Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136
(1991)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||
Erik Vissers
| |||||||||||||||||||||
SleutelromanDat die intellectueel Arthur Koestler is, of beter: dat Antoine Huys, het mannelijke hoofdpersonage in De secretaresse, koestleriaanse trekjes vertoont, heeft menig recensent opgemerkt. Niet echt moeilijk, gezien de tekst op de achterflap: ‘Figuren als Koestler, Camus, Malraux en Sartre treden naar de geest en in gestalte in deze roman op.’ En toch wordt in het verhaal zelf de naam Koestler niet | |||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||
eens vermeld. Moet De secretaresse als een sleutelroman gelezen worden? Van Poucke is al langer met Koestler begaan. Nauwelijks een week na de ophefmakende dubbele zelfmoord van Koestler en zijn vrouw Cynthia (3 maart 1983) verschijnt van Van Poucke al een uitgebreid stuk over deze ‘laatste van de grote 20e-eeuwse “moralistes”’.Ga naar voetnoot3 Daarin betreurt hij dat Koestler door de activistische generaties uit de jaren zestig en zeventig vergeten werd, maar noemt toch enkele namen uit de literatuur die aan Koestler schatplichtig blijken. Het essay eindigt met de woorden: ‘De meer dan 9.000 bladzijden die hij achterlaat vormen zijn antwoord aan die raadselachtige glimlach van de blauwe hemel.’ In die laatste woorden zit een expliciete verwijzing vervat naar een passage uit Koestlers autobiografie Arrow in the blueGa naar voetnoot4, waarin de oorsprong van die titel wordt verklaard. Het toeval wil dat in De secretaresse Antoine Huys' autobiografie ook ‘De glimlach van de blauwe hemel’ heet. Een sleutel die via een acht jaar oud artikel van Van Poucke kan worden gesnapt. Andere sleutels zijn evidenter. Zo is Huys de auteur van Spanish Experience en Cell 31, een antistalinistisch boek waarin de beruchte Moskou-processen ter sprake komen. Wie er een biografie van Koestler op naslaat, herkent de titel Spanish Testament en zal zeker de inhoudelijk getransformeerde verwijzing naar de ophefmakende roman Darkness at Noon, waarmee Koestler definitief erkenning verwierf, herkennen. En als Huys ‘iemand uit zijn “schuim der aarde”-periode tegen het lijf is gelopen’ (VP, p. 42), moet dat iemand zijn uit Koestlers interneringsperiode in Frankrijk, beschreven in Scum of the Earth. Zo simpel is dat. Op die manier levert Van Poucke tientallen sleutels die het verhaal voor de ingewijde lezer moeten ontsluiten. Rest de vraag natuurlijk, wat er nadien, met alle deuren open, van zijn roman overblijft. Toegegeven, De secretaresse blijft een vlot en boeiend verhaal over een vrouw die op nauwelijks twee dagen van haar dood aan de hand van haar dagboek herinneringen oproept. Terwijl zij zich verdiept in haar verleden staat naast haar de babyfoon aan, waarmee zij over haar doodzieke man in de kamer beneden waakt. Haar herinneringen sterken haar in de beslissing die zij heeft genomen. Zij zal volgzaam blijven, zij zal niet van hem wijken. Maar ze wil zich ervan bewust zijn waarom zij aan hem kleeft als zijn schaduw, even willoos, net zo onontkoombaar. Zij ontmoet Antoine Huys in Parijs, in 1948. Hij is een internationaal bekende schrijver en intellectueel en meer dan tweemaal zo oud als zij, zijn secretaresse. Zij wordt verliefd op hem, op zijn vrouw, op zijn werk en zijn kosmopolitische levensstijl. Het is onvermijdelijk dat ze zijn maîtresse wordt. Behalve het verhaal van een ongewone liefde wordt in De secretaresse een scherp tijdsbeeld getekend van het van ideeën en tegenstellingen gonzende naoorlogse Parijs, van de kilte van de Koude Oorlog, van de desperate leegte die door de dood van ideologieën ontstaat. | |||||||||||||||||||||
‘Postmodern’Het zou me verbazen, als u zich over de voorgaande 156 woorden zou gaan bekreunen. U leest immers wat er staat: een gevatte, maar beperkte reconstructie van het verhaal. En toch wil ik u erop wijzen dat die 156-woorden-passage ook letterlijk op de achterflap van De secretaresse is terug te vinden. Misschien stoort dat u niet of gelooft u wel dat ik die | |||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||||||
tekst onbewust uit mijn geheugen heb opgediept? Misschien interpreteert u deze onschuldige vorm van plagiaat als een ode aan de flapauteur, omdat zijn woorden mij gewoon te mooi leken om ongebruikt te blijven? Of brengt deze diefstal u op het idee deze recensie als postmodern te catalogeren? Niet eens zo gek, want ‘de literatuurkritiek (...) bestempelt teksten waarin gewerkt wordt met andere teksten als “postmodern”. Deze benaming is de legitimatie voor een grotere ontleningsvrijheid (zodat) de zogenaamde “postmodernisten” niet van ordinaire oplichterij of ongeoorloofde letterdieverij beschuldigd’ (PG, p. 13-14) kunnen worden. Indien de tolerantiedrempel dermate verlaagd wordt, dan duiken er in de toekomst beslist nog veel meer postmoderne auteurs en critici op, want wie kan er nu niet knippen en plakken om nadien onder die collage zijn naam voluit te schrijven? Hoewel de postmoderne vlag de meest vreemdsoortige ladingen dekt en met de term te pas en te onpas wordt geschermd, is het bij momenten bijna onkies te moeten toegeven niet te weten wat de term eigenlijk inhoudt. Dan maar veinzen of beter nog: de term eigenhandig invullen en een eigen postmoderne variant ontwikkelen, die een ander dan maar dient te verstaan. In die context vrees ik namelijk dat Van Poucke de postmoderne boot niet heeft willen missen: ook hij heeft na vier jaar bewezen te kunnen knippen en plakken (als een secretaresse). Van Poucke heeft namelijk niet voor niets het 9000 bladzijden tellende oeuvre van Arthur Koestler geteld en gelezen: hij houdt er een roman aan over die zijn naam draagt. | |||||||||||||||||||||
PlagiaatIk laat de vraag wie of wat nu eigenlijk postmodern kan genoemd worden in het midden, omdat het sinds kort weer mogelijk werd een ‘pre’-moderne terminologie te hanteren, dank zij het lovenswaardige themanummer van Nieuw Yang Tijdschrift: ‘Plagiaat’. Plagiaat als vorm van intertextualiteit, intertextualiteit als onderdeel van het postmoderne. Plagiaat: een oud zeer dat opnieuw bespreekbaar wordt. Ik citeer dan ook rijkelijk en letterlijk uit de teksten van Lut Missinne en Patricia de Groot (en ook Paul Claes), niet alleen om aan de hand van een concreet voorbeeld de grens tussen functieloos plagiaat en elke vorm van functionele intertextualiteit te kunnen trekken, maar vooral om binnen dat spanningsveld De secretaresse van Willy van Poucke op een objectieve manier te kunnen beoordelen. ‘Opdat er sprake zou zijn van plagiaat, zo neemt men doorgaans aan, moet de plagiator er moedwillig op uit zijn de ware auteur te verbergen.’ (LM, p. 6) Wie bepaalt echter of er werkelijk moedwil in het spel is? Hoe beter een auteur elke mogelijke vorm van plagiaat verbergt, hoe groter de voldoening kan zijn bij de lezer die het ontdekt. Zowel het verbergen als het ontdekken kan opgevat worden als een intertextueel spel, gebaseerd op de eruditie van beide spelers. De moedwil moet bijna in de betichting zelf schuilen, hoewel zo'n bewering weer sterk aanleunt bij een postmoderne interpretatie. Op het eerste gezicht heeft Van Poucke niet willen verbergen dat er iets met Koestler aan de hand is. Daarvan getuigen de tekst op de achterflap en de talrijke sleutels, die ik voordien al vermeld heb. De meeste recensenten dachten echter dat voor Van Poucke het spel daarmee ten einde was. Van Poucke ging veel verder: hij zorgde namelijk voor een onmiskenbare, precieze overeenkomst tussen de fictieve personages uit De secretaresse en de personen die in Koestlers leven een rol hebben gespeeld. Zo schuilen achter de naam Antoine Huys, Evelyne Pagelet en Pauline Barlow, respectievelijk Arthur Koestler, zijn tweede vrouw Mamaine Paget en zijn secretaresse Cynthia Jefferies. | |||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||||
CryptomnesieAangezien Van Poucke ruim (of minstens) een decennium met het oeuvre van Koestler begaan is, moeten er onvermijdelijk woorden, feiten of passages uit dat oeuvre in zijn geheugen zijn blijven hangen. Cryptomnesie noemt Paul Claes dit onbewust onthouden van details. (PC, p. 132) Dat zijn geheugen niet feilloos is, kan uit bepaalde details worden afgeleid: Paget wordt Pagelet; Cynthia komt uit Zuid-Afrika, Pauline uit Rhodesië; Koestler stierf op 3 maart 1983, Huys 1 dag later; Roebasjow uit Darkness at Noon heet Rebrov in Cell 31. Door deze en tal van andere ‘onnauwkeurigheden’ zou men aan het geheugen van Van Poucke kunnen gaan twijfelen, maar andere ‘herinneringen’ bewijzen het tegendeel. Zowel bij Koestler als bij Van Poucke woont de auteur in Fontaine-le-Port en in Island Farm, heet zijn kano Blue Sky, zijn hond David en noemt hij zijn secretaresse slaafje/slavey. Van Poucke heeft blijkbaar ook een vertalend geheugen, zo blijkt uit de volgende woorden (die bovendien uit eenzelfde context stammen): ‘pijnlijk voorval’ (VP, p. 56) Het al of niet correct onthouden van zulke details kan inderdaad onbewust een vorm van cryptomnesie zijn. Maar wat als we de woorden van Pauline Barlow, de secretaresse, vergelijken met die van Koestler in De menselijke tweespalt? ‘6 augustus 1945 was de belangrijkste datum uit de menselijke geschiedenis, het begin van een nieuw tijdperk, had Antoine verklaard tijdens een van die weekeindes met de von Neumanns. Voor Hirosjima had de mens moeten leven met zijn sterfelijkheid als individu, erna met zijn uitroeibaarheid als soort.’ (VP, p. 113) Een treffende gelijkenis die eventueel als functionele ontlening te verantwoorden valt aangezien deze woorden in de mond van de secretaresse worden gelegd. Zij kan zich immers die vroeger gedicteerde passage wel herinneren. Alleen maakt Van Poucke een verhaaltechnisch foutje: hij situeert zijn passage in de jaren vijftig, terwijl Koestler die woorden slechts einde jaren zeventig publiceert. Of die passage geciteerd wordt uit het geheugen van Koestler (die zijn eigen woorden twintig jaar lang onthouden heeft om ze pas dan bijna identiek neer te pennen) of uit dat van Van Poucke, is natuurlijk een totaal irrelevante vraag. En dat de overeenkomsten in de passage plagiaat kunnen worden genoemd, kan niet worden beweerd, aangezien Koestlers woorden tot die van een personage verwerkt zijn. Een mislukte poging om de ontlening als geloofwaardig, functioneel en ondergeschikt te doen overkomen. De veronderstelling dat Van Poucke een ‘sleutel-biografie’ van Koestler heeft willen schrijven, laat echter een aantal letterlijke ontleningen toe. Brieven kunnen bij voorbeeld letterlijk geciteerd worden, op voorwaarde dat de lezer ze duidelijk als citaat kan herkennen. ‘Deze brief zal een grote verrassing voor je zijn. Evelyn en ikzelf zouden willen dat je hier bij ons komt tot we terugkeren naar Europa. Dat zal ongeveer in april zijn, als alles meezit. Dit aanbod is vanzelfsprekend niet | |||||||||||||||||||||
[pagina 597]
| |||||||||||||||||||||
onzelfzuchtig.’ (VP, p. 100-101, oorspronkelijke cursivering) ‘Plagiaat zou men kunnen definiëren als de ongeoorloofde toeëigening door een schrijver van een vreemd werk.’ (LM, p. 6, oorspronkelijke cursivering) Ongeoorloofd in de zin van functieloos. ‘Wie er niet in slaagt de ontlening aan zijn eigen opzet en stijl ondergeschikt te maken, loopt het grootste risico’ (LM, p. 6) om van plagiaat beschuldigd te worden. Dan is er immers geen sprake meer van een spel tussen auteur en lezer, maar van machtsmisbruik van de auteur tegenover zijn geplagieerde bron. | |||||||||||||||||||||
VertalingTot nu toe heb ik een aantal overeenkomsten tussen Van Pouckes roman en bepaalde werken van Koestler willen aanwijzen. Of die nu toevallig of gewild zijn, kan aan de hand van de voorgaande redenering niet worden uitgemaakt. De voorbeelden lijken eerder op een gebrekkige vorm van intertextualiteit en laten zeker niet toe om Van Poucke van plagiaat te beschuldigen. Niemand kan echter ontkennen dat Koestlers geschriften een zekere invloed hebben uitgeoefend. Over welke werken gaat het? ‘Wie met enige kans op slagen wil plagiëren, neemt bij voorkeur zijn toevlucht tot ontleningen buiten het eigen taalgebied, wat de kans op ontdekking een stuk miniemer maakt.’ (LM, p. 8) De meeste bronnen die Van Poucke gelezen heeft, zijn in het Nederlands te raadplegen. Bij mijn weten zijn echter The Invisible Writing (IW) en Living with Koestler (LK) niet in vertaling beschikbaar en zeker Stranger on the Square (ST) niet. Zonder twijfel heeft dat laatste boek Van Poucke in bijzondere mate ‘geïnspireerd’. Eerst en vooral de voorflap. Stranger on the Square: een foto van twee mensen voor een geopend raam, met name de minzaam glimlachende Arthur Koestler en zijn iets kleinere, in profiel gefotografeerde secretaresse-echtgenote Cynthia die bewonderend opkijkt naar Arthur. Van Poucke: een penseeltekening van twee mensen, niet voor een geopend raam, maar voor een geopend gordijn, met name de minzaam en zelfbewust glimlachende Willy van Poucke (jawel) en een in profiel getekende, kleinere vrouw die de trekken van een BRT-presentatrice vertoont en even bewonderend opkijkt. Koestler-Van Poucke, een pijnlijke gelijkenis die zelfs geen woorden vraagt. ‘Usurpatie is een uiting van overmoed, plagiaat een uiting van onvermogen.’ (LM, p. 6) Na de lectuur van Stranger on the Square, het derde autobiografische boek van Koestler en Cynthia, had ik het gevoel de Engelse vertaling van Van Pouckes roman gelezen te hebben. Bijna elke persoon, elke karaktertrek, elke gebeurtenis, elke plaats, elke chronologie, elke dialoog vertoonde een weerzinwekkende gelijkenis met het origineel. Als illustratie slechts één willekeurig gekozen passage. Bij haar aankomst in Europa gaat Pauline/Cynthia op zoek naar een job: ‘Niettemin kocht ik alle dagen de Herald Tribune en bladerde ik door naar de “Jobs Vacant” bladzijde.’ (VP, p. 12, oorspronkelijke cursivering) Na wat zoeken reageren beide vrouwen op dezelfde advertentie: ‘“Auteur, omgeving van Fontainebleau, zoekt part-time secretaresse. Schrijven onder nr. 5112.”’ (VP, p. 12) | |||||||||||||||||||||
[pagina 598]
| |||||||||||||||||||||
‘“Author, Fontainebleau area, seeks parttime secretary. Write Box...”’ (ST, p. 52) Het tikken van een keurige brief lijkt voor beide secretaressen in spe een probleem: ‘Ik leende de schrijfmachine van de Zweed, worstelde met het Europese klavier (...). Ten einde raad schreef ik mijn sollicitatiebrief in mijn keurigste handschrift.’ (VP, p. 12) Dat beide dames er qua mannen een andere smaak op nahouden, kan wijzen op een functionele substitutie die Van Poucke in zijn tekst heeft willen verwerken. Alleen is er binnen heel het verhaal niet de minste aanwijzing om deze vervanging als functioneel te interpreteren. Zelfs Hineininterpretierung helpt niet. Doorheen heel zijn tekst verwerkt Van Poucke zulke minimale substituties, zonder dat het erop lijkt dat hij bewust in een creatieve dialoog met zijn bron wil treden. Het staat er gewoon, en het blijft binnen het eigen verhaal en in vergelijking met het andere totaal functieloos. Geen vorm van intertextualiteit of cryptomnesie dus, wel een verkapte vorm van plagiaat. De ene vrouw moet iets langer dan de andere op een antwoord wachten: ‘Na veertien dagen kwam het antwoord op mijn sollicitatiebrief. Ik werd verwacht op een adres in het 17de arrondissement. Ik legde er een stenoproef af, gedicteerd door de Engelse secretaresse van de schrijver. Ze had ontslag genomen (...) Ze zou over veertien dagen trouwen en keerde terug naar Engeland.’ (VP, p. 13) Dat die secretaresse van de schrijver gaat trouwen is een typisch voorbeeld van additie. Van Poucke onderbreekt bewust een letterlijke vertaling met een (romantisch) detail. Alweer is de zin van zulke toevoeging zoek. En toch doet Van Poucke dikwijls een poging om iets van zichzelf in de tekst te verwerken. Dat is waarschijnlijk een logische consequentie van de door hem gekozen werkwijze. Zijn roman is namelijk in de ik-persoon van de secretaresse geschreven, wat, gezien het oorspronkelijke perspectief van de gebruikte bronnen, finaal ingrijpende transformaties vereiste. En dat alle mannen trouwens op dezelfde manier reageren, blijkt uit het vervolg van het verhaal: ‘Mijn Zweedse vriend floot tussen de tanden toen ik hem de naam van de auteur noemde. “Zeer controversieel,” zei hij, maar veel scheen hij over hem niet te weten.’ (VP, p. 13) Beide secretaressen hebben met hun auteur een afspraak in het Hotel Montalembert, om vijf uur in de middag. Pikant detail: Pauline is er twintig minuten te vroeg, Cynthia dertig. ‘Op de afgesproken dag stapte ik op de bus die me van de Rive droite naar de Rive gauche zou brengen. Ik was compleet in het muisgrijs gekleed, van mijn baret tot en met mijn schoenen.’ (VP, p. 13) Blijkbaar had Van Poucke geen zin meer om het woord ‘beret’ op een correcte manier te vertalen. Wat hem nau- | |||||||||||||||||||||
[pagina 599]
| |||||||||||||||||||||
welijks kwalijk kan worden genomen, hij moest immers nog zoveel vertalen vooraleer zijn eigen roman af was. De ontlede passage heb ik slechts gekozen omdat de chronologie erin gerespecteerd wordt. In de meeste gevallen waarbij Van Poucke van plagiaat beschuldigd kan worden, gaat het om een compilatie van vertaalde of ontleende passages: situaties, zinnen, woorden. De postmoderne manier van werken: knippen en plakken, hier volkomen ontspoord. Heeft Van Poucke dan geen enkele verdienste aan zijn roman? Toch wel, hij leverde een alternatieve biografie af, verteld vanuit het perspectief van een vrouw die van zichzelf meent niet meer dan een voetnoot waard te zijn. (VP, p. 210) Ook heeft Van Poucke gepoogd om het hele verhaal voor een Vlaams/Nederlands publiek aannemelijk te maken. Hij maakte van Huys een Vlaming en veranderde de hele setting. Zo schrijft Koestler ergens dat hij op zijn veertiende communist werd. De directe aanleiding daartoe waren de zogenaamde honderd dagen van de communistenleider Bela Kun in Boedapest. Bij Van Poucke gaat het over de wekenlange staking van de Wetterse wevers tegen de katoenbaron Beernaerts. Maar ondanks zijn compilatie- en permutatiedrift heeft Van Poucke van Huys geen overtuigend personage kunnen maken. De vervlaamsing van Huys komt over als een gekunstelde ingreep. | |||||||||||||||||||||
Koestler, toujours làDe secretaresse is een vette kluif voor een eindverhandeling, op voorwaarde dat er een promotor gevonden wordt die geïnteresseerd is in het onnoemelijk grote aantal allusies, citaten, herschrijvingen, reminiscenties, vertalingen, deleties, substituties, addities, permutaties. Door de aanwezigheid ervan zou men kunnen aannemen dat De secretaresse een op de spits gedreven vorm van intertextualiteit is. ‘Ikzelf zou de intertextualiteit willen bepalen als het geheel van relaties tussen teksten waaraan door een subject dat deze onderkent een functie kan worden toegekend.’ (PC, p. 50) Doorheen heel mijn tekst heb ik eerlijk gepoogd een functie te onderkennen, maar ik kan slechts herhalen wat eerder staat geschreven over usurpatie en plagiaat. En wegens het heimelijke karakter van de ontleningen kan De secretaresse ook niet als een ultieme hommage aan Koestler worden opgevat. Koestler is dood en zou een roman als die van Van Poucke niet gedogen. Hij verdient trouwens beter: een onbaatzuchtig monument. |
|