Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136

(1991)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 482]
[p. 482]

August Hans den Boef
Kroniek
Gerrit Krol: knap stilist, bekrompen denker

Gerrit Krol, Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf. Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1990.
Gerrit Krol, De Hagemeijertjes. Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1990.

Ik weet niet precies hoe het komt, maar de laatste roman van Gerrit Krol, De Hagemeijertjes, bevalt mij matig.

Laat ik beginnen met hetgeen me nog wel bevalt. Minder moet het boek het van de anekdotiek hebben dan het geval was bij Maurits en de feiten en Een ongenode gast, ander recent proza van Krol. Een pluspunt, want voor de anekdotes lezen we Krol niet. Het bijzondere van zijn manier van vertellen is nu eenmaal dat hij met een ogenschijnlijk fragmentarische verzameling zinnen langzamerhand een situatie weet op te roepen. In zijn meer geslaagde werken is zo'n situatie ook bepaald door die manier van vertellen. Met de fragmentarische typografie van De Hagemeijertjes probeert Krol gelukkig weer zo'n effect te creëren.

Een boek van Krol is eigenlijk minstens twee keer zo dik als het is. Door de fragmentarische opbouw en door de elliptische zinnetjes weet hij allerlei voorspelbare informatie te vermijden. Informatie die de lezer zelf moet aanvullen en dat is geen moeilijke opgave. Na enige tijd blijken de verschillende losse fragmenten heel goed te passen in het beeld dat je van de verteller en zijn personages ontwikkelt.

Niet alle zeventien paragraafjes waaruit De Hagemeijertjes bestaat, zijn even sterk. Grofweg zou je het verhaal in drie stukken kunnen hakken: de opkomst van een ‘groeikern’, vervolgens de transformatie van een echtpaar tot ouderpaar en ten slotte de totale ondergang van een stadje.

Het meest overtuigend is Krol in de eerste helft van het boek. In zijn beschrijving van de groei van het fictieve stadje Grootzijl geeft hij een griezelig knappe parodie op het taalgebruik van stedeplanners. Het havenstadje aan de Noordoostkust van Nederland heeft veel trekjes van Delfzijl (dat Krol al in 1967 ironisch in een gedicht bezong; ook Grootzijl ligt vlakbij Appingedam) en het staat model voor meer Nederlandse gemeenten die de grote steden naar de kroon willen steken. Stadjes met een tomeloze zucht naar nieuwbouwwijken, winkelpromenades, science-parken en cultuurcentra. En ten slotte: met nieuwe oude-vestingwerken en een middeleeuws kanon als kroon op het sloopwerk.

Meer dan over die praktijken gaat De Hagemeijertjes over de gruwelijke ideeënwereld en vooral het taalgebruik van de bouwers. Uitstekend gelukt is een Rem Koolhaas-achtige architect met zijn vage jargon en honger naar onsterfelijkheid, maar de andere bouwmanagers doen nauwelijks voor dit personage onder. Zie bij voorbeeld deze dialoog: ‘...een selecte groep van young international artists.’ / ‘Internationaal bekende kunstenaars krijg je hier niet.’ / ‘International artists zeg ik, dat is iets anders. Ik bedoel echt young international artists. Niet ouder dan vijfentwintig jaar.’ De mooiste opmerking in het boek lijkt juist tegen de

[pagina 483]
[p. 483]

sfeer van internationale grootschaligheid in te gaan, als een ambtenaar wat pissig tegen de enthousiaste architect opmerkt: ‘Wij zijn Zijlsters, wij móéten níks.’

Jarenlang heeft men in Nederland gefulmineerd tegen het jargon van de welzijnswerkers, zelfs toen de laatste lang en breed omgeschoold was tot manager. Langzamerhand begint het idee post te vatten dat het managerstaalgebruik nog veel bedriegender is. Weliswaar valt ook in het managersjargon het verhullende taalgebruik samen met een totale vaagheid aan visie, maar managers hebben meer macht en de implicatie van hun beslissingen is veel groter. Op een bijna monumentale manier laat Krol zien hoe taalgebruik letterlijk leidt tot de verwoesting van een omgeving. Zijn motto ontleende Krol uit het boek Josua en het blijkt op de vernietiging van de stad Jericho te slaan, met de hoer Rachal en haar familie als enige overlevenden(?!).

Het griezeligst is misschien het idee achter Krols boek: dat het in de dynamiek van de groei weinig uitmaakt welke standpunten over de stad en de toekomst door de verschillende antagonisten worden verdedigd. Er is de kritische ambtenaar, de megalomane, maar uiterst opportunistische architect, er zijn echte bouwers (= slopers), liefhebbers van oude panden, maar in het klimaat van onafwendbare groei hebben deze verschillen geen enkele invloed.

Twee bijfiguren uit het eerste deel promoveren in het tweede tot hoofdpersonen: Willeke Hagemeijer en haar saaie man Frank. Willeke is niet saai, ze heeft regelmatig verhoudingen met andere mannen. Tot ze zwanger wordt en zich tot een keurige moeder en echtgenote blijkt te ontpoppen. Haar laatste minnaar heeft daar kennelijk weinig begrip voor en pleegt uiteindelijk zelfmoord. Nadat hij eerst nog even wat Japanse toeristen die naar een bordeel informeerden, richting huize Hagemeijer heeft verwezen. Maar waarom getreurd? Met een voorbeeldige echtgenote aan zijn zijde brengt Frank Hagemeijer het zelfs tot burgemeester van Grootzijl.

Zoals ik het hier heb samengevat, lijkt het een non-plot. Wat ik niet heb vermeld is de tweede laag van De Hagemeijertjes. Als contrast met de wereld van de bouwmanagers en de overspelige Willeke, is er de wereld van Harke, een autochtoon wiens taak het is om met zijn boot de havenmonding te peilen. Geen ruwe bonk met een blanke ziel uit de wereld van de streekroman: daarvoor geven het personage en zijn werk Krol te veel aanleiding tot lyrische passages. Al was het alleen maar de mooie, symbolische zinloosheid van Harkes werk: de diepte peilen in een waddenzee die voortdurend van gedaante verandert.

Harke is de enige man die Willeke weerstaat, gehecht als hij is aan zijn ‘lelijke vrouw’. Het idee voor een avontuur met de mooie stadse Willeke komt zelfs niet bij hem op. Als een harmonieus echtpaar vormen Harke en zijn vrouw een contrast met de voortdurend over Willekes uitstapjes kissebissende Hagemeijers.

Het derde deel van De Hagemeijertjes is een soort anti-utopie. Wanneer Frank Hagemeijer burgemeester van Grootzijl is geworden, blijkt al dat het stadje de race niet heeft gehaald. Er beginnen al bedrijven te vertrekken en Frank ziet uit naar een burgemeesterspost in een lucratievere gemeente. Nog later verleent Krol het verhaal absurdistische trekjes. Grootzijl blijkt door sponsor Mitsubishi verplaatst naar Japan. De haven is gesloten en de voormalige industrieterreinen zijn veranderd in vlakten met gras en algen. Het boek eindigt met bespiegelingen over de samenleving na de industrialisatie. Fraai en lyrisch.

 

Waarom bevalt deze roman mij dan niet? Er staan mij in De Hagemeijertjes opeens dingen tegen die mij vroeger weliswaar opvielen, maar die ik toen als niet relevant voor Krols benadering terzijde heb geschoven. Neem bij voor-

[pagina 484]
[p. 484]

beeld de traditionele rol die vrouwen in zijn boeken spelen: ofwel huisvrouw ofwel mannenverslindster (de laatste wordt vaak vermoord). Nu is er niets tegen traditionele personages, maar bij Krol en in deze nieuwe roman in het bijzonder stoor ik me aan de verteller zelf.

Zo doet hij van het promiscueuze leven van Willeke Hagemeijer nogal moralistisch verslag. Het perspectief op haar wekt sterke associaties op met dat van de norse gereformeerden uit het Noorden, waaraan Krol juist de indruk wekt te zijn ontgroeid. Verder is Willeke iemand waar geen zinnig woord uit komt, een groot kind. Misschien is dat de verklaring voor het feit dat ze vanaf haar zwangerschap transformeert tot de Truttigheid zelve. Eigenlijk is de manier waarop de verteller haar als het domme moeke neerzet nog hinderlijker dan het gereformeerde dédain jegens haar avonturen. Vooral ook door de suggestie die de verteller geeft van het waarom voor de metamorfose van minnares tot modelvrouwtje: dat zij door Harke is afgewezen. Haar uiterlijk wordt op dat moment als volgt beschreven: ‘Aan haar gezicht kon je zien hoe lelijk vrouwen worden als ze afgewezen zijn.’ Het staat er echt.

Meestal ventileerde Krol zijn traditionele ideeën over vrouw en samenleving in tussenzinnen, in zijdelingse observaties. Over het fenomeen Blijf-van-mijn-lijf-huis, waarvan Krol natuurlijk niets moest hebben, of over activisten die bezwaar maakten tegen de mooie boortorens op het eiland Ameland. Ik heb die uitlatingen altijd beschouwd als provocerende opmerkingen waarmee Krol zijn romans wat wilde verlevendigen. En ik heb die romans altijd gescheiden willen houden van Krols essays.

 

Behalve een nieuwe roman is er onlangs ook weer een essay van Krol verschenen. Laat ik deze keer de twee genres niet gescheiden houden en het essay beschouwen als het produkt van dezelfde maker als de verteller van de roman.

In zijn essays is zoals gezegd de maatschappelijke kant van Krol geprononceerder. Zo publiceerde hij in 1975 De gewone man of het geluk of Waarom het niet goed is lid van een vakbond te zijn. Uiterst obligaat gebabbel en zeer teleurstellend voor wie Krols scherpzinnige proza gewend was. Hetzelfde geldt voor het vorig jaar verschenen Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf. Eigenlijk een bespiegeling over het slachtoffer, dat in ons rechtssysteem onbelangrijk is.

Aanvankelijk lijkt Krol serieus op het onderwerp in te gaan en probeert hij het begrip misdrijf te omschrijven. Zo stelt hij naar aanleiding van het beruchte spijsolieproces in Spanje: ‘Met vijf à zes doodstraffen zou de nagedachtenis zijn geëerd van achthonderd slachtoffers en zou het bestaan van tienduizenden overlevenden, die “geen leven meer hebben”, iets makkelijker te dragen zijn geweest.’

Dit is de enige keer dat Krol het over een ander soort misdaad heeft dan die van het bijbelse man tegen man (of tegen vrouw, dat werkt demagogisch bekeken beter), door zogenaamd psychopatische moordenaars. Het perspectief van de kleine burgerman blijkt ook uit Krols verklaring voor hoe het allemaal zo verkeerd kon lopen: ‘Dat we zo tolerant zijn tegenover de misdaad is omdat we geloven dat misdadigers tot misdaad zijn gekomen omdat ze het minder breed hebben dan wijzelf, die niet tot misdaden komen en die, gezien de maatschappelijke ongelijkheid, niet anders verdienen dan slachtoffer te zijn, van tijd tot tijd. Als ze ons de hersens zouden inslaan, kunnen we daar begrip voor opbrengen.’

Of Krol nu al dan niet een voorstander is van de doodstraf doet er weinig toe. Door zijn uiterst beperkte opvatting van het begrip misdaad is het onmogelijk om met hem een debat aan te gaan.

[pagina 485]
[p. 485]


illustratie
Gerrit Krol (foto © Chris van Houts).


Iedereen zal wel een of andere politieke en juridische complicatie kunnen signaleren, hetzij in miljoenenfraudeurs, drugsbaronnen, illegale gifstorters en andere milieucriminelen - niet te vergeten de maffia - die in de wereld van Krol niet bestaan.

Onthullend is een interview naar aan-

[pagina 486]
[p. 486]

leiding van Voor wie kwaad wil, waarin Krol zijn ideeën nader toelicht. Wie zou verwachten dat deze voorstander van de doodstraf in alle omstandigheden een draconische strafmaat voorstaat, heeft ongelijk. In het interview stelt Krol namelijk dat hij twaalf jaar gevangenisstraf voor de ontvoerders van de industrieel Heineken wel erg lang vindt: ‘Die hadden de mentaliteit van zeven jongens en een ouwe schuit: 'n fantastische klus.’ Typisch Krol. Misdaad, dat is de inbreker, de psychopatische verkrachter. Maar wie de organisatie van een ontvoering als een abstract probleem beschouwt, als een intellectuele uitdaging, kan op de coulantie van Krol rekenen.

Overigens heeft Krol met een paginagroot artikel (NRC Handelsblad, 15 maart 1991) de kritiek op Voor wie kwaad wil geprobeerd te weerleggen. Over de doodstraf zelf is hij wat voorzichtiger geworden. Hij noemt haar deze keer een abstracte maat waaraan de lengte van een vrijheidsstraf zou kunnen worden getoetst. Voor de rest is het NRC-artikel een herhaling van zijn essay: even eclectisch, tendentieus en demagogisch en ook deze keer komt Krol met een enormiteit voor de dag als sterkste argument tegen zijn tegenstanders. Men heeft volgens hem in Nederland ‘liever tien misdadigers die vrij rondlopen dan één die ten onrechte gevangenzit’. Jammer voor hem dat hetzelfde exemplaar van de krant grote artikelen bevatte over de Birmingham Six, die zestien jaar ‘ten onrechte’ hebben gevangengezeten. Maar, zal Krol tegenwerpen, in Engeland zijn dan ook meer mensen vóór de doodstraf!

 

Met De Hagemeijertjes ben ik dus voor het eerst niet goed meer in staat om een roman van Krol gescheiden te houden van zijn essays. Op dat moment dringen zich ook allerlei contradicties bij je op. Hoe kan een schrijver die over een zo subtiel instrumentarium beschikt als Gerrit Krol, niet alleen in zijn essays, maar ook in zijn proza, regelmatig in de sfeer van de borreltafel vervallen?

Zijn achtergrond zou een verklaring kunnen geven en dan niet zijn gereformeerde opvoeding, maar de sfeer waarin hij zijn hele leven heeft gewerkt. Krol (in casu zijn vertellers, sommige van zijn hoofdpersonen) was jarenlang employé van de Shell en later de Nederlandse Aardoliemaatschappij. Typisch een figuur die de Duitsers een ‘Angestellter’ noemen. Een academisch (in een ‘hard’ vak) opgeleide kantoorman die een beschermd leven leidt, vol wantrouwen naar de laagopgeleide massa blikt en vol trouwe bewondering dan wel afgunst naar de top staart. Die sentimenteel kan snotteren over een stuk natuur dat is verdwenen, maar dat gemis tegelijkertijd als een vanzelfsprekende consequentie van de vooruitgang beschouwt. Die een bijna puberale fixatie op het vrouwelijke geslacht heeft en over het daarbij behorende wereldbeeld van de ongeëmancipeerde huisvader beschikt.

De verteller van Krol is het modelvoorbeeld van zo'n Angestellter, die aan de borreltafel best veel wil veranderen en daarvoor fraaie abstracte scenario's ontwerpt. Als de orde van de ‘Angestellten’ maar niet wordt aangetast. Vandaar zijn afkeer van vakbondsleden, feministen, milieu-activisten en noem maar op. In zijn fictioneel proza mocht Krol af en toe van een dartele geest - om met Ad Zuiderent te spreken - getuigen, op dit moment hoor ik te vaak het gemompel van een bekrompen kantoorman. Je zou bijna zeggen: minder straatrumoer zou de Nederlandse literatuur, in ieder geval het werk van Gerrit Krol, goed doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf

  • over De Hagemeijertjes


auteurs

  • August Hans den Boef

  • beeld van Gerrit Krol


illustratoren

  • Chris van Houts