Over tijdschriften
Yang
34ste jaargang, nr. 4, december 1998
‘Yang was een uitgave van Manteau,’ zo prijkt tot tweemaal toe trots op het decembernummer dat met enige vertraging in februari 1999 verscheen. Aanleiding tot de breuk met de uitgeverij was een oververhit essay van ex-Manteau/ Kritak-medewerker Hans Vandevoorde dat de redactie weigerde terug te trekken.
Het essay is onderdeel van een drieluik over literatuur in Vlaanderen. Hans Vandevoorde en een andere recensent, Jeroen Overstijns, blijken vrijwel op dezelfde golflengte te zitten. Overstijns haalt Vandevoorde instemmend aan, maar verwijt hem wel ‘een bijna onwerelds idealisme’. Op een paradox meer of minder wordt in zijn stuk niet gekeken. Dat is blijkbaar kenmerkend voor het spanningsveld waarin de Vlaamse criticus zich beweegt: platonisch hooggestemd over auteurs die zich (volgens Overstijns) beter zouden bezighouden met ‘beschouwingen over het eigen vak, problematisering van het medium, poëticale essays, stukken over literaire technieken (...), theorievorming’. Maar helaas wordt de criticus pijnlijk geconfronteerd met de werkelijkheid in de grot die Vlaanderen heet. Hij maakt dan ook deel uit van ‘het handjevol critici die door hun collega's met een mengeling van ongeloof en meewaardigheid (sic) worden benaderd, want “wie houdt dat nu vol, al die Vlaamse rotzooi”.’ Zo moet esthetisch zuiveraar Jeroen Overstijns vaststellen dat de literaire productie in Vlaanderen ‘zich in een flink deel van de gevallen nog steeds ver beneden elke fatsoensnorm voor literaire hygiëne situeert’.
Nu is het makkelijk om de criticus aan de hand van deze en vele andere citaten in zijn eigen bombast te laten gaarkoken. Het zal allemaal wel extra overtrokken op papier zijn gezet, want pas dan ontstaat enige polemiek, weetjewel. Overstijns is overigens ook niet mals voor de (andere) critici, die hij beticht van ‘een onrechtmatige pudeur, een overmatige vriendelijkheid tegenover de tekst en de schrijver’, het kiezen voor de samenvattingsrecensie of het ‘excuusgesprek’ in plaats van een strenge evaluatie van het boek.
Maar de meeste verantwoordelijkheid legt Overstijns, net als Vandevoorde, bij de uitgevers. Het zijn uiteindelijk zij die de markt overspoelen met hun opgeklopte flodders. Ik ben natuurlijk zelf maar een uitgeversknecht, maar mij lijkt het toch een onterecht verwijt. In de eerste plaats omdat op dit moment blijkbaar alleen televisiezenders en uitgevers van boeken in ons land een soort culturele verantwoordelijkheid hebben. Wie verwijt ooit een platenfirma een voor de hand liggend nummer uit te brengen, een wat banale maar fijn in het oor liggende hit? Niemand verplicht krantenuitgevers, filmmaatschappijen of Internetmagazines een bepaalde hoeveelheid hoge cultuur te brengen. Net zomin pretenderen uitgevers van boeken Literatuur en niets dan Literatuur te publiceren, laat staan in de betekenis die Overstijns daaraan lijkt te hechten. Natuurlijk, zoals de recensent terecht