met die eerste regel waarin onwetendheid over de smis wordt vooropgesteld: ‘all I know is a door into the dark’? Waarom in regel 6 het modale hulpwerkwoord ‘must’ dat een gissen van de spreker aanduidt; is hij dan nooit in de smis geweest? Waarom valt het woord ‘smid’ nergens? Misschien moet ik het gedicht anders gaan lezen? Dat kan, zo blijkt, wanneer ik wat eerst metonymisch werd gelezen nu letterlijk interpreteer. Wat in de smidse geproduceerd wordt is dan niet een afgewerkt produkt maar ‘de kort geritmeerde klank van de hamer op het aambeeld, de onvoorspelbare waaierstaart van gensters, of het gesis wanneer een nieuwe hoef hard wordt in water.’ Letterlijk dus, zoals het gedicht zelf zegt, ‘vorm en muziek’. Voeg daarbij het aambeeld dat gehoornd is als de eenhoorn, het fabelachtige dier dat slechts in de verbeelding bestaat; dat bovendien onwrikbaar zijn plaats bekleedt en dat, ten slotte, een ‘altaar’ wordt, plaats van het sacrale. Als we dat allemaal letterlijk nemen, wordt de smis van haar realistisch karakter ontdaan en wordt zij een metafoor voor een andere activiteit. Welke die andere activiteit is, kan men allicht raden. Wie brengt ‘vorm en muziek’, tenzij de dichter, die in de angelsaksische kennings bovendien de woordsmid werd genoemd? En heeft de invloedrijke Robert Graves in een van zijn opstellen over poëzie niet gesproken over de twee vormen van ritme die in de Engelse poëzie gelden, dat van de smid op het aambeeld en, minder vaak, dat van de roeier aan zijn riem? En wordt ‘hammer out’ niet gebruikt in de uitdrukking ‘to hammer out a verse’? De conclusie ligt voor de hand. De smis is een metafoor voor de werkplaats van de dichter.
Indien ik het gedicht zo lees, worden een aantal dingen duidelijk. Zo bij voorbeeld de eerste regel. Wat de spreker dan eigenlijk zegt is niet dat hij nooit in de smidse is geweest, maar wel, en veel plausibeler, dat hij weliswaar de weg kent naar de dichterlijke werkplaats maar dat de activiteit daar voor hem in duisternis, dat is in mysterie, is gehuld. Hij noemt de smid niet, omdat het niet over een smid gaat, maar over een arbeider van een ander slag. De klank en het plotselinge oplichten van de onvoorspelbare gensters, zelfs de ‘shoe’ die wel geschikt zal zijn voor de ‘voeten’ van het metrum, ze krijgen allemaal hun betekenis als metaforen voor de dichterlijke activiteit, die inderdaad dikwijls als een sacrale opdracht wordt beschouwd. Dan worden zelfs de laatste regels duidelijk. Het gekletter van hoeven dat de smid zich herinnert, is wellicht het gekletter van Pegasus; en het ‘real iron’, de woorden op papier die naar het woord van Horatius ‘aere perennius - duurzamer dan brons’ zijn.
Er kan wel geen twijfel over bestaan: de dichterlijke activiteit is de ‘tenor’ en de smidse de ‘vehicle’ van de metafoor; dichten is smeden. Tot zover zal iedereen wel akkoord gaan. Kan men echter vanuit deze algemene opvatting over het gedicht nog een stap verder gaan? Laten we proberen. De lezer zal hebben opgemerkt dat het hier om een sonnet gaat en zich dus vermoedelijk afvragen waar de volta ligt. Volgens de conventies van het genre zou dat moeten zijn tussen regels 8 en 9. Weliswaar vertoont het gedicht op die plaats een enjambement en eindigt de zin grammaticaal op het einde van regel 9, maar thematisch is de volta precies getekend. Waar totnogtoe van de dichterlijke activiteit en haar produkten gewag werd gemaakt, daar gaat het nu om de woordsmid zelf. Dat is een heel gewone man, met ‘haren in zijn neus’, die buiten het gewone verkeer staat en met de herinnering aan Pegasus weer naar binnen stapt om de blaasbalg, de adem, de wind, de geest te doen opkomen en ‘echt ijzer’ te smeden. Indien die ‘hij’ dezelfde is als de spreker, wordt hier de suggestie gewekt dat de spreker zichzelf als dichter niet kent; hij weet niet hoe de inspiratie komt en hem bevleu-