had gemaakt, die er blijkbaar zijn plezier in vindt als hoofdinspecteur bij de Gerechtelijke Politie zijn ‘slachtoffers’ tot in hun diepste gevoelens te vernederen. Enig spoor van geloof in de goedheid, die toch in ieder mens aanwezig moet zijn, is bij hem totaal afwezig. Mensen zijn volgens hem niet in te delen in goeden en slechten, maar in slechten en potentieel-slechten, waarbij de tweede categorie

[pagina 66]
[p. 66]

misschien wat meer ‘geluk’ heeft gehad dan de eerste. Vilders gaat gebukt onder de desillusie van een eerste liefde, Sandra Walkiers, gehuwd met de schrijver Gerd Reykaert. Volgens hem liet ze hem in de steek omwille van het lieve leventje dat haar, samen met een schitterende diamant, het doorslaggevend argument, in de schoot viel bij de beroemde auteur. ‘Van een vrouw genees je met een vrouw. Dus had hij geprobeerd Sandra kwijt te raken met een vrouw.’ (p. 127), maar: Vilders' huwelijk met Kirsten Doré, een beeldschone maar frigide cabarettière, biedt hem geenszins de troost die hij najaagt. Kirsten pleegt zelfmoord (zij springt uit het raam), Sandra's lijk wordt aan zee teruggevonden, Vilsen bijt zich in de zaak vast, maar beseft niet dat zijn assistent Coveliers een andere kijk op de zaak heeft. Van een misdaadverhaal (want dat is het boek ook) de ontknoping vertellen, is als iemand een geschenk aanbieden zonder verpakking. Het mooiste moment blijft immers altijd het openen van het pak, de verrassing is er des te groter om... Het gerijpte vakmanschap van Leo Mets staat borg voor een knap ineengeweven intrige, waarin de lezer meer dan eens op een vals spoor wordt gezet. Trouwens: treedt Mets met zijn nieuwe roman in de voetstappen van Jef Geeraerts? Ik heb het vermoeden dat Gerd Reykaert wel eens J.G. zou kunnen zijn, vermoeden dat nog versterkt wordt als blijkt dat Reykaert het manuscript van een detectiveverhaal heeft klaar liggen waarin wordt verteld hoe een vrouw vanop het balkon van haar flat naar beneden stort, lees De trap. Overigens zou het niet de eerste keer zijn dat Leo Mets openlijk refereert aan het werk van Geeraerts: in 1976 verscheen En je bent voor hem een wonder, een anti-Geeraerts boek, waarin het de mannen zijn die een meer dan felle veeg uit de pan krijgen. De trefzekerheid van Mets' métier wordt in Oude bordeaux op volle kracht jammer genoeg volledig ondermijnd door een hemeltergende slordigheid inzake taalgebruik. In ‘Ik interesseer mij in dit geval’ (p. 58) is het voorzetsel fout; evenzeer foutief is het woordgebruik in zinnen als ‘je kon het hele gedoente overzien’ (p. 66), ‘de herstruktuur van de distilleerderij’ (p. 67), ‘hij overreed alle verkeersreglementen’ (p. 86); en de zinnen die hierna volgen hebben meer dan ijzersterke krukken nodig, hetzij in hun opbouw, hetzij in hun stilistische aanpak: ‘een redenering volgend waarvoor hij geen verklaring gaf doch naderhand zou blijken de juiste te zijn’ (p. 59), ‘Bij Oscar was nogal wat aanwezigheid’ (p. 63), ‘Marcs blik werd hard en zijn mond zou gebroken hebben als hij lachte’ (p. 123). En helemaal kras vind ik een alinea als: ‘Een landschap met een nog teder hart; buiten de stroomversnelling van de tijd, hoorde je nog in het kakelen van de kippen, lijk lachend omdat ze niet in de krappe kooitjes zaten, de rust van het landelijk leven, en aan tafel werd er waarschijnlijk nog gebeden voor ze aan de patatten begonnen.’ (p. 46). Kan dat werkelijk nog in '85?

 

De huwelijksproblematiek, of ruimer genomen: de stoornissen in de relatie tussen partners binnen een huwelijk of binnen een groep, vormen eveneens het centrale thema in de nieuwe roman van Herman Vos, Brix, om te leven (Leuven, 1985, 140 p.). Deze ietwat enigmatische titel verwijst naar een van de romanpersonages, Brix van Gasse, ‘el lider supremo’ van de zogenaamde Brix-bende. Deze groepeert vijf getrouwde koppels, die op regelmatige tijdstippen bijeenkomen om via vooraf uitgestippelde voettochten en een daaruit voortvloeiende keiharde fysische inspanning de frustraties en dwangmatigheden van een eerder kleurloos leven te boven te komen. De relatie binnen de groep wordt bruusk verstoord, wanneer een van hen, Lucas De Bauw (duidelijk het hoofdpersonage), zijn huwelijk ziet kapotgaan. Zijn vrouw is

[pagina 67]
[p. 67]

er met een in zijn ogen vulgaire autodealer vandoor gegaan. Voor de intellectueel Lucas een keiharde slag in z'n gezicht: ‘De ervaring horens te dragen is op zichzelf al onvoorstelbaar bitter, maar de nederlaag lijden tegen een nauwelijks geëvolueerde Neanderthaler, verwondt je ijdelheid dubbel zo zwaar.’ (p. 8). Het aanvaardingsproces verloopt voor hem erg moeizaam. Tegenover zijn vrienden van de Brix-bende voelt hij zich in zijn hemd gezet, bij de leden van De Nieuwe Haard, een soort hulpgroep voor uit de echt gescheidenen, vindt hij enkel een herkauwen van mekaars ellende, ‘het lamlendige opwarmen van de eigen verdrietjes’ (p. 61). Lucas zwalpt zowat tussen beide groeperingen heen en weer, tot die door toedoen van Elisa, een sociaalagoge en in de roman een eerder mysterieuze figuur (de deus ex machina uit het Griekse drama), samen een louterende tocht zullen ondernemen naar Santiago de Compostela. De catharsis, door Herman Vos meerdere keren via vernuftig ingebouwde prospectieve gegevens aangekondigd, grijpt ook plaats tijdens deze tocht: de Brix-bende valt uiteen, de maskers worden afgelegd, Brix tuimelt van zijn leiderstroon en Lucas hoopt op een nieuw geluk bij Martine, zelf lid van de Brixbende en in haar huwelijk al even verdwaald als Lucas tevoren. Herman Vos heeft met Brix, om te leven zeker niet zijn beste boek geschreven. Het verhaal vordert enerverend traag, er komen immers nogal wat sterk moraliserende gesprekken in voor, die eerder in het luchtledige blijven hangen rond een problematiek die al bij al de kans bood mensen van vlees en bloed ten tonele te voeren. Op p. 116 schrijft Vos: ‘Nog steeds in zijn wat besmeurde kokskledij, zat den Dis heel stilletjes voor zich uit te huilen. Dit was, zo voelden zij aan, een hoogst heilig moment, en dus lieten zij hem, alleen met zijn vreugde die het geleidelijk haalde op zijn verdriet... 's Avonds gedroegen zij zich heel vreemd. Als echte mensen.’ (cursivering van mij). Vos' personages blijven te zeer literaire bedenksels, boekenfiguren die ver van de realiteit staan.

Jooris van Hulle

Hoe een vertaler Rimbaud verkracht

Bij uitgeverij Leida in Enschede verscheen in 1985 de tweede druk van een Rimbaud-vertaling door Wijnand Steemers. Deze Nederlandse Rimbaud is een ramp. Er is geen vertaalprincipe te vinden waartegen deze overzetting niet zondigt. Wat te denken van een vertaler die de taal niet kent waaruit hij vertaalt? Steemers vertaalt ‘misère!’ (ocharme!) door ‘armoe!’, ‘un trou de verdure’ (een kuil vol groen) door ‘een uitsparing in het loof’, en ‘où sont peint des griffons’ (waarop griffioenen zijn geschilderd) door ‘met zwaluwafbeelding’. Alle twaalf vertaalde gedichten wemelen van zulke flaters. Zo wordt ‘Sous l'ombre du faux col effrayant de son père’ (In de schaduw van de vreesaanjagende boord van haar vader) vertaald als ‘diep in haar kraagje, uit vrees voor vader’!

Van een vertaler verwacht je dat hij vertaalt wat er staat. Steemers meent echter dat hij een van de grootste dichters van alle tijden moet verbeteren. Wanneer er staat ‘Mais l'amour infini me montera dans l'âme’ (Maar een oneindige liefde zal zich in mijn ziel ontvouwen), zegt hij: ‘Wel daalt oneindige liefde in mijn ziel als dauw’. Ook taalregisters lapt Steemers aan zijn laars. ‘Cherche!’ wordt ‘Pak em!’ en het ‘rire’ in het plechtige ‘Sonnet des voyelles’ trivialiseert hij tot een ‘smile’.

Een vertaling van poëzie behoort op zijn minst poëtisch te zijn. In zijn poging om metrische en rijmende verzen te schrijven, produceert Steemers alleen stoplappen en nonsens. De ene keer schrijft hij voor ‘pleins de givre’ ‘van ijzel vergeven’ (omdat dat moet

[pagina 68]
[p. 68]

rijmen op ‘leven’), een andere keer geeft hij ‘mousse’ weer als ‘schuimstrook’, omdat dit volgens hem op ‘knoflook’ rijmt. Uit rijmnood pakt hij ook uit met zotte enjambementen als ‘koud heeft hij/ 't’ en ‘knoflook-/ Bol’, waarvan in het origineel geen spoor te bekennen is. Iedere Rimbaldiaanse elegantie wordt door deze poëzieverkrachter deskundig verknoeid. ‘Rêveur, j'en sentirai la fraîcheur à mes pieds’ luidt bij hem: ‘Welk frisheid de voeten van deze dromer niet zal ontgaan’ (hoe de voeten van een alexandrijn eruitzien, ontgaat Steemers daarentegen volkomen).

En zo staat het hele boekje vol. De in het Nederlandse taalgebied weinig vertaalde Rimbaud had waarachtig beter verdiend. Het trieste is niet zozeer dat een beunhaas als Steemers dit als een vertaling durft te presenteren, maar dat dit boekje in de Nederlandse pers niet onwelwillend is onthaald. Niet alleen kennen de Hollandse critici blijkbaar geen Frans, maar ze missen ook alle oordeelsvermogen in poeticis. Crisis van de kritiek?

Paul Claes

Interviews van Max Pam

Max Pam bundelde een aantal interviews uit Vrij Nederland, NRC Handelsblad en Haagse Post met min of meer prominente Nederlanders uit de sectoren van kunsten, letteren en wetenschap. Niet met politici, zegt Max Pam in zijn inleiding, want die spreken te zelden in eigen naam, gemuilband als zij zijn door hun achterban. Overigens gaat hij ervan uit dat een goed interview uit een houding van bewondering ten overstaan van de geïnterviewde ontstaat. (En hij slaagt er blijkbaar niet in, politici te bewonderen). Dat gevoel van inlevende sympathie overheerst zeker in de bundel. Max Pam maakt geen ‘harde’ interviews die de gesprekspartners uit hun krammen doen schieten; hij legt geen list in zijn vragen, provoceert niet en doet ook niet te diepzinnig. Hij wil de ondervraagde niet te slim af zijn - en dat komt sympathiek over. Ook is het zijn bedoeling niet, een man (een interview met een vrouw komt in de bundel niet voor) te voeten uit te portretteren. Hij gaat met een flinke dosis welwillende nieuwsgierigheid recht op de man af. Het resultaat van de gesprekken is meestal een vrij anecdotisch levensrelaas, met hier en daar een uitgestulpte tic of detail of particulariteit van de geïnterviewde. Het interview wordt meestal als vertelling opgebouwd, met een situerende inleiding en met verluchtende commentaren, met het gevolg dat de interviews soms meer als verhalen dan als dialogen voorkomen. Max Pam brengt overigens doorgaans zelf veel realia aan in een vrij uitvoerig geschetst historisch raam, vooral wanneer het figuren met een omgewoelde existentie (de tweede wereldoorlog, het nazisme, het jodendom etc.) betreft. Als nieuwsgaring - vooral als daarmee nieuws achter uitgesmeerde stories van de magazines wordt bedoeld - lijken de gesprekken wat mager uit te vallen, en misschien is dat te wijten aan de al te goedschikse attitude van de interviewer. Wat mij wèl trof, is de frekwentie waarmee Max Pam zinspeelt op de homosexuele geaardheid van zijn ‘bewonderde’ gesprekspartners, daarnaar vraagt, anecdoten in verband daarmee oprakelt, enzovoort; evenzeer trof mij de argeloze bereidheid van de geïnterviewden om op die vragen onverbloemd in te gaan. Maar dat soort openheid is natuurlijk geen nieuws meer. Voor wie er de literatoren uit zou willen pikken, vermeld ik onder meer de namen van Cees Nooteboom, Kees Fens, Gerrit Krol, K. Schippers, J.B. Charles, Johnny van Doorn en Hans Warren. (Ik wil er wel aan toevoegen dat die zich niet allemaal voor homofielen uitgeven.)

Marcel Janssens


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Indridi, of De samenspraak met de engel


auteurs

  • Jooris van Hulle

  • Paul Claes

  • Marcel Janssens

  • over Claude van de Berge

  • over Wijnand Steemers

  • over Max Pam