Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Drie schandaleuse spelen (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Drie schandaleuse spelen
Afbeelding van Drie schandaleuse spelenToon afbeelding van titelpagina van Drie schandaleuse spelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.68 MB)

Scans (5.32 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Willem van Eeghem



Genre

drama

Subgenre

tafelspel
esbattement


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Drie schandaleuse spelen

(1937)–Anoniem Drie schandaleuse spelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VI. De beruoete broers

22. Op Woensdag, 5 April 1559, omstreeks 10 uur 's voormiddags, kwamen herauten en trompetters, eerst vóór het Hof en daarna op de pui van het stadhuis, den eeuwigen vrede uitroepen, drie dagen te voren te Le Câteau-Cambrésis gesloten tusschen Philips II en den koning van Frankrijk.Ga naar voetnoot(47) Daags nadien liet de stadsregeering eveneens ‘ter grooter puyen’ afkondigen, dat ambachten, gilden en wijken ‘jn

[pagina XVI]
[p. XVI]

teecken van blyschape souden vieren nv jn Sondaege naestcommende ende continueren maendach ende dysendach / te beghinnen telcken des auonts vanden acht vren tot elff vren / daer toe te winnen souden staen’ 16 prijzen of samen 36 hamelen en 160 gelten wijn! En de vroede vaderen vervolgden: ‘Jtem zoe wie opde voirscreuen drije naestcommende auonden spelen sal die schoonste genoechelycxste ende blyste esbattementen / behoudelyck dat sij zonder schimp oft vilonie sal hebben voer den hoogsten prijs drije hamelen xij gelten wyns Jtem voer den tweesten prijs twee hamelen x gelten Jtem voer den derden prijs eenen hamel viij gelten wijns [Fol. 492v] Jtem voer de beste prologhe den peijse aengaende die gespelt sal worden die zal hebben voer den

Jersten prijs vier ghelten wijns
Jtem voer den tweesten prijs drye ghelten wijns
Jtem voer den derden prijs twee ghelten wijns

Jtem hier en bouen die ghene die nyet gewonnen en sullen hebben ennige vanden voirscreuen prijsen sullen nochtans die vander stadt weegen daeraff versien wordden na aduenant gelyck de facteur dat ouerbringen sal / ende byden rintmeesteren sal worden geordineert

Alle welcke prijsen selen byden ghenen die de zelue winnen eerlyck minnelyck ende vredelyck met malcanderen wordden vertheert /’Ga naar voetnoot(48)

23. Den handschoen oprapend kwam een der drie Brusselsche rederijkerskamers, de ca. 1480 opgerichte Corenbloem, op 9, 10 of 11 April '59 voor den dag met het h.i. zeer lachwekkende kluchtje (een dertienavondspel?) van de beruoete broers, dat ongeveer den volgenden inhoud heeft:Ga naar voetnoot(49)

[pagina XVII]
[p. XVII]

24. Hans Goctbloet, de kruier, die er in zijn jeugd van gedroomd had, eens een Minderbroeder te mogen worden, is nu echter gezegend met... een achttal kinderen, die honger lijden. Op zekeren morgen rijdt hij, luid zingend, met zijn kruiwagen voorbij het Minderbroedersklooster en bereikt, na een scheldpartijtje met den gardiaan, wegens zijn lawaai, eindelijk de markt. Hier verzoekt hem een edelman, Milt van Herten, spijs en drank naar het vermelde convent te voeren en den kloosteroverste eventjes ervan te verwittigen dat hij, de schenker, nog denzelfden middag bij de ‘bervoete broeders’ zal komen eten. Hans evenwel kruit, ditmaal geluidloos, de weelderige proviand naar zijn eigen huis en houdt er met zijn wederhelft en zijn acht barrevoeters een koninklijk maal, waaraan heildronken en zang allerminst ontbreken. Inmiddels begeeft Milt van Herten zich naar 't klooster, doch aldaar vernemende, dat Hans hem gefopt heeft, gaat hij met den gardiaan bij den bedrieger. De gardiaan kastijdt nu Goetbloet terdege en geraakt eindelijk met hem slaags. Hierop begint de vrouw de vechters te begieten, doch gelukkig komt de baljuw tusschenbeide en thans wordt alles duidelijk: Hans heeft bij ‘barvoete broers’ aan zijn eigen berooide en uitgehongerde kinderen gedacht; zie: daar zijn ze alle acht! De baljuw geeft den sukkel geen ongelijk en de gardiaan schenkt den ‘boef’ vergiffenis. Om te sluiten zetten Hans en zijn vrouw de toehoorders aan tot barmhartigheid jegens de armen, ten einde aldus Gods gratie te verkrijgen.Ga naar voetnoot(50)

25. Aan dit stukje nu kende de stadsregeering den eersten prijs toe (3 hamelen en 16 gelten wijns)Ga naar voetnoot(51): het productje

[pagina XVIII]
[p. XVIII]

biedt inderdaad veel afwisseling aan (twee liederen, geroep, gedreig, een smulpartijtje, een ongewoon gevecht, wat water ter bekoeling, de justitie enz.), is bovendien rijk aan geestige zetten en toespelingen en ontroert in hooge mate door de onverwachte ontknooping: het hongerend proletariërsgezin beweegt zoowel den man van het gerecht (een voorlooper van President Magnaud) als den bestolen monnik tot vergiffenis, terwijl de eveneens gefopte edelman zwijgt en... toestemt, al te gelukkig, er onbegoten af te komen.

26. Nochtans werd er na de vertooning verteld, misschien door minder begunstigde mededingersGa naar voetnoot(52) , dat het esbatement gespeeld was tot ‘derisie’ der MinderbroedersGa naar voetnoot(53) en er werd zelfs bijgevoegd, dat men er een sermoen in gehouden had tegen de kerk en tevens een beroep had gedaan op een niet-medespeler om te beslissen, aan wien de proviand het best diende besteed.Ga naar voetnoot(54) Die praatjes bewerkten, dat een Franciscaner in zijn preeken de tooneelspelers - volgens hem legwerkers - geducht over den hekel haalde, hen o.a. voor rabauwen scheldende.Ga naar voetnoot(55)

27. Een en ander noopte er als het ware de Corenbloem toe, bij gelegenheid van 't verteren of verdrinken van haar prijs,Ga naar voetnoot(56) het op de tong rijdende spelletje nog eens op te voeren,Ga naar voetnoot(57) doch ditmaal met een gebroken proloog, waarin aangetoond wordt, dat de legwerkers hoegenaamd geen aandeel namen in de vorige vertolking, welke overigens zeker niet ten doel had, de eer van wien ook aan te tasten.Ga naar voetnoot(58)

28. De reprise had plaats op 21 September, 's avonds, ter

[pagina XIX]
[p. XIX]

Groote Markt.Ga naar voetnoot(59) Van een sermoen of een beroep op een toehoorder geen spoor!Ga naar voetnoot(60) Ook ditmaal gelach bij de toeschouwers, van wie slechts zeer enkelen zich geschandaliseerd gevoelden.Ga naar voetnoot(61) . In een naproloog van 4 regels werd trouwens door den onderbreker uit den proloog uitdrukkelijk verzekerd, dat met niemand de spot gedreven was.Ga naar voetnoot(62)

29. Desalniettemin kwam er reactie en de procureur-generaal verhoorde (op bevel van Granvelle)Ga naar voetnoot(63) achtereenvolgens negen deponenten: vijf ten laste (Jan Knyff, Minderbroeder; Jakob Cammaert, kanunnik; Peter van Alderen, Minderbroeder; Franchois Kerremans, beddeverkooper en Cornelius Svolders, kapelaan van St. Gudula)Ga naar voetnoot(64) en vier ter ontlasting (Anthonis Coppens, facteur van de Corenbloem; Jan de Knibbere en Hans Ballaer, tooneelspelers; Frans van Ballaer, facteur van den Mariacrans).Ga naar voetnoot(65) Dank zij deze interrbgatoria (volledig? van 4 spelers ontbreekt het verhoor) bezitten we een unicum, drie eeuwen vooruitloopend op R. Brownings The Ring and the Book: vier getuigen vertellen, elk op zijn manier, het stukje na, aan hun resumé resp. paraphrase allerlei beschouwingen en gegevens vastknoopende. Hoe typisch b.v. de mededeeling van den kanunnik, dat hij de toehoorders niet kende en dat zij, die bij hem stonden, zeer lachten! Den proloog anderzijds vindt hij slecht en zonder geest, zoodat hij er niets van onthouden heeft enz.Ga naar voetnoot(66)

[pagina XX]
[p. XX]

30. Het spel intusschen wordt pikant geacht, maar schijnt tegen de Minderbroeders gericht en hoefde in elk geval niet gespeeld.Ga naar voetnoot(67) Door dergelijke voorstellingen immers wordt de godsdienst gesmaad, de Almogende vernederd en de mildheid der goede burgers in 't gedrang gebracht. Reeds wordt den bedelenden monniken geantwoord, dat de schenkers hun aalmoezen maar liever aan de ware barrevoeters zullen overmaken, met het gevolg dat de geestelijken, aldus der verachting prijsgegeven, spijt al hun gepreek geen vat meer hebben op de geloovigen.Ga naar voetnoot(68) .

31. Tegenover deze bezwaren wordt door de getuigen ter ontlasting eensgezind verklaard, dat het bij hun weten niets kwaads bevattende stukje alleen lachwekkend is en dat zij het nooit hadden helpen opvoeren, indien zij te voren vermoed hadden, dat het aanstoot had kunnen geven.Ga naar voetnoot(69) Ook vernemen we, dat de tekst eigenlijk maar een door Jan de Knubber vervaardigde copia copiae is;Ga naar voetnoot(70) dat het voorbeeld in een oud boek geschreven stond, ‘by nae van outheyt heel versleten’ en toebehoorende aan den 70-jarigen Niclaas Rombouts, sinds 50 jaar lid van de Corenbloem;Ga naar voetnoot(71) dat niemand den facteur van het stukje kent, al weet men, dat het lang geleden te Antwerpen werd gespeeld en waarschijnlijk in die

[pagina XXI]
[p. XXI]

stad ontstond.Ga naar voetnoot(72) Proloog en naproloog, daarentegen, zijn van de hand van Frans van Ballaer, weleer (17 jaar lang) facteur en stadspijper te Lier, nu stadsdichter van Brussel en tevens facteur van den Mariacrans aldaar.Ga naar voetnoot(73)

32. Hoe dit ook zij, vast staat dat de term balliu, alleen in Vlaanderen gebezigdGa naar voetnoot(74) , het oude Brabant uitsluit als streek van herkomst van ons stukje, dat overigens geen Brusselsche realia of woorden bevatGa naar voetnoot(75) en misschien oorspronkelijk te Gent thuis hoort.Ga naar voetnoot(76) Anderzijds is het toch duidelijk, dat we hier met een aanval tegen de bedelorden en meer in 't bijzonder tegen de alles behalve populaire MinderbroedersGa naar voetnoot(77) te doen hebben: de toeschouwers worden er

[pagina XXII]
[p. XXII]

immers toe aangezet, hun aalmoezen regelrecht aan de armen te geven, een niet vergeefsche aansporing, zooals de aangevallenen reeds tot hun groote schade ondervondenGa naar voetnoot(78) )Eindelijk mag het op zijn minst vrij suspect heeten dat de ontvreemding, die Hans pleegt ten nadeele van adel en geestelijkheid, door den hoogsten vertegenwoordiger der wet in 't openbaar wordt vergoelijkt en door de stadsregeering met de eerste premie bekroond!

voetnoot(47)
De bij A. Henne en A. Wauters, Hist. de Brux. I (Brux., 1845), p. 391, n. 4 niet nader aangeduide Chronyk van Brussel deelt mee: ‘Den 5. april wesende eenen Woonsdagh voor den noen ontrent 10 uren sijn gekomen de Herauten met de trompetters van sijne Kon. Majt. in de baille aen het hof alwaer voor het hof gemaeckt was eene groote stellagie behangen met schoone Tapijten ende sijn gegaen op de voors stellagie, de trompetters geslagen hebbende de versaemelinge des volckx, hebben de Herauten ofte eenen van hunlieden den brief ontvouwen ende gepubliceert en uijtgeroepen den eeuwigen Peijs tusschen onsen koninck Philippus als koninck van Spaenien, Engetant etc syne landen ende koninckrycken ter eendere ende, Henricus den II. koninck van Vranckrijck ter andere, het volck was er soo menighvuldigh die van alle kanten quamen datment niet en konde tellen. Den Peijs alsoo gepubliceert sijnde, sijn de voors Herauten ende trompetters van het hof afgekomen te Peerdt tot op de groote merckt ende hebbe aldaer ter puije andermael den voors. Peijs gepubliceert in aller manieren als sij voor het hof op de stellagie gedaen hadden waer van de gemeynte ten uyterste verblidt was. ter welcker oorsake men veele vreughden ende alle saecken van Recreatie binnen brussel sagh’. (K.B. Brussel, Hs. 17120-1, I, fol. 155; de kroniek zegt dus niet, zooals Henne & Wauters en zij, die op deze laatsten steunen, bv. K. Stallaert: 7 April '59, maar 5 April '59, welke datum trouwens die van het Geel Correctie Boeck is: cf. de vlg. noot).
voetnoot(48)
Stadsarchief Brussel. Geel Correctie Boeck, fol. 491 vlgg. (op fol. 490 staat de eigenaardige tekst, die ter pui werd afgelezen). Overigens herinnert deze viering aan vroegere, b.v. die van Juli 1519, waarover zie A Henne & A. Wauters, a.w., I, p. 327. Over de feestelijkheden elders handelt Dr. J. te Winkel, a.w., II, pp. 374 en 473. Ook J. van der Noot deed mee: vgl. Dr. P. Frédericq, Onze histor. volksliederen (Gent, 1894), p. 99 en A. Vermeylen, Jonker Jan van der Noot (Antw., 1899), pp. 35 en 162.
voetnoot(49)
Voor de eerste maal uitgeg. door K. Stallaert, in De Nederl. Dicht- en Kunsthalle, XIV (1891-92), p. 205-235, met een belangrijke, ofschoon op vele plaatsen foutieve, inleiding (p. 205-219) en talrijke voetnota's bij den jammer genoeg niet nauwkeurig gereproduceerden tekst (vgl. W. De Vreese, Bouwstoffen, 's-Grav., 1928, p. 81a). Stallaerts uitg. werd besproken en benuttigd door J.-Th. De Raadt in zijn (Fransche) bijdrage over J. Cammaert (cf. supra, 7, n. 19), p. 307-09.
voetnoot(50)
K. Stallaert, a.w., p. 208-210 en Dr. G. Kalft, Gesch. der Nederl. Letterk. III (Gron., 1907), p. 148-149 vatten eveneens het spel samen, gene uitvoerig, deze te beknopt. J.-Th. De Raadt vertaalde Stallaerts resumé (cf. de vorige nota).
voetnoot(51)
Bijlagen II 45-48, IV 53-54, VI 127-129 en VII 29-30. De facteur zegt (VI, 129): xvj gelten wijns, de officieele bekendmaking echter: xij. K. Stallaert, a.w., p. 213, n. 1 heeft niet gezien, dat de ‘prijskamp’ juist de viering is naar aanleiding van den vrede.
voetnoot(52)
Wat dezen mogen gespeeld en tot belooning gekregen hebben, is ons niet bekend.
voetnoot(53)
Bijlagen I 50-51, II 34 en IV 6-11.
voetnoot(54)
Bijlagen I 21-25 en 11 41-45. De eerste getuige verwart het stukje blijkbaar met het kluchtje gespeeld omtrent den vasten en waarin, blijkens Bijlage V 5-11, wel degelijk een sermoen voorkomt.
voetnoot(55)
Bijlagen I 31-34, II 3 vlgg., VII 43-47 en VIII 15-21.
voetnoot(56)
Overeenkomstig de voorwaarden der viering (vgl. 22 in fine).
voetnoot(57)
Bijlagen II 47-50, VII 30-32, VIII 6-7 en IX 33-34.
voetnoot(58)
Bijlagen I 27-31, II 51-59, V 4-6, VII 39-50, VIII 15-21.
voetnoot(59)
Bijlage II 3-5. K. Stallaert, a.w., p. 208 vergist zich dus als hij beweert, dat het stuk speelt ‘in de Rederijkerskamer het Korenbloemken’. Wààr het de eerste maal werd opgevoerd, blijkt niet, al zal ook toenmaals de ‘Nedermerct’ wel in aanmerking gekomen zijn.
voetnoot(60)
Bijlagen I 25-27 en II 41-45.
voetnoot(61)
Bijlagen II 32 en 39-40, III 30-38 en IV 50-55.
voetnoot(62)
Bijlage VII 50-62.
voetnoot(63)
Bijlage XXVII 1-4. Vgl. nog Bibl. Belg., 2e Sér., 7 S 295 vlgg.
voetnoot(64)
Bijlage I 2 levert ons het geboortejaar (1510) van den minderbroeder Jan Knyff, Utrechtenaar van origine en eersten bisschop van Groningen (1561; overl. 1578). Zie nog Th. Goossens, Franciscus Sonnius in de pamfletten ('s-Hert, 1917), p. 44 vlgg. Wat J. Cammaert betreft, vgl. supra, 7, n. 19).
voetnoot(65)
De in Rhetores Brux., II, p. 68 vlgg. verstrekte details aangaande A. Coppens, J. de Knibbere en de Van Ballaers kunnen thans gewijzigd en aangevuld met behulp van Bijlagen VI, VII, VIII en IX 28-30.
voetnoot(66)
Bijlage II 39-40 en 50 vlgg.
voetnoot(67)
Bijlage II 33-37.
voetnoot(68)
Bijlage I 42-52: dezelfde reactie als ten tijde van G. Tielman (cf. supra, 20).
voetnoot(69)
Bijlage VI 10-11 en 121-132, VII 10-1 en 32-38.
voetnoot(70)
Bijlage VII 7-8 en 15-21, alsook Rhet. Brux., II, p. 70, n. 2. Het afschrift is zeer gebrekkig: volgens de subscriptie, immers, moet het 356 regels tellen, doch het bevat er slechts 351; op 3 plaatsen vertoonen zich 3 gelijke rijmen (r. 223-225, 292-294, 297-299) en op 1 plaats (r. 250-252) geen rijm, terwijl na r. 222 een regel schijnt te zijn weggevallen. Meer dan een passus is dan ook onverstaanbaar, b.v. r. 4-5 en Prof. J. Verdam heeft getracht, zeven corrupteelen te emendeeren, nl. r. 202, 227, 228, 261, 283, 311 en 344 (Cf. Middelnederl. Woordenb. X, 1, 's-Grav., 1930, Verdams tekstcritiek door W. De Vreese, p. 6, kol, 3); de laatste emendatie is evenwel de minst gelukkige. K. Stallaerts Voet ons ontbinden wordt inderdaad aldus verbeterd: Naer ons ontbinden, wat overbodig is, daar het hs. Vaet (= vat = begrijp) ons ontbinden heeft.
voetnoot(71)
Bijlage VI 4-10.
voetnoot(72)
Bijlage VI 133-137, VII 21-22, VIII 7-9 en IX 35-39. Onder r. 20 (tweede helft), r. 297 (id.) en r. 351 bevindt zich telkens een streep; het onderstreepte luidt aldus: ic en weet voorwaer | hoort mijn vermaen | lanck (een soort devies?). Vgl. infra n. 120.
voetnoot(73)
Bijlagen VIII 15-17, IX 39-47 en VII 50-62. De geschiedenis van dezen proloog, die met het stukje eigenlijk niets te maken heeft, bevestigt het door ons uiteengezette in verband met de eerste 27 regels van Die eerste bliscap (cf. Rhet. Bruxell. I, p. 428 vlgg.).
voetnoot(74)
K. Stallaert, a.w., p. 208, n. 1, wijst op dit feit, doch trekt er geen besluit uit. Zie nog Woordenb. der Ned. Taal II ('s-Grav., 1898), vo ambtman.
voetnoot(75)
K. Stallaert, a.w., p. 234, n. 8 geeft als Brusselsch op mesdoen voor mesdaen; in het hs. (r. 330) staat mesda (: gaen). Vgl. infra n. 145.
voetnoot(76)
R. 351 (De vader de soene den heijlijghen gheest) kan een omschrijving zijn van De heylighe Drievuldicheyt, een der namen van De Fonteyne, de Gentsche rederijkerskamer.
voetnoot(77)
De Gentsche bakker Lieven de Zomete, bezitter van boecken van rethorycke, vaart herhaaldelijk uit tegen de ‘fremineurs’ (1522) en wordt eindelijk in 1525 verbannen (zie Dr. P. Frédericq, Corpus etc IV, Gent, 1900, p. 100 vlgg. en 357); in 1533 weten de Minderbroeders te Leiden te bewerken, dat aan de kamer De witte Acoleyen aldaar het spelen wordt belet (cf. Dr. J. re Winkel, a.w., II 1922, p. 453); twee jaar later kiest de Amsterdamsche schutterij een uniform, waarmee ze de Minores bespot (id., ib., p. 455), die men voorts op het landjuweel te Gent (1539) niet spaart (Bibl. Beig., 1e sér., 7-8 R 31); o.m. wegens een tegen hen gerichte ballade wordt P. Schuddemate, schoolmeester en rederijker, anno 1547 te Antwerpen onthoofd (vgl. Biogr. Nat., XXI, Brux., 1911-13, vo Schattematte). Ca. 1560 steken de vijanden van den volksprediker Broer Cornelis, ‘minrebroeder binnen Brugge’, reeds de koppen bijeen (zie J. van Mierlo, Geschiedenis etc, Brussel, 1928, p. 424). In de Scheldestad staat de orde bepaald in een slecht blaadje, blijkens Dr. R. van Roosbroeck, De kroniek van G. van Haecht, Antw., 1929, p. 47 passim, terwijl te Brussel haar klooster in 1579 door het volk wordt geplunderd (cf. A. Henne & A. Wauters, a.w., III, p. 99-104 en P.J. Goyens, O.F.M., Beknopte gesch. v.h. voormalig Minderbroedersklooster te Brussel in De Brabander IV, 1925, p. 181).
voetnoot(78)
Bijlage I 45-49.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken