Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144
(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||
Etienne van Heerden
| |||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||
Ondanks de semantische onstabiliteit van de term postmodernisme is postmodernisme bij wijze van een redelijk algemene consensus de naam van het klimaat waarbinnen Nag van die Clown bij zijn publicatie werd ontvangen. De recensenten die de bundel na het verschijnen bespraken, hebben deze term eraan gekoppeld. Samen met de irritante ongrijpbaarheid van die term waren er bovendien, hier in Zuid-Afrika, de felle discussies van de late jaren tachtig die tegen de achtergrond van tragische politieke gebeurtenissen werden gevoerd. Deze discussies gingen vooral over de rol van de literatuur in een ondemocratische staat, de ethische verantwoordelijkheden van de auteur als oorsprong van zijn of haar tekst en de macht en betrouwbaarheid van het woord. Spanningen tussen ideologiecritici en de aanhangers van een poststructuralistisch postmodernisme - omwille van de duidelijkheid ga ik uit van scherpomlijnde categorieën - bereiken hier een breekpunt. Nag van die Clown wordt in die periode voltooid en verschijnt in 1989 - de omstreden eindfase van de jaren tachtig - op de literaire markt. Het is een zichzelf beschouwende bundel die binnen een zichzelf beschouwend literair-politiek klimaat is gepubliceerd. Daarom vormt de bundel onvermijdelijk een spiegel voor de cultuurfilosofische problematiek van zijn ontstaansperiode en dient hij ook als spiegel voor de lezer die het boek openslaat en zich er vanaf de eerste zin - ‘Dit is die woord’ - van bewust is dat Nag van die Clown in het ene na het andere verhaal tobt over het klimaat waarin gemakkelijke zekerheden over de relatie literatuur en wereld zijn verdwenen, over een leefruimte die in al zijn geledingen onstuimig en onzeker is. De bundel moet dan ook beschouwd worden als een tekst die verderschrijft aan de dialoog over de relatie tussen woord en wereld en dus de discussie over het postmodernisme verder voert. Het uitgangspunt van de leeshandeling die ik aan u wil voorleggen, is dat het postmodernisme - in zijn rol als het zichzelf beschouwende bewustzijn van het culturele heden - als handig heuristisch instrument gebruikt kan worden voor de beschouwing van de op weids terrein gelegen cultuurverschijnselen van de laatste decennia van de twintigste eeuw. Het postmodernisme moet liefst niet als iets objectiefs gezien worden - ‘nature doesn't grow on trees’ - maar meer als een manier, of liever als een verscheidenheid van verwante manieren, om te kijken en te interpreteren. De vraag die ons hier bezig zal houden is: welke visie op de wereld - en vergeet niet, we werken met een boek dat in de jaren tachtig is verschenen - legt Nag van die Clown de lezer op? | |||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||
2. De auteur als oorsprongOns onderwerp heeft de discussie rond de auteur-als-subject of de auteur-als-oorsprong van de tekst al onder onze aandacht gebracht. Het is een omstreden aspect in de bundel en ik heb met opzet besloten om me op dit omstreden aspect te concentreren, in de hoop dat er een interessante discussie uit zal voortkomen. De bijzondere omstandigheden in Zuid-Afrika hebben schrijvers en theoretici ertoe verplicht om, misschien meer dan hun collega's in meer serene omstandigheden op het Europese continent of in Noord-Amerika, zich op het politieke potentieel van het postmodernisme te bezinnen. En het is met name de concrete persoon van de auteur die onder het vergrootglas wordt gelegd. De klacht tegen de bekende postmodernistische opvatting dat de auteur dood is, is in de politiek onstuimige jaren tachtig door Gerrit Olivier als volgt verwoord: Poststructuralism destroys the notion of the individual subject as source of meaning. There is no room for the contesting author to stand up and be counted because he, too,Ga naar margenoot+ is seen as no more than an intersection of codes and structures. Desondanks, of misschien juist daarom, zijn auteurs als André P. Brink en J.M. Coetzee, als de symbolische vertegenwoordigers van de respectievelijk Afrikaanse en Engelstalige Zuid-Afrikaanse literatuur in de late jaren tachtig in het spervuur komen te liggen. Deze discussies, waarin de rol van de auteur-als-subject telkens ter sprake werd gebracht, zijn gedocumenteerd: het Brink-debat in het boek van Galloway (1990/9) over Breytenbach, en het Coetzee-debat in de studie van Attwell (1993) over het oeuvre van Coetzee. Tegen de achtergrond van deze discussies over de rol van de schrijver in een ondemocratische staat zullen we ons richten op de problematisering van de auteur-als-subject, als oorsprong van zijn of haar tekst in Nag van die Clown. Daarmee zullen we hopelijk duidelijkheid krijgen over de specifieke variant van het postmodernisme die in deze bundel aan bod komt. Ik zal proberen aan te tonen hoe de bundel bij wijze van een voortdurende problematisering van het subject het debat van de jaren tachtig rond de auteur-als-subject voortzet. | |||||||||||||||||||
3. ‘Eienaar van 'n poppekas’Het motto van Nag van die Clown is: ‘Origins trouble the voyager much’. Daarmee wordt het begrip ‘oorsprong’ geproblematiseerd en treedt Nag van die Clown onmiddellijk in gesprek met Roland | |||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||
Barthes, die in zijn bekende opstel ‘The death of the author’ schrijft: Writing is the destruction of every voice, of every point of origin. Writing is that neutral, composite, oblique space where our subject slips away, the negative where all identity is lost,Ga naar margenoot+ starting with the very identity of the body writing. Barthes wil weg van de druk die op de auteur als persoon wordt geplaatst. Hij beschrijft deze traditionele huldiging van de auteur als volgt: The image of literature to be found in ordinary culture is tyranically centred on the author, his person, his life, his tastes, hisGa naar margenoot+ passions. De auteur mag niet meer als het ‘verleden’ van het boek beschouwd worden: The modern scriptor is born simultaneously with the text, is in no way equipped with a being preceding or exceeding the writing, is not the subject with the book as predicate; there isGa naar margenoot+ no other time than that of the enunciation and every text is eternally written here and now. Hieruit volgt dat er geen andere bron is dan de taal zelf, daaromGa naar margenoot+ schrijft Barthes ‘language which ceaselessly calls into question all origins’, wat verwijst naar het motto van de bundel Nag van die Clown. Niet alleen het motto maar ook andere tekstgedeelten uit Nag van die Clown spelen direct in op Barthes' essay. Wanneer Barthes bijvoorbeeld opmerkt: ‘life never does more than imitateGa naar margenoot+ the book’, antwoordt het verhaal ‘Die bruid’ met verwijzing naar ‘plagiaat wat die werklikheid gepleeg het uit storieboeke’. De Clown die in het titelverhaal vraagt naar de schrijver van het ‘script’, roept Barthes' verwijzing op naar ‘language which ceaselesslyGa naar margenoot+ calls into question all origins’. Ondanks deze schatplichtigheden aan Barthes, en ondanks het dramatische doodverklaren van de auteur en het aanwijzen van de taal als enige bron stuiten we op ondeugende sporen, opflakkeringen, afspiegelingen of doubleringen van de concrete auteur Abraham H. de Vries in het ene verhaal in Nag van die Clown na het andere. De lezer wordt hierdoor geconfronteerd met allerlei vragen: wil dit de doodverklaring van de auteur door Barthes uitdagen? Of is het slechts een proces door middel waarvan hij zijn eigen tekstualiteit telkens bevestigt, garant staat voor zijn thuiszijn in eigen taal en daarmee afrekent met elke poging om de concrete auteur Abraham H. de Vries in de respectievelijke teksten te herkennen, erin te lezen en tot oorsprong van de teksten te verklaren? Of ligt de waarheid, zoals gewoonlijk, ergens in het midden? | |||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||
Dit picareske optreden van de auteursfiguur doet denken aan de opmerking van Brian McHale: What is strange and disorienting about the postmodernist author is that even when s/he appears to know that s/he is only a function, s/he chooses to behave, if only sporadically, like aGa naar margenoot+ subject, a presence. De tekst van De Vries blijft dan ook aarzelen tussen fictionaliseringstechnieken en defictionaliseringsstrategieën. Vaak wordt de subjectiviteit versplinterd in een ‘plurality of selves’ (McHale 1987: 201Ga naar margenoot+), maar ondanks deze middelpuntvliedende kracht waarmee sporen van subjectiviteit in de tekst worden verstrooid, is er ook sprake van een centripetale of middelpuntzoekende aanwezigheid die zinspeelt op de tegenwoordigheid van, om uit het verhaal ‘Towenaars’ te citeren, de ‘eienaar van 'n poppekas’. De auteur, versplinterd, is in verschillende verschijningsvormen - idioot, reiziger, clown, beeldhouwer - op een verbindende wijze aanwezig in De Vries' tekst. Over een dergelijke plagerige aanwezigheid schrijft Brian McHale: This oscillation between authorial presence and absence characterizes the postmodernist author. Fully aware that the author has been declared dead, the postmodernist text neverthelessGa naar margenoot+ insists on authorial presence. Ik wil hier dit proces, waarin de auteursfiguur snel van tekst naar tekst glipt, volgen om dan ten slotte de vraag te stellen: wat is de opvatting van De Vries' tekst over de auteur-als-oorsprong? Deze vraag heeft natuurlijk, waar het gaat om de verhouding tussen de concrete auteur en de wereld van het woord, implicaties voor de opvatting van de tekst over de verhouding tussen taal en wereld in het algemeen, een probleem dat ons weer leidt naar de discussies over de verantwoordelijkheden van de schrijver en de daarmee gepaard gaande vragen over de macht en de betrouwbaarheid van het woord. | |||||||||||||||||||
4. ‘Siënese dagboek’Van alle verhalen in de bundel houdt ‘Siënese dagboek’ zich het meest intens bezig met de aard en de rol van het kunstenaarschap binnen het onstuimige Zuid-Afrika van de jaren tachtig. Het is een tekst die onder de vlag ‘historiografische metafictie’ van Hutcheon vaart, een vorm van fictie die op een zichzelf beschouwende wijze de verhoudingen tussen een werkelijk verleden en de aantekeningen van dat verleden - het historiografische proces - problematiseert. In ‘Siënese dagboek’ is een reizende schrijver het hoofdpersonage en de problematisering van het subject wordt hier op | |||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||
intense wijze ter sprake gebracht. Dit schrijver-personage is ingesteld op het verleden als oorsprong van het heden en gesteld op zijn rol van registrator, als historiograaf. Zijn zelfbewustheid ten aanzien van zijn dagboekproject doet ons denken aan de woorden van Marshall: The question ‘who is speaking?’ is a consistent postmodernGa naar margenoot+ refrain, often meaning, ‘from what positions of power or authority, as producers... of texts, do we speak?’ De aandacht wordt op de aard en de rol van het subject gericht en de vragen die door historiografische metafictie worden opgeroepen zijn geen vragen als: wat is de ‘wáre’ geschiedenis, maar eerder: wieGa naar margenoot+ schrijft welke geschiedenis, wie leest en interpreteert deze en met welk doel voor ogen? Het motto van de bundel, ‘Origins trouble the voyager much’, heeft niet alleen betrekking op de problematisering van het subject in ‘Siënese dagboek’, maar ook, op verhaalniveau, op de herkomst - het ‘origin’ - van de reiziger-schrijver in het verhaal. Deze reiziger-schrijver, afkomstig uit Kaapstad, reist met zijn gezin door Italië en bezoekt de cultuurstad Siena. Tijdens het bijhouden van het dagboek ontstaat een spanning tussen de Europese cultuurstad Siena en de strijdstad Kaapstad, specifiek de Kaapstadse wijk Athlone. Terwijl hij hun wandelingen door Siena beschrijft, wordt de Europese cultuurruimte verdrongen door het Zuid-Afrikaanse strijdgegeven dat zich via zijn notitieboekje aan hem opdringt: Overal ANC-vlaggen bij begrafenissen, zesduizend bij die van Mathiso. Onwerkelijk, alsof het in een ander land gebeurt. Politie begon, vertellen collega's, vanaf een vrachtwagen van de spoorwegen op kinderen te schieten nadat ze stenen hadden gegooid. Deze reiziger-schrijver, die met zijn gezin op reis is, is een politiek-bewust en bezorgd hoofdpersonage. De aard van de relatie tussen dit schrijver-personage en de concrete auteur De Vries wordt ter sprake gebracht in de aantekening over de beroepsbijzonderheden van Abraham H. de Vries. In het begin van de jaren tachtig is De Vries verhuisd van Natal naar Kaapstad omdat hij een baan bij het Technikon Skiereiland (een technische school) had gekregen. In ‘Siënese dagboek’ staat: Het belangrijkste dat vrijdag is gebeurd, heb ik weggelaten. Ik heb mijn rode Croxley-aantekeningenschrift met de spiraalband (uit het kantoorboekhandeltje op het Kerkplein in Kaapstad, gekocht om onze terugkeer in deze stad te vieren) puur bij toeval opengeslagen bij de aantekeningen over de Trojaanse Paard-episode in Athlone op 15 oktober 1985, een jaar en een paar maanden nadat ik bij het Technikon Skiereiland ben beginnen werken. | |||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||
Naast deze koppeling tussen de concrete auteur en de getekstualiseerde auteur op vertelniveau worden de gezinsleden van de reizende schrijver ook bij naam genoemd: Han en Willem, achtereenvolgens de naam van zijn vrouw en zijn zoon. De reiziger-schrijver krijgt in een tekst die geobsedeerd lijkt door benoemingen, geen naam, maar de naam Abraham de Vries is toch in zijn afwezigheid naamloos aanwezig tussen de namen Han en Willem. Met deze ontologische speelsheid neemt het narrenspel rondom de auteur een aanvang. Maar dit narrenspel is niet slechts een oppervlakkig vertoon. Het subject dat wordt gecreëerd is een contemporain, weifelend subject dat in de context van de historische gebeurtenissen en de actualiteiten van zijn tijd komt te staan voor de problematiek van de betekenisgeving. Hij is niet alleen betrokken bij het politieke gebeuren in Zuid-Afrika, maar ook bij de problematiek van de optekening van dat gebeuren. Daarom is het Siena waarin hij is beland, niet alleen een geografisch gebied, maar ook taal. De openingszin van het verhaal luidt immers: ‘Het woord, de naam, de plaats en de kleur: Siena’. ‘Woord’ wordt gevolgd door ‘naam’, zodat het streven naar benoemen en het toekennen van betekenis ter sprake komt. Wanneer de lezer het derde element in de openingszin - ‘plaats’ - bereikt, betekent deze plaats niet slechts de stad Siena, maar ruimte als taal. De tekst toont voortdurend aan hoe ontsteld dit subject is doordat hij zich bewust is van de onmacht van de taal. Hij merkt op: ‘En al deze woorden zijn onvoldoende (en bovendien zo vluchtig) om de herinnering vast te houden (...).’ Hij gebruikt woorden als ‘gepieker’, ‘krabbels’, en zelfs verzuchtingen over ‘het onbeschrijflijke in zakformaat’. Hij bevindt zich echter in de paradoxale situatie dat hij zich, ondanks de taaltwijfel, gedreven voelt om toch door te gaan met het vertellen van verhalen. Uit een gevoel van onzekerheid wil deze reiziger-schrijver zijn betrokkenheid al schrijvende verkennen. De reis - die in De Vries' tekst zo'n belangrijke onderneming is - wordt een reis door de taal. Dit is het terrein - ruimte als taal - dat al schrijvende wordt verkend en wel door een taalreiziger die vanuit zijn taalzekerheid verbannen wordt naar een ruimte van taalscepticisme, maar paradoxaal genoeg geen ander toevluchtsoord heeft dan de taal. De postkoloniale betrokkenheid met plaats en verplaatsing - Ashcrofts ‘place and displacement’ - kan op dezeGa naar margenoot+ taalreiziger toegepast worden. Deze reiziger-schrijver is een nomade in het onzekere niemandsland tussen woord en wereld, en de problematisering van het subject - het reiken naar de concrete auteur over ontologische grenzen heen - is een deel van zijn pogingen om uit de taaldiaspora te ontsnappen. Het gaat dus over | |||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||
‘the development or recovery of an identifying relationshipGa naar margenoot+ between self and place’ - de plaatsen Siena en Kaapstad/Athlone - maar ook over taal als ruimte, of zelfs, verder, over een hardnekkige poging om een brug te slaan tussen het zelf en de wereld. ‘Siënese dagboek’ situeert zichzelf - zoals andere verhalen in de bundel - binnen een weidsere tekstuele context. De tekst staat open voor andere teksten en dialogeert met teksten uit verschillende tijdperken. En het is vooral rondom het auteurspersonage met zijn knagende geweten dat er verwikkelingen plaatsvinden en er excentrische medeschrijvers bij betrokken worden. DeGa naar margenoot+ protagonisten in de historiografische metafictie zijn vaak excentrische personages - ‘ex-centrics’ - die als gemarginaliseerde, perifere figuren zich weg bewegen van het centrum. Er is hier dus sprake van een postmodernistische onderschrijving van anders-zijn en pluraliteit. Daarom wordt De Vries' tekst bewoond door excentrische individuen, waarvan het auteurspersonage in al zijn verdubbelingen bij uitstek een voorbeeld is: tovenaars, clowns, verhalenvertellers - spekschieters, als u wilt - dwalende, reizende schrijvers, Judassen, en idioten. Deze belangstelling voor perifere personages komt voort uit een belangstelling voor de kleine verhalen van degenen die nu, door een nieuw klimaat in de geschiedschrijving, de aandacht vragen, want: Instead of one grand narrative there are many little stories (petites histoires), which are all of equal importance and valueGa naar margenoot+ and exist alongside each other. Wanneer de reiziger-schrijver in Siena geconfronteerd wordt met zijn eigen aantekeningen over de Trojaanse-Paardepisode in Athlone, is zijn dagboek, de tekst in wording, niet bestand tegen het opdringerige verleden. Zijn radeloosheid maakt hem zo van streek dat hij een plurality of selves opvoert en zich tot andere mede-‘kunstenaars’ wendt. Eerst komen de esthetische obessies van de Nederlandse Tachtigers ter sprake. De tekstfragmenten uit de poëzie van de Tachtigers worden verderop in de tijd geplaatst naar een tijdstip waarop het enunciative subject in de spanningsverhouding tussen de Europese cultuurstad Siena en de Zuid-AfrikaanseGa naar margenoot+ strijdstad Kaapstad/Athlone verkeert. Er worden dus vragen gesteld over de discursieve context van de vormen van taalgebruik. Maar ook andere schrijvers worden erbij geroepen. Donato in Couperus' verhaal ‘De Bezitting van Messer Donato’ en vooral de oude schoenmaker Donato, die herinneringen oproepen aanGa naar margenoot+ vroege personages van De Vries: de magische clowns Vel Binneman en Heinrich Gruber. Door deze alter ego's en bepaalde overeenkomsten tussen de reiziger-schrijver en deze personages, komt de reiziger-schrijver tot zekere, zij het aarzelende, inzichten over | |||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||
de magische vermogens van taal en de reddende activiteit die het verhalen schrijven voor de schrijver als optekenaar van het heden en verleden kan zijn. In het teken van deze aarzelende ambivalentie wordt het vertellen van verhalen, het opschrijven ervan en de toevlucht tot het medium taal gezien als verzet tegen meesterverhalen. In dit verhaal maakt een auteurspersonage, aangevuld door alter ego's uit andere teksten, zijn opwachting als aarzelend subject dat ontheemd op zoek is naar de stabiliteit van de betekenis. Er zijn inderdaad postmodernistische teksten die een speelse auctor aanwenden die gewoon niets wil constateren. Maar het lijkt erop alsof het ‘Siënese dagboek’ een aanwezigheid, al is die diffuus en weifelend, wil poneren die meer wil zijn dan een speelse picaro. De indruk wordt gevestigd dat het ‘Siënese dagboek’ dit personage drager laat worden van de ambivalente aan- en afwezigheid van het subject in een situatie - het Zuid-Afrika van de jaren tachtig - waarin het poststructuralistische doodverklaren van de auteur onder politiek-ethische druk komt te staan. Het blijkt dat in dit verhaal de weg voor een terugkeer van de zelfverzekerde Auctor uit vroeger tijden niet wordt voorbereid, maar dat het eerder een weifelend, vragend postmodernistisch subject ten tonele brengt. Zeker is dat dit auteurspersonage niet als blind voor politiek-ethische zaken kan worden gezien - daarvoor brengt hij zichzelf te vaak en met te veel schuldgevoel ter sprake. Het gaat hier niet om ‘the... frivolous self-reflexivity apparently being flaunted in postmodernist texts as a means to sidestep relevant (political) issues’.Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||
|
|