Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 369]
| |
Karel Hellemans
| |
[pagina 370]
| |
bejubeld werd (en wordt). Integendeel, zijn kritische en afwijzende houding tegenover de waardenschaal van de moderne maatschappij werd hem kwalijk genomen door het establishment (het Systeem, zoals de Nederlandse journalist Karel van Wolferen het noemde in zijn grondige analyse van de drijfveren van de Japanse samenleving). Oe is geen communist of Marxist, maar is wel diep doordrongen van de nood aan sociale rechtvaardigheid. We kunnen hem rekenen tot Nieuw Links: progressieve intellectuelen met uitgesproken socialistische sympathieën. Oe, die ook een groot essayistisch oeuvre opbouwde, bevestigde zelf dat hij een geëngageerd schrijver is, maar hij wees elke band met een politieke partij af. ‘Ik beschouw mezelf als onafhankelijk Nieuw Links’, zei hij ‘en de anderen, de politiek geëngageerden in groepsverband, verwijten me dat ik zoute suiker benGa naar margenoot+.’
Oe ziet rondom zich hoeveel er reeds werd stukgemaakt door de agressieve technologische beschaving die in naam zweert bij organisatie en efficiëntie, maar zich eigenlijk toch weinig zorgen maakt om mens en milieu. Hij protesteert tegen de uitwassen van de economische groei, mede in stand gehouden door het politiek gesjoemel van de heersende liberale partij. Onwetend en onnadenkend offert de moderne mens één na één de meest wezenlijke humane waarden op aan de moloch van de consumptiemaatschappij: vrede en veiligheid, milieu en ecologisch evenwicht, kleinschalige menselijke samenlevingen die nog hechten aan mythen en tradities. Geen wonder dat een groot gevoel van onzekerheid en ontworteling de moderne mens bedreigt. Tot zijn bekendste initiatieven uit de jaren zestig behoorde de uitgave van een verzamelbundel met verhalen van jongere Japanse auteurs die gepubliceerd werd ter gelegenheid van de herdenking van de atoomslachtoffers van Hiroshima en Nagasaki. In een kort inleidend essay wijst Oe op het gevaar dat de atoombom betekent voor de gehele mensheid. Hij schreef ook een uitvoeriger protest tegen de atoombom in zijn essayistisch Dagboek Hiroshima. Ondanks het feit dat de Japanners het enige volk ter wereld zijn dat de effecten van de atoombom van dichtbij heeft leren kennen, heerst er in Japan toch een ongelooflijke onverschilligheid voor het nucleaire drama dat de wereld bedreigt. Oe meent hiervoor een verklaring te vinden in het feit dat in de Japanse mythologie een verhaal van een wereldcatastrofe, zoals de Bijbelse zondvloed, ontbreekt. Dat de hele wereld plots zou kunnen vergaan is een denkbeeld dat de Japanner blijkbaar maar moeilijk vatten kan. In zijn romans en verhalen zijn maatschappijkritiek en engagement meestal minder expliciet aanwezig. Hij is op zoek naar een universeel-menselijke thematiek en de invloed die het existentia- | |
[pagina 371]
| |
lisme op hem uitoefende, leidde hem meer in de richting van de innerlijke problematiek van het individu. Zijn hoofdpersonages zijn mensen die, om diverse redenen, in de knel zijn geraakt en daardoor aan het denken worden gezet over hun eigen leven. Hoe zwart zijn visie soms ook is, toch is het einde meestal gematigd positief. ‘Niet teveel wanhoop, maar ook niet teveel hoopGa naar margenoot+’ is zijn devies.
Oe herinnert zich nog goed hoe zijn jeugdjaren niet alleen getekend werden door de oorlogsberichten uit de verre hoofdstad maar ook door zijn vertrouwelijke omgang met fauna en flora van het woud rondom zijn geboortedorp. De animistische mythologie die hij via de folkloristische gebruiken van zijn dorp en zijn omgang met de natuur leerde kennen en respecteren, beschouwt hij zelf als een belangrijke inspiratiebron, niet alleen voor de thematiek van zijn verhalen, maar ook voor zijn vertelstijl. Hij zegt hierover het volgende: ‘In zo'n door bossen omringd bergdorp gaat het dorpsnieuws juist als bij het handballen bij de mensen van hand tot hand en uiteindelijk leidt dat tot de creatie van een nieuw verhaal. De enige retorische techniek om zulke vertelsels van generatie tot generatie door te geven, was de simpele vorm van de woordspeling.’ Hier wordt het vertellen herleid tot zijn essentie: gebeurtenissen uit het dagelijkse leven worden omgesmeed tot anekdotes door een treffende formulering of het verzinnen van een pointe. Een literair werk is vaak een tweede metamorfose van dezelfde gegevens, een eenheidsstructuur waarbinnen een aantal van die anekdotes, formuleringen, woordspelingen worden gebruikt en uiteindelijk zodanig op hun plaats vallen dat ze een nieuwe betekenis krijgen rondom een centraal thema. Concreet betekent dit dat Oe veel autobiografisch materiaal in zijn verhalen betrekt: de recente en de oude familiegeschiedenis, het afgelegen bergdorp, de gebeurtenissen tijdens de oorlog, schokkende levenservaringen die hij meemaakte als volwassene (Oe heeft een mentaal gehandicapte zoon), enzovoort. In zijn eerste romans neemt hij als verteller nochtans geen auto-biografische, of pseudo-autobiografische positie in, ondanks het veelvuldig gebruik van de ik-vorm. Hij transponeert de gebeurtenissen en objectiveert ze in het leven van personages die het eigen lot moedig en geduldig ondergaan, al kunnen ze niet nalaten zich te kwellen met moeilijke existentiële vragen naar het waarom en hoe van mensen en dingen. Sartre is hier nooit veraf. Over zijn motivatie om te gaan studeren in het verafgelegen Tokio zegt hij zelf dat hij op zoek was naar een universele wereldomspannende cultuur waarin de mythen en rituelen van zijn dorpsgemeenschap toch een plaats zouden kunnen vinden. Het | |
[pagina 372]
| |
lijkt wel alsof hij van kindsbeen af ervan overtuigd was dat wat er in het dorp leefde een uiting was van universeel menselijke archetypen, om de term van Carl Gustav Jung te gebruiken, en dat hij deze via zijn universitaire studies wou op het spoor komen. Hij volgde onder andere lessen bij professor Kazuo Watanabe, een erkend Rabelais-specialist. Via Rabelais groeide zijn interesse voor het humanisme uit de Renaissance, wat later zal leiden tot een voorliefde voor het werk van Erasmus. Volgens Oe is er geen figuur te vinden in de wereldgeschiedenis die beter dan Erasmus de culturele geest typeert die vrij van grenzen en belemmeringen door Europa reist en het continent innerlijk verbindt. Oe vond deze kosmopolitische definitie van cultuur erg aantrekkelijk en hoopte ze zodanig in zijn werk te integreren dat hij in staat zou zijn de enge grenzen van Japan te overstijgen en uiteindelijk universele erkenning te vinden, niet zozeer uit persoonlijke ambitie als wel omdat hij de wezenlijke menselijke waarden die in zijn kleine dorp in de bergen een historische gestalte hadden gekregen, wou uitdragen. Het is dan ook geen wonder dat de bekroning met de Nobel-prijs (na de Europalia-prijs in 1989) voor hem een enorme voldoening betekent. Zijn kosmopolitische visie betekende een vernieuwing in de Japanse letterkunde. Bekende auteurs als Kawabata, Tanizaki en Mishima waren wel bereid hun werk enigszins te laten beïnvloeden door Westerse romantechnieken, maar inhoudelijk wensten ze toch nauw verbonden te blijven met de Japanse voedingsbodem en het Japanse ideeëngoed. Jongere schrijvers als Haruki Murakami en Yoshimoto Banana behoren dan weer tot een nieuwe generatie die zich als vanzelfsprekend verbonden voelt met een mondiale subcultuur, waarbij jongeren zowel in New York als in Parijs, Moskou of Tokio in zekere zin éénzelfde taal hanteren, de taal van cola en jeans, popmuziek en computertechniek. Oe rekent zichzelf tot een tussengeneratie die bereid is te leren van de wereldliteratuur en een synthese na te streven tussen Oost en West. Deze generatie kan erop hopen dat, in het beste geval, hun werk een zekere erkenning vindt zowel in Japan als in de gehele wereld. In Gargantua et Pantagruel vond Oe ook alle kenmerken van het grotesk realismeGa naar margenoot+. Hij spreekt zelf van een ‘image system’, een term die hij ontleent aan Mikhaïl Bakhtin. Hiermee bedoelt hij het beeldensysteem van het grotesk realisme, dat onverkort geldig was voor de mythen en rituelen van zijn dorpsgemeenschap. Het ‘image system’ maakt immers een dynamische conversie tussen leven en dood, tussen lichaam en geest mogelijk. Maar deze wezenstrek van de Europese cultuur vond Oe terug in de archaïsche rituelen van zijn dorp. Zo was er bijvoorbeeld de ceremonie | |
[pagina 373]
| |
waarbij de jongeren van het dorp een beeld ronddroegen van de koeduivel, een groteske constructie met een spokekop en een zwart lijf dat als symbool gold voor al het kwade dat de dorpsgemeenschap overvallen kon: ziekten bij mensen, plagen in de gewassen, natuurrampen, twisten en ruzies. Door de kwade geest op een gepaste wijze met een feest te eren kon de negatieve energie omgebogen worden tot een positieve kracht die ten goede kon komen aan de gehele dorpsgemeenschap. Oe schrijft dat hij ook psychologie, sociologie of filosofie had kunnen studeren om een antwoord te vinden op zijn vragen. Grotendeels intuïtief, wellicht op grond van het verlangen om zelf schrijver te worden, koos hij evenwel voor de letterkunde en hij beschouwt dat nog steeds als een gelukkige keuze. Literatuur geeft ons immers de sleutel tot de verbeeldingswereld die in allerlei culturele fenomenen tot uiting komt. Deze ontdekking vervulde hem met een diepe vreugde die zijn creativiteit stimuleerde. Oe zegt hierover zelf: ‘Toen ik als student begon romans te schrijven, was dat om een vreugdekreet te slaken. Ik had mijn medium gevonden.Ga naar margenoot+ De Europese cultuur zou mij de verbeeldingswereld van het bos in een nieuw licht doen herontdekken.’ Toen hij drieëntwintig was schreef Oe zijn eerste roman De knoppen breken, waarin hij een aantal persoonlijke oorlogsherinneringen heeft vastgelegd. Hij was een kind van tien, een zeer ontvankelijke leeftijd, toen Japan capituleerde en al leefde hij in een teruggetrokken gemeenschap in de bergen toch herinnert hij zich nog levendig de radiotoespraak waarin de Japanse keizer afstand deed van zijn goddelijke status. Het was alsof de wereld instortte voor de dorpsgemeenschap. Later zal hij die gebeurtenis opnieuw overdenken en tot de conclusie komen dat ze voor hem een grote bevrijding betekende. Als kind was hij er zeer wel van bewust dat alles wat verband hield met cultuur van het verre Tokio moest komen. In 1945 kwam de globale hiërarchie van deze cultuur, die door het keizerlijk systeem bekroond werd, op losse schroeven te staan. We mogen niet vergeten dat Japanse kinderen op school verplicht werden om elke dag diep voor het portret van de keizer te buigen en een tekst op te zeggen waarin ze zichzelf met lichaam en ziel toewijdden aan de keizer. Oe zegt dat hij als kind een kleine militarist was en dat hij het vanzelfsprekend vond dat hij zijn leven zou moeten offeren voor de keizer. De terugkeer tot menselijke proporties van de keizer betekende ongetwijfeld een schok, maar tevens een enorme bevrijding. Zelfs op het taalkundig vlak heeft deze bevrijding zijn sporen nagelaten.
Oe schrijft dat als modellen van literair taalgebruik vooral Tanizaki, Kawabata en Mishima werden naar voor geschoven. Voor | |
[pagina 374]
| |
hem waren deze auteurs synoniem voor een esthetica en een machtshiërarchie die Tokio als centrum had. De capitulatie betekende de onttroning van dit centrum en het recht om een eigen provinciale taal en stijl te gebruiken. De toewending naar Europa en de blijvende interesse voor een universele cultuur hebben er wel toe bijgedragen dat hij zich niet opsloot in het provincialisme. De knoppen breken is niet bepaald een zachtzinnig boek. Een kolonie tuchtschoolkinderen is in het laatste jaar van de tweede wereldoorlog op de vlucht voor de bombardementen en komt in een klein bergdorp terecht. Ze worden door de dorpelingen zeer wantrouwig bejegend. Al met al, wij waren vreemden, lijkend op gevangengenomen, zeldzame dieren. De beste manier daarom om ons veilig te stellen tegenover die starende blikken uit andermans ogen was een bestaan te leiden zonder ogen, zonder eigen wil, alsof we stenen, bloemen of bomen waren. Wij moesten genoegen nemen met een bestaan dat alleen bekeken kon worden. Maar omdat mijn broertje hardnekkig volhield dat hij zelf ogen bezat om naar de dorpelingen te kijken, werd hij de dupe. Hij kreeg op zijn wangen de spuug die van de dikke geelbruine tongpunten van de volksvrouwen rolde. De dorpskinderen gooiden steentjes naar hem. Maar mijn broertje haalde, met een glimlach van voldoening, uit zijn broek een brede, grote zakdoek waarop een vogel geborduurd stond en veegde zijn wangen af en bleef tenslotte met een gemengd gevoel van verbazing en bewondering de dorpelingen die hem beledigden, aanstaren. Terwijl ze in het dorp verblijven breekt er een epidemie uit en de volwassenen vluchten weg. Ze laten de kinderen aan hun lot over en beletten hen zelfs om uit het dorp te vluchten door alle verbindingswegen met de bewoonde wereld af te snijden. De jongeren worden verplicht een eigen maatschappij op te bouwen. Zij doen dat in grote openheid, met fantasie en respect. Wat aanvankelijk een gevangenis leek, krijgt even de kans te evolueren naar een utopische gemeenschap, hun koninkrijk. Maar dan slaat het noodlot toe. Er sterft een meisje aan de epidemie, wat allen angstig maakt en het broertje van het hoofdpersonage verongelukt. De dorpelingen komen terug en zetten de kinderen onder druk om te liegen. Ze krijgen eten en mogen vrijuit gaan als ze nooit zullen vertellen dat ze door de dorpelingen lafhartig in de steek werden gelaten. Eén voor één zwichten de kinderen voor deze chantage, maar de hoofdfiguur blijft weigeren. Het dorpshoofd en zijn raad beslissen hem te doden, maar op weg naar de executieplaats slaagt de jongen erin te ontsnappen. | |
[pagina 375]
| |
Deze eerste roman bevat reeds vele motieven die telkens opnieuw opduiken in het werk van Oe: de geïsoleerde plaats van de handeling, wantrouwen en vijandigheid van de medemensen, bedreigd idealisme, moeizame seksualiteit, enzovoort. We horen echo's van bekende Sartriaanse thema's als Huis clos met zijn ‘L'enfer c'est les autres’, La nausée, Les mains sales,... Het eigen lot uit 1964 is nog duidelijker schatplichtig aan het existentialisme van Sartre maar er is wel degelijk een belangrijk onderscheid. Ondanks alles behoudt de hoofdfiguur zijn geloof in het goede waartoe de mens in staat is. De protagonist is een leraar van zevenentwintig met de bijnaam Vogel. Hij is blijven steken in het onvolwassen gedrag van zijn studentenjaren en kan de verantwoordelijkheden van het concrete leven niet aan. Hij slaat ervoor op de vlucht hetzij in de drank, hetzij in zijn verbeeldingswereld. Hij droomt ervan ooit op safari te gaan naar Afrika. Landkaarten, foto's en reisbeschrijvingen brengen hem in vervoering. In zijn beroep vindt hij totaal geen vreugde meer, zodat hij zijn taak als leraar slordig vervult. Hij is vreugdeloos gehuwd, en bij het begin van het verhaal geeft zijn vrouw het leven aan een zwaar gehandicapt kind. De telefoon ging. Hij nam de hoorn op en de stem van een man vroeg naar zijn naam zonder een woord van begroeting en zei: ‘Kom alstublieft onmiddellijk naar het ziekenhuis. De baby is niet normaal. De dokter zal het u uitleggen.’ Nu kan hij niet langer zijn verantwoordelijkheid ontvluchten. Hij moet als vader en gezinshoofd een beslissing nemen. Ofwel moet hij het kind laten opnemen in een gesticht, ofwel moet hij de zware last op zich nemen het zelf op te voeden. Nu het kind geboren is, is het te laat voor abortus. Terwijl zijn vrouw in de materniteit verblijft, vindt Vogel een toevlucht bij een vriendin uit zijn studententijd, Himiko. Zij | |
[pagina 376]
| |
verzorgt en bemoedert hem met totale toewijding. Het is wel de vraag of ze dit helemaal belangeloos doet. Als Vogel zegt dat hij van plan is de baby te laten sterven en te scheiden van zijn vrouw, stelt ze onmiddellijk voor om met hem naar Afrika te gaan. Daarmee speelt ze in op zijn diepste verlangen. Samen voeren ze de baby naar een abortuskliniek, met de bedoeling euthanasie te laten plegen, maar op de terugweg beseft Vogel dat deze beslissing moreel verkeerd is en de zoveelste uiting van zijn onvolwassen escapisme. Vogels besluit staat vast: hij zal de verantwoordelijkheid voor de opvoeding op zich nemen. Het boek eindigt met een gesprek tussen Vogel en zijn schoonvader, een universiteitsprofessor. Vogel opende zijn ogen en keerde terug tot de problemen van het heelal waarin hij had verkozen te blijven. ‘Er is een mogelijkheid dat de baby zich normaal zal ontwikkelen,’ zei hij, ‘maar er is een even grote kans dat hij zal opgroeien met een bijzonder laag IQ. Dat betekent dat ik zoveel mogelijk opzij zal moeten leggen voor zijn toekomst zowel als voor de onze. Ik ga u natuurlijk niet vragen me te helpen een nieuwe baan te vinden, niet na de manier waarop ik mijn vorige heb verknoeid. Ik heb besloten een loopbaan bij het hoger onderwijs uit mijn hoofd te zetten - ik denk erover gids te worden voor buitenlandse toeristen. Het is altijd een droom van me geweest naar Afrika te gaan en een inheemse gids te huren, dus ik draai het droombeeld gewoon om: ik word de inheemse gids voor buitenlanders die naar Japan komen. (...) ‘Je bent veranderd.’ De stem van de professor was warm van vaderlijke genegenheid. ‘Een kinderachtige bijnaam als Vogel past niet meer bij je.’ Vogel wachtte tot de vrouwen hem hadden ingehaald en keek neer op zijn zoon die veilig in de armen van zijn vrouw lag. Hij wilde proberen de weerkaatsing van zijn gezicht in de pupillen van de baby te zien. De spiegel van de ogen van de baby was van een diep, helder grijs en begon wel een beeld te weerkaatsen, maar het was zo uiterst fijn dat Vogel niet kon zien of hij inderdaad een nieuw gezicht had. Daarna zou hij het woordenboekje van de Balkantaal ter hand nemen dat Delchef hem had geschonken voordat zijn legatie hem naar huis had gezonden. Aan de binnenkant van het omslag had Delchef het woord voor hoop geschreven. Vogel wilde het woord voor geduld opzoeken.Ga naar margenoot+ De kern van het verhaal is autobiografisch. Oe heeft zelf een mentaal gehandicapt kind en de innerlijke strijd van Vogel is ongetwijfeld in hoge mate de weerspiegeling van het conflict dat zich heeft afgespeeld in hemzelf en in zijn familiekring. Ondertussen zijn er bijna dertig jaar verlopen en is de gehandicapte zoon opgegroeid tot een tevreden mens die graag piano speelt en kleine melodietjes componeert. Oe is bijzonder fier op deze prestatie van zijn zoon en werkt met hem samen aan het schrijven van een musical. Dat dit mogelijk is betekent voor hem een bevestiging dat de | |
[pagina 377]
| |
meest humane aanpak weliswaar veel geduld vergt en soms zwaar kan wegen, maar op lange termijn toch de grootste morele en menselijke bevrediging biedt. Door de jarenlange zorg voor zijn gehandicapte zoon, maar ook door voortdurende studie van Westerse auteurs, onder anderen Erasmus, de essays van George Orwell, de godsdienst-fenomenologische geschriften van de Roemeense auteur Mircea Eliade, is zijn humanisme weggegroeid van Sartre. Hij staat milder, wat niet wil zeggen minder kritisch, tegenover de mens en aanvaardt dat er veel is dat ons te boven gaat. Hij schrijft: ‘Er is een soort unieke, zuivere schoonheid die alleen geestelijk gehandicapte mensen bezitten. (...) er is een verloren gegaan nostalgisch dorp dat van mij is, en mijn zoon is de bewoner van mijn nostalgisch dorp.Ga naar margenoot+’ De lijvige roman Voetballen in 1860 verscheen in 1967 en werd bekroond met de prestigieuze Tanizaki-prijs. De Japanse kritiek sprak meteen van een veeleisend meesterwerk. Voor Westerse lezers wordt de moeilijkheidsgraad van deze roman nog aanzienlijk verhoogd doordat er heel wat kennis wordt verondersteld van de recente Japanse geschiedenis, van folkloristische en religieuze gebruiken en van de onderhuidse spanningen in de hedendaagse samenleving. Bovendien nam Oe een moeilijk thema dat op verschillende niveaus moet gelezen worden en koos hij complexe hoofdpersonages. De grote verdienste is zeker dat hij alle verhaalaspecten stevig in de hand heeft kunnen houden en dat de innerlijke logica en tragiek van het verhaal en van de personages steeds sterker op de voorgrond treden. Toch moet de lezer bereid zijn zowat tweehonderd bladzijden mee af te dalen in de fysieke, morele en psychische ellende van de hoofdrolspelers vooraleer hij de samenhang en de diepere betekenis begint te zien. Het universum waarin Oe zijn personages plaatste is een weinig aantrekkelijk vagevuur van modder en slijm, onmacht en bedrog, grauw licht en doffe pijn. De openingsscene doet zelfs enigszins denken aan het moderne buto, de indrukwekkende Japanse mengvorm van dans en mimetheater, rauw-naturalistisch en erg expressief. Macabere en shockerende beelden wisselen elkaar af en tonen aan de lezer wat men in het Engels ‘dark imagination’ heeft genoemd, een verbeelding die zich concentreert op de duistere kanten van het menselijk bestaan. Tegen het eind van de afgelopen zomer had mijn vriend zich opgehangen, met over zijn gehele gezicht oranjerode verf, spiernaakt, en met een komkommer in zijn aars. Het verhaal verloopt traag, zoals de Japanse films van de jaren vijftig, en schijnbaar niet ter zake doende details worden uitvoerig beschreven. Handelingen, gedachten en belevenissen | |
[pagina 378]
| |
komen aanvankelijk bevreemdend en zelfs schokkend over, maar langzaamaan vallen de puzzelstukjes op hun plaats en dan blijkt hoe alles bijdraagt tot een dieper inzicht in de karakters, de relaties, de traditionele structuren van de Japanse maatschappij en de voornaamste evolutielijnen uit de naoorlogse geschiedenis van Japan. Het opzet van Oe was ambitieus: een moderne mythe schrijven die de lezer aan het denken zet over de talloze problemen van de hedendaagse welvaartmaatschappij. De naam van het hoofdpersonage luidt Nedokoro, wat betekent: ‘plaats van de wortels’, duidelijk een symbolische verwijzing naar de ‘roots’ van het hoofdpersonage. Mitsu Nedokoro en zijn jongere broer zullen hun erfenis, de voornaamste woning van een afgelegen bergdorp, aan een Koreaanse supermarktkeizer verkopen, wat de ineenstorting zal bespoedigen van de traditionele mikrokosmos die het dorp betekende. Neventhema's zijn de racistische houding van de Japanners tegenover de Koreanen, de opposities rijke handelaar of grootgrondbezitter versus arme landbouwer, stad versus platteland, traditie versus modernisering, en zelfs geëngageerd protest tegen de Amerikaanse militaire bases in Japan. Het hoofdthema blijft echter de confrontatie van de beide broers met elkaar en met hun ‘roots’. Hun familie heeft immers steeds een belangrijke en dubbelzinnige rol gespeeld in de dorpsgeschiedenis. De houding van Mitsu Nedokoro tegenover zijn geboortedorp is complex. Nostalgische herinnering, elegische gevoelens om wat verloren ging, opstandigheid tegenover de verloedering onder het motto van vooruitgang wisselen af met schuldgevoelens om de eigen ontworteling en het moreel verval, kritiek op de achterlijkheid, domheid en manipuleerbaarheid van de dorpbewoners, erkenning van het gerechtvaardigd verlangen naar ontwikkeling en materiële welvaart, hoop op het totstandkomen van echt democratische structuren. Bovendien treden tijdens dit verblijf in zijn geboortedorp ook de spanningen in zijn huwelijk en in de relatie met zijn jongere broer in alle hevigheid naar voor. Het hoofdpersonage is een stadsmens geworden die zich van het dorp niets meer wenst aan te trekken. Maar als hij noodgedwongen door de hevige sneeuwval met de nieuwjaarsdagen langer in het dorp moet blijven dan gepland, komen er barstjes in zijn masker van burgerlijke beschaving en zelfgenoegzaamheid. Zo zegt hij zelf: ‘Eerlijk gezegd heb ik vanuit principiële overwegingen niet de minste zin om kritiek te leveren op wat andere mensen dan ikzelf doen of laten, en ik ben er trouwens niet toe gekwalificeerd ook. Alleen overkomt het me af en toe dat ik dat even plotseling als een beroerte weer vergeten ben.’ Vooral de verwijzing naar het feit dat men gekwalificeerd zou moeten zijn | |
[pagina 379]
| |
om een opinie over het gedrag van anderen te mogen vormen bevat een ironische veroordeling van een veelgehoorde verontschuldiging, die in feite neerkomt op het impliciet toegeven van zijn egoïstische onverschilligheid. Aangezien Oe zeer scherp aantoont hoe het omgekeerde, namelijk overdreven belangstelling voor het privéleven van de medemens, kan leiden tot achterklap, leedvermaak en bedilzucht, is het besluit dat hij geen eenvoudige ideale oplossing bij de hand heeft. We kunnen met nostalgie terugkijken naar het dorpsleven, maar het kan onmogelijk terugkeren zoals het ooit geweest is. Het diepere thema van het boek is een intens conflict tussen de anders geaarde broers. Het conflict heeft zijn wortels in de familiale structuur en in tragische gebeurtenissen uit het verleden, zoals de zelfmoord van een jonger dement zusje. Pas aan het einde van het boek en na hevige spanningen bekent de jongere broer dat zijn incestueuze verhouding met het demente zusje de aanleiding was voor haar zelfmoord. Na deze biecht schiet hij zich voor het hoofd. Vertwijfeld overweegt de hoofdpersoon ook zelfmoord te plegen, maar hij besluit: ‘Ik ben er nog niet achter welke waarheid ik moet vertellen aan hen die voortleven, wanneer ik mezelf ophang.’ Deze korte bespreking doet zeker geen recht aan de complexe structuur van het verhaal. Bovendien zou ook het merkwaardige taalgebruik met een vaak bandeloze stijl en bizarre metaforiek zeker meer aandacht verdienen. De dag dat de keizer hoffelijk mijn tranen droogde verscheen in 1973. Deze korte roman behandelt een thema dat voor de Westerling moeilijk te begrijpen is, maar dat Oe sinds zijn kinderjaren bezig hield. Ondanks de verklaring van de keizer dat hij geen god is (16 augustus 1945), behoudt hij voor de meeste Japanners een bijzonder, sacraal statuut. In de grondwet staat dat de keizer een ‘symbool’ is. Oe meent dat men met deze uitspraak geen duidelijk oordeel heeft durven vellen over de aard en de positie van het keizerschap. De situatie kan volgens hem nog heel gemakkelijk uit de hand lopen tot een neofascistische beweging met de keizer als leider, zoals Mishima zich eigenlijk als ideaal had gesteld. De centrale metafoor van dit boek beschrijft de verknochtheid aan de keizer als een ingebeelde kankerGa naar margenoot+ waartegen de hoofdfiguur zich niet kan verzetten. Zijn vader heeft zijn eigen extreme keizersgezindheid met alle middelen op zijn zoon proberen over te dragen. Hierdoor zijn in de zoon onontwarbare conflicten ontstaan die hij niet anders kan objectiveren dan in de ingebeelde slepende ziekte. Hij meent dat hij op sterven ligt en besluit tijdens de laatste dagen van zijn ziekte een dagboek te dicteren aan een notuliste waarvan we pas tegen het einde van het boek te weten komen dat | |
[pagina 380]
| |
het zijn eigen vrouw is. Aangezien de eigenlijke problematiek van de ingebeelde zieke psychisch is, doet Oe zijn best om die psychische verwarring zo getrouw mogelijk weer te geven. Pas tegen het einde van het boek blijkt er een patroon te zitten achter de vele losse draadjes en wordt ook de titel wat duidelijker. De hoofdfiguur schermt zich van zijn omgeving af door heel de dag een duikbril op te houden en een koptelefoon waarmee hij naar muziek luistert. Tijdens de laatste oorlogsdagen draaide zijn vader vaak een cantate van Bach. In het volgende fragment merken we hoe de hoofdfiguur heen en weer wordt geslingerd tussen het verlangen om zijn jeugdherinneringen weer op te roepen en te dicteren enerzijds en de drang om ze te verdringen anderzijds. Luidkeels zingt hij: ‘Let us sing a song of cheer again, happy days are here again.’ en doet de scherpe, hoge stem van een jongenssopraan na. Maar de melodie van het liedje drijft telkens af in de richting van het ‘da wischt mir die Tränen mein Heiland selbst ab’ dat zonder ophouden uit de koptelefoon klinkt. Het tweede lied, ‘da wischt...’, bevat voor zover hij kan verstaan een luidgezongen hymne: DE KEIZER DROOGT MET HOFFELIJKE HANDEN MIJN TRANEN. Soms wisselt hij dan ook, met kopstem, het ‘Happy days are here again’ af met de woorden: ‘Dood, o kom toch, Broeder van de slaap, kom spoedig. Komm, o Tod, Du Schlafes Bruder.’ Van het recentere werk is voorlopig nog maar weinig vertaald. Daar zal waarschijnlijk snel verandering in komen zodat ook de poging van Oe om een moderne mythe te schrijven in Het spel van onze tijd (1979), of het Danteske Brieven aan de met nostalgie herinnerde jaren (1987) of zijn intiem portret van zijn familie Een rustig leven (1990) in Westerse talen beschikbaar zullen zijn. De vertalers wacht nog een enorme taak, want dit is slechts een greep uit de vele romans en verhalen die Oe schreef. Bovendien wacht ook een uitvoerig essayistisch werk op vertaling en grondige analyse. Het is onmogelijk om de visie en de boodschap van Oe in enkele regels te resumeren, maar uit zijn laatste theoretische geschriften blijkt dat hij trouw is gebleven aan zijn oorspronkelijk engagement. In kritieken en besprekingen werd hij vaak een humanistisch moralist genoemd. We moeten dit juist begrijpen. Als de schrijver merkt dat de fundamentele harmonie tussen mens | |
[pagina 381]
| |
en maatschappij, tussen mens en kosmos verbroken wordt, dan is het zijn taak dit aan te klagen en in zijn literair werk een imaginaire harmonie te stichten. Aangezien heel wat actuele problemen zich zowat overal ter wereld manifesteren, heeft Oe, ondanks zijn sterke verbondenheid met de Japanse traditie en geschiedenis, toch ook voor ons een humane boodschap van waarschuwing en hoop. |
|