Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 666]
| |
Gwij Mandelinck
| |
[pagina 667]
| |
thans met veel allures in de bouwsteigers staat. C. Van BaelenGa naar eindnoot+ heeft het boek in Noord en Zuid nauwkeurig becijferd en hij komt tot de conclusie dat in 1983 de rubriek ‘taal- en letterkunde’ in Vlaanderen nog 24 pct. haalde van het titelaanbod. In Nederland sloeg 28 pct. van de titels op literatuur.
Als je een kwaliteitsprofiel wil maken van het literair aanbod in de Openbare Bibliotheken bevind je je in een groot vacuüm. Je kan alleen maar met steekproeven werken. En die zijn uiteraard niet vrij van impressionisme. In Antwerpen, Brugge, Gent, Kortrijk vind je bijna vanzelfsprekend de bovenlaag van de Vlaamse literatoren. Die Vlaamse aanwezigheid vertoont in het grootste deel van de bibliotheken een relatief klassiek patroon. De seigneurs tronen rustig en in veelvoud op hun vaste plank: Streuvels, Buysse, Claus, Walschap, Ruyslinck, Vandeloo. In het catalogusapparaat zie je dat ook de diverse Vlaamse herdrukken zich als vanzelfsprekende aankoop opdrongen. Exemplaren die stukgelezen zijn of die met te veel boekgraffiti zijn opgesmukt, worden stelselmatig weer aangevuld. De rechtlijnige roman is veruit het sterkst vertegenwoordigd. Maar wie taalgelaagd schrijft (zoals Ivo Michiels of Claude Van de Berge) krijgt ook een kans zodra de schoollijsten zich wat verruimen. Als je met Noordnederlandse normen werkt, mis je slechts bij wijze van uitzondering een paar onontbeerlijke namen in bibliotheken met een werkgebied van ongeveer 100.000 inwoners. Maar zodra je afzakt naar de provinciestadjes (met een gemiddelde van twintig/dertigduizend inwoners) zijn haast uitsluitend de klassieke Vlaamse uitgeverijen in de Openbare Bibliotheken thuis. De classics van Manteau, D.F., Standaard, ex-Orion, De Clauwaert, Soethoudt & Co: ze hebben zich daar een relatief stabiele plaats toegeëigend. Maar zodra je in die stadjes naar de zwaargewichten van de Nederlandse uitgeverijen uitkijkt, kom je niet meer aan je trekken. In die bibliotheken doe je de indruk op dat je het Hollands Diep gemakkelijker oversteekt met een eenmansroeibootje dan met een uitgeverij. Meulenhoff, De Bezige Bij, Nijgh & Van Ditmar, Querido, De Arbeiderspers: ze zijn onverantwoord afwezig. Alleen literaire koplopers halen het rek van een Vlaamse middelmootbibliotheek. Mulisch, Reve, Wolkers, 't Hart en nog een paar anderen zijn er gedomicilieerd. Bernlef, Nooteboom, Krol, Ten Berge, Hamelink, Brakman & Co zijn er heel sporadisch aanwezig. En Kees van Kooten voert al weken de top-tien van een ‘Hollands’ blad aan, als hij in een bibliotheek van het Zuiden een paar ‘modernismen’ méér opeist. Moet je bij dergelijke ontgoochelende ‘steekproeven’ op de bibliothecaris, de boekhandelaar of de uitgeverij schieten? Moeilijk te zeggen. Heel | |
[pagina 668]
| |
wat bibliothecarissen krijgen van hun schepencollege de opdracht binnen hun stadje ‘inkopen’ te doen, boekhandelaars uit die stadjes klagen over frustrerende traagheid bij bestellingen uit Nederland en Nederlandse uitgevers kennen blijkbaar niet het advertentieadres van Vlaamse kranten en weekbladen. Gedeelde schuld valt nooit sterk op. En zo zit het bibliotheekwezen in Vlaanderen qua inhoudelijk niveau onopvallend gefixeerd op de middelmaat. Ook het decreet houdt blijkbaar van die vanzelfsprekende middelmaat: de imperatiefzinnen die erin zijn uitgeschreven hebben veel meer te maken met het precieze aantal boeken dat elk jaar moet worden aangekocht, dan met de kwaliteit van de collecties. Over de aan- of afwezigheid van niet-Nederlandstalige literatuur in de Vlaamse bibliotheken zijn op de bibliotheekscholen een paar scripties uitgewerkt. Als je die openslaat, heb je meer treurnis dan triomfalisme te verwerken. In een verhaal van Johan DidelezGa naar eindnoot+ over de collecties Duitstalige literatuur in tien Vlaamse bibliotheken is ontnuchtering troef: Brecht, Frisch, Grass, Hesse, Handke zijn op bepaalde plaatsen illustere hiaten. Een verhaal over Engelstalige literaire werken van Luc PlottierGa naar eindnoot+ geeft evenmin aanleiding tot het slaken van triomfkreten. Bijna alle bibliotheken in dit land liggen een à twee generaties achter op de Engelse en Amerikaanse literaire produktie. Zelfs ‘meesters’ zoals Henry James, William Faulkner, James Joyce, Iris Murdoch, Saul Bellow, Samuel Beckett zijn in bepaalde P.O.B.'s onvindbaar. Om de Franstalige literatuur wat te kunnen inschatten ben ikzelf enkele bibliotheken binnengeslopen. Wat twintig jaar geleden in de scholen werd besproken (vooral dan in geruite cahiers), staat er nu in pocketvorm. Klassiek in het kwadraat zijn de Franstalige collecties. Je kan daar geen bezwaar tegen hebben. Maar een recente Goncourt, Fémina of een andere Franse herfstprijs vind je zo moeilijk in onze openbare leeshuizen. Hoe is die tevredenheid met de middelmaat te verklaren? Ik vermoed dat het leesgedrag zich als hét leidmotief bij de aankoop opdringt. En bij pogingen om die lezer in de spiegel te zetten, werd het ‘Fictiongebruik in de Openbare Bibliotheek’ nauwkeurig in tabellen gezet door Mariet DaemenGa naar eindnoot+. Als de vraag werd gesteld aan welke romangenres de voorkeur moest worden gegeven, werden niet minder dan achttien inhoudsaspecten/romangenres omschreven. Vrouwen geven duidelijk meer voorkeurgenres aan dan mannen. Ze stappen niet zo gemakkelijk met preselecties in het hoofd een bibliotheek binnen. Van een bibbezoek maken ze graag een kleine zoektocht. En zo construeren ze moeiteloos een pakket boeken dat ver uiteenlopende genres bevat. In hun ‘boeket’ zit er zowel een stevige Eco-roos als een speels vergeet-mij-nietje. En toch kunnen de vrouwelijke bibliotheek- | |
[pagina 669]
| |
bezoekers zich soms heel ‘trendy’ tussen de boeken installeren. Een Kundera ligt hun thans vederlicht in de hand. En voor De vermaledijde vaders van Monika van Paemel, dat taalgelaagde meesterwerk, negeerden ze graag de grenzen van de toegestane uitleenperiode. Als je de ‘procentuele verdeling van de voorkeur voor romangenres naar geslacht’ bekijkt, stel je vast dat bij de mannen de detective een absolute uitleentopper is. Legt de doorsnee mannelijke lezer zó graag de voeten op het bureau van privé-detectives, om uit de zitplooi van zijn eigen kantooruren te geraken? Door het feit dat de oorlogsroman procentueel nauwelijks moet onderdoen voor de detective, komt het algemeen leesgedrag bij mannen niet zo vredelievend over. Ik durf niet onmiddellijk beweren dat de Vlaamse leeshoek veel sporen van long-rifles draagt. Maar heel wat heren zien blijkbaar graag de mannequins van de gevechtskledij paraderen. Hans Hellmut Kirsts Fabriek van officieren draait nog altijd op volle toeren. Als je ziet dat die Oostpruisische auteur met een miljoenenoplage en met meer dan 250 vertalingen schatrijk is geworden, dan ben je een tikkeltje gerustgesteld. Blijkbaar is niet uitsluitend de Vlaamse lezer zo vol van oorlog. Jongeren zie je op relatief vaste periodes van het schooljaar met lectuurlijsten langs de bibliotheekrekken schuiven. En sommigen hebben blijkbaar alleen interesse voor het letterformaat en het aantal bladzijden van de opgelegde lectuur. In elke bibliotheek sluipt een groep geroutineerde minimalisten rond. De verplichting literatuur te lezen op school vergroot niet noodzakelijk de ‘allergie’ voor het literaire genre. Reeds jaren stel ik vast hoe een leraar dictie belangstelling voor poëzie in het verlengde van de dril van mondspieren legt. Hij verplicht een stel jonge Westvlamingen niet alleen de letter g volwaardig uit te spreken. Hij laat hen ook een gedicht naar eigen voorkeur interpreteren. En het resultaat bleef niet uit. Een g-loze Westvlaamse puber vroeg mij onlangs of ik ‘interbibliothecair’ alles, maar dan ook alles in huis kon krijgen wat van en over Remco Campert was verschenen. Zijn dictielessen hadden hem meer pássie voor 1 dichter dan de gave uitspraak van enkele gutturalen bijgebracht. Leners tussen 25 en 35 jaar met intellectuele vorming kiezen resoluut voor recente romans, die min of meer gestructureerd zijn volgens een psychologisch stramien. Ik heb soms de indruk dat hun top-tien het dichtst bij die van zeg maar Vrij Nederland ligt. Het zijn Oek de Jong, Renate Rubenstein, Cees Nooteboom, Maarten 't Hart, Harry Mulisch en nog een paar andere Reves en Wolkers' die ze op hun leestafel eisen. En het zijn hyperkritische lezers. Je hebt soms de indruk dat ze hun favoriete auteurs | |
[pagina 670]
| |
zouden grillen. Die groep lezers beperkt zich daarenboven zelden of nooit tot een louter literaire keuze. Hun leescultuur ligt in het verlengde van hun bioscoopbezoek. Na de recente verfilming van een roman eisen ze die, staande bij de ‘balie’, met haast charmerende klem op. Ze zouden je zwart durven maken, als Karen Blixens Lied van Afrika hun niet in een mum van tijd wordt voorgeschoteld. Vooral de generaties die de oorlog lijfelijk hebben meegemaakt drijven de uitleenfrequentie van oorlogsvoer op. Die leners vallen binnen de leeftijdscategorie 45-65 jaar. Dat 65-plussers recordlezers zijn van streekromans en ook wel van eerder vulgariserend historisch werk, kan geen complete verrassing zijn. De ‘grond’ kan hen moeiteloos vertederen. En als je de uitgaven ‘Groot Letter Type’ doorneemt, moet je wel toegeven dat dit fonds op een zekere geborneerdheid inspeelt. Moet er dan absoluut gezocht worden naar schuldigen? Iedereen weet dat de onderwijsmilieus niet laaien van enthousiasme voor het literaire werk. De al te smalle auteurslijsten met routinenamen, opdrachten die vaak uitsluitend de kopieerlust van boekbesprekingen opdrijven, het laag bibliotheekbezoekcijfer van het lerarenkorps: het zijn gegevens die de mensen van het bibliotheekwezen moeilijk kunnen corrigeren. En het heeft evenmin zin op de bibliothecarissen te schieten. Die bezige-bij-lieden hebben moeite om de administratieberg te verwerken. En vaak draaien ze dol rond als ze én manager én cultuuranimator én correspondent van het boekenfront én lezer terzelfder tijd moeten zijn. Hun nachttafel kraakt onder de informatie over recente literaire uitgaven. En alleen ultragrote bibliotheken kunnen zich de luxe permitteren een personeelslid met speciale feeling voor literatuur naar de boekhandel te sturen, om er literaire pakketten samen te stellen. De Vlaamse bibliothecarissen hebben zichzelf gedurende het voorbije jaar toch een paar degelijke pleitbezorgers ontnomen. Op 6 november 1985 richtte Gemeenschapsminister van Cultuur K. Poma een werkgroep Leenrecht op. Na vier vergaderingen werd er op 10 maart 1986 een eindrapport - opgesteld door die werkgroep - naar de Gemeenschapsminister verstuurd. Daarin kan je lezen dat nagenoeg alle bibliotheekvertegenwoordigers de invoering van het leenrecht niet wenselijk achtten. Die vertegenwoordigers van de bibliotheekwereld stelden zich blijkbaar frontaal op tegenover de afgevaardigden van de auteursverenigingen en de uitgevers die ‘de leenrechtvergoeding vanzelfsprekend en billijk vonden.’ Om het standpunt van de bibliotheekwereld te verduidelijken stelde de Raad van Beheer van de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-Archief- en Documentatiewezen op 26 mei '86 een motie op die niet alleen naar de | |
[pagina 671]
| |
Gemeenschapsminister voor Cultuur, maar ook naar alle leden van de Vlaamse Raad en naar de pers werd verstuurd. Na felle uitingen van verontwaardiging, geformuleerd door auteurs in de lente '86 (o.a. door Monika van Paemel) probeerden bibliotheekmensen een ‘minder negatief’ standpunt in te nemen. Maar gejubel over eventueel in te voeren leenrecht was in die motie niet echt hoorbaar: ‘De vereniging kan zich niet aansluiten bij het standpunt dat het instellen van een leenrecht vanzelf zou leiden tot een verbetering van het sociaal statuut van de Vlaamse auteurs. Dit is een structureel probleem, waartoe een leenrecht zelfs geen begin van oplossing kan brengen.’ Ik vermoed dat die nog-altijd-negatieve houding tegenover het leenrecht ook wordt gestimuleerd door recente ‘leengeldvervaringen’ in Nederland. Slechts één voorbeeld. De centrale bibliotheek van Zwolle telt 24.000 leners. Een fraai resultaat voor een stad met een kleine 90.000 inwoners. Volgens het Algemeen Dagblad dd. 28-12-'85 heeft de Zwolse bibliotheek sinds de invoering van het leengeld echter een teruggang van 16 pct. qua lenersaantal moeten verwerken. En dat beeld wordt ook bevestigd door het Nederlands Bibliotheek- en Lektuurcentrum. De gemiddelde teruggang zou zelfs 20 pct. bedragen. De Vlaamse bibliothecarissen vrezen van hun kant dat het leenrecht er slechts zal komen ‘door het opleggen van een financiële last aan de gebruiker, wat een drempel zou opwerpen voor het bibliotheekgebruik.’ Uit die mei-motie blijkt ten slotte dat de bibliothecarissen ook weten dat Vlaamse auteurs de begroting Letteren heel behoedzaam onder elkaar moeten verkruimelen en dat die helaas niet meer bedraagt dan de officiële transferprijs van een voetballer actief in de nabijheid van de Waregemse Gaverbeek. En toch heb ik de indruk dat die zogenaamde zorg om de auteur ook iets weg heeft van ‘mooie schijn’. Als je de uitbreidingsactiviteiten van onze Openbare Bibliotheken op een rijtje zet, zie je dat er nu en dan wel eens een auteur naar de bibliotheek wordt gelokt. En de foto van een poëet wordt na het toekennen van een Staatsprijs eventjes naast die van een plaatselijke heemkundige in de hal van de bibliotheek geëtaleerd. Maar wie een kersverse bibliothecaris moet benoemen moet geen defilé meemaken van jongelui die literair ‘bezeten’ zijn. Het lessenpakket literatuur is op de bibliotheekscholen zo miniem dat je zonder een koffer degelijke romans te hebben gelezen ‘gegradueerde in bibliotheek-archief-, en documentatiewezen’ kunt worden. Ook op de cursus voor het behalen van ‘de akte van bekwaamheid tot het houden van een door de Staat erkende openbare bibliotheek’ worden normaliter geen vijf namen van literatoren geciteerd. Alles spitst zich toe op bibliotheektechniek. | |
[pagina 672]
| |
De alternatieven beperken zich ondertussen al te sterk tot enkele broze verwachtingen. Er zouden in de toekomst 40 uren literatuur geprogrammeerd worden tijdens de cursus ‘akte van bekwaamheid’. En de bibliotheken kunnen sinds een paar jaar, evenals de scholen, een beroep doen op financiële tussenkomst van het Ministerie voor lezingen van auteurs. Niet echt denderend nieuws. Maar als je thans Noordnederlandse vaktijdschriften over bibliotheekwerking doorbladert, heb je toch de indruk dat de echte zorg om literatuur niet onbestaande is. Er werd jarenlang euforistisch gepleit voor automatisering, voor een bibliotheek als innoverend bedrijf, voor service als handelsmerk van die O.B.-en, voor informatietechnologie. Maar reeds in 1983 liet Th.H. Oltheten, hoofddirecteur ‘Staatsdrukkerij en Uitgeverij’ een alarmbelletje rinkelen als hij tijdens het congres ‘Informatiebeleid en beleidsinformatie’ in Den Haag verklaarde: ‘... een trefwoordencultuur die de schrijfcultuur en de daarmee verbonden literatuur-leescultuur prijsgeeft, vernietigt op lange termijn zichzelf in doelloze doelmatigheid.’ En Hans van Wijland schrijft in het Noordnederlandse maandblad Bibliotheek en Samenleving (jaargang 13, juli/augustus 1985) onomwonden: ‘Fictie geeft de maatschappij dynamischer weer in al haar facetten, haar woorden- en normenpatroon en de emoties, ideeën en drijfveren van haar leden. Non-fictie geeft antwoorden op vragen, maar het is fictie die de vragen stelt.’ Blijkbaar toch nog een paar hoopgevende geluiden uit het door de bib-mensen ‘aanbeden’ Noorden. En is de Vlaamse bibliothecaris ook niet altijd een beetje de hoeder geweest van zijn literaire broeder? Die waakzaamheid heeft hem/haar gesierd. Maar als je thans ziet hoe de officiële bibliotheekwereld er concreet uitziet, hebben enkele van die literaire broeders duidelijk toch een paar leemten achtergelaten. Gerard Walschap, Karel Jonckheere, Hubert Lampo, Clara Haesaert (mensen met meestal inspectie-opdrachten) zijn uit de bibwereld verdwenen. Soms heb je de indruk dat literatoren uit onze bibliotheken angstvallig worden geweerd, dat er alleen nog op wetenschapslui en managers wordt getipt. Ach, geen enkele supporter van het bibliotheekwezen én van de literatuur zal de recente, vernieuwde aanpak zonder meer verwerpen. Voor wetenschappelijke exactheid en efficiënte uitleenstructuren kan ook een literatuurfan bravoklanken losmaken. Maar wordt het literaire genre in de Openbare Bibliotheken niet al te stiefmoederlijk behandeld, zodat de literator er meer op een banneling dan op een fascinerende logé gaat lijken? |
|