Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.31 MB)

ebook (39.46 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 10

(1900)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 468]
[p. 468]

Ontnuchterd.
Schets
door M.R.

Zij liep met vlugge, veerkrachtige pasjes de Keizersgracht af, op weg naar de gezellig-drukke Leidschestraat, haar lievelingsbuurt, om daar een paar boopschappen te doen. Zij was in een vroolijke, lichte stemming. Het heldere, frissche Octoberweer had vandaag een bizonder opwekkenden invloed op haar, het maakte haar blijmoedig en luchthartig, alles zag ze lichter en mooier dan gewoonlijk. Zij gevoelde zich onbezorgd en gelukkig, zoo echt jong! Meestal was zij verlegen op straat, vond zij zich kinderachtig, sukkelig. Dan liep ze een beetje voorover, sjokkerig, nu en dan schuw opkijkend, met een gedwongen-onverschillige uitdrukking op haar gezicht, en hoe meer zij haar best deed gewoon te loopen en te kijken en zich niet te storen aan de menschen, hoe erger 't werd; zij werd dan hoe langer hoe meer zich zelf in den weg. Maar vandaag had ze dat gevoel niet, zij zou nu voor niemand verlegen kunnen zijn. Ze wist, dat ze er nu wel aardig uitzag, frisch en jeugdig. En nu zij zoo rechtop en luchtig liep, zeker ook lang niet onelegant, wel een aardig jong meisje. Dat merkte ze ook aan de voorbijgangers, die haar bijna allemaal even aankeken, sommigen flauw glimlachend. Zij vond 't nu wel prettig, dat bijna iedereen op haar lette, het maakte haar overmoedig, ze had lust om hardop te loopen lachen. Waarom begreep ze zelf niet, het was zeker alleen van weelde, doordat ze zich zoo vrij en jong voelde. Het leek haar, of ze veel grooter en breeder was dan anders, of zij groeide terwijl ze liep. En zij kon niet anders dan hoe langer hoe harder gaan loopen, 't liefst had ze vleugels willen hebben, zooals de blanke meeuwen, die ze telkens over de gracht zag strijken en dan weer hoog opvliegen, gelijkmatig klappend met de mooie, witte wieken, die scherp afstaken tegen de helder-blauwe lucht! O, wat een zaligheid zoo te kunnen zweven, vrij overal heen, de zon tegemoet! Dikwijls, vooral 's avonds bij een mooien zonsondergang, was hetzelfde verlangen bij haar opgekomen: een vogel te zijn, om dan jubelend van geluk en weelde te vliegen naar die heerlijke zon en de diepe, fijngetinte lucht. En dan al luider zingend hooger en hooger te stijgen, zich heelemaal onbezorgd en vrij voelend, los van de aarde!....

Intusschen was zij bij de Leidschestraat gekomen en zoodra ze den hoek omsloeg was ze te midden der menschenmenigte, grootendeels bestaande uit boodschapdoende of flaneerende dames. Al dadelijk zag ze heel wat

[pagina 469]
[p. 469]

kennissen, en vriendelijk knikte ze iedereen toe. Zij vond 't prettig zooveel kennissen tegen te komen, waarom wist ze eigenlijk niet, maar het kwam zoo heelemaal met haar vroolijke stemming overeen. En opeens dacht ze, hoe heerlijk het zijn zou, als Ernst nu eens plotseling voor haar stond. Ze had hem nog heelemaal niet gezien sinds van den zomer in Baarn. Ja, zoo gaat 't als je niet in dezelfde stad woont, je ziet elkaar soms in geen maanden of jaren of misschien wel nooit weer. Vier, vijf weken lang ga je heel intiem met elkaar om, zoowat ochtend, middag en avond, je raakt er zoo aan gewend, dat je haast niet beter weet of 't hoort zoo, en dan ga je naar huis en - 't is uit. ‘Only a look and a voice, then darkness again and a silence!’ Neen maar, hem nooit weerzien, dat kon toch niet. Hij zou toch zeker wel eens een enkelen keer in Amsterdam komen. Ja, het was een heerlijke tijd geweest van den zomer. En je komt dan zoo heelemaal opgefrischt thuis met genoeg prettige herinneringen om den heelen winter op te teren. Wat een aardige, goed-gehumeurde, eenvoudige jongen was Ernst, altijd gezellig en opgewekt! Hij kon haar op zoo'n leuke manier plagen en wat een prettige, hartelijke stem had hij. En hij was knap ook, zoo forsch en donker, dat staat toch veel beter voor een man dan zoo blond. Zij was verliefd op hem geworden, ze hield veel van 'm. Ze wilde 't wel weten voor zichzelf, eerst niet, omdat ze zich altijd een beetje ergerde over haar tallooze oppervlakkige verliefdheidjes. Maar dezen keer scheen het toch ernstiger te zijn, ze kon hem niet vergeten. Wat een heerlijke verrassing zou 't zijn, nu tusschen al die kennissen zijn aardig, levenslustig gezicht, met z'n mooie, donkere oogen plotseling te herkennen. Hij zou háár zeker ook dadelijk zien en na beleefd familiaar gegroet te hebben, zou hij van den overkant naar haar toe komen, vrindschappelijk haar de hand drukken, een eindje met haar oploopen... In haar vreugde van dat denken aan hem, was ze bijna den winkel voorbij geloopen waar ze moest zijn. Gelukkig merkte ze 't nog bijtijds, ze wilde nu maar gauw eerst haar boodschappen afdoen. In de winkels was zij veel meer op haar gemak en daardoor gedecideerder dan gewoonlijk. Dikwijls sprak ze bedeesd, was besluiteloos en onhandig en als zij dan eindelijk haar koop gedaan had, was ze er niet over tevreden, zoodra ze weer op straat stond en dan schaamde ze zich over haar domheid. Maar nu deed ze de boodschappen flink en vlug af en was blij toen ze den laatsten winkel uit was. Zij had nog niets geen lust om al naar huis te gaan, het weer was te mooi, om er niet zoo lang mogelijk van te genieten. Het Vondelpark wilde ze doorloopen, daar zou ze nog prettig een beetje kunnen droomen, en dan door de Vondelstraat naar huis. Vanzelf bouwde ze haar luchtkasteel van daareven verder. Want dat het niets meer dan een luchtkasteel was, daarvan was ze overtuigd, 't was immers hoogst onwaarschijnlijk hem nu in eens in Amsterdam te zien! Hij was natuurlijk in Leiden, druk aan de studie misschien, want hij wilde gauw examen doen.

Och, 't was heelemaal gekheid. Maar... 't kòn toch gebeuren, iedere

[pagina 470]
[p. 470]

student komt toch wel eens in Amsterdam. In haar verbeelding zag ze hem telkens op haar toekomen en bij elke mannelijke gedaante, die in de verte aankwam was ze in spanning, of hij 't ook was. Iederen keer werd ze teleurgesteld. Toch kon ze hem niet uit haar hoofd zetten, voortdurend zag ze hem voor zich, vooral zijn lachende bruine oogen. Als ze hem hier nu eens tegenkwam in het mooie, rustige Vondelpark. Wat was 't er prachtig op dezen tijd, tegen het ondergaan der zon! Voor haar uit tusschen de bijna kale boomen, de zon, vuurrood, verbleekend de dunne, vage lucht er om heen. Kalm, statig staken de wazig-herfstgetinte boomen tegen den matten, goud-rozigen en den verder nog effen blauwen achtergrond af. Bij het genieten van deze vredige, verhevene natuurpracht, vond ze de aarde met haar bekrompen, oppervlakkige en twistzieke menschen altijd weer zoo klein en nietig. Zij was het Vondelpark bijna uit en hoe jammer ze 't vond niet langer van den heerlijken zonsondergang te genieten, zag ze toch in, dat het nu werkelijk tijd werd naar huis te gaan. 't Was al schemer-donker en haar moeder had niet graag, dat ze zoo in donker thuis kwam.

Een tijdje liep ze rustig door, kalmer dan op den heenweg, stil-gelukkig, onder den indruk nog van het grootsche der ondergaande zon. Toen kwam haar stemming van zich-voelen en hetzelfde verlangen, Ernst te zien, weer boven. Ze stapte flink door, de Vondelstraat, Leidscheplein, Leidschestraat, voortdurend om zich heenkijkend naar hem. Maar waar dacht ze eigenlijk aan? Nu was ze al op de Keizersgracht en daar zou hij zeker niet loopen al was hij in de stad. Verbeeld je, een student, die voor een enkelen dag in Amsterdam is, die zoekt natuurlijk de drukke, vroolijke buurten, zooals de Leidsche- en Kalverstraat. Neen, ze moest hem nu uit 't hoofd zetten en ook haar prettige stemming er niet door laten bederven, dat was kinderachtig. Toen in eens, had ze een nieuwe gedachte, een voorgevoel. Hij zou thuis zitten bij moeder, zijn bezoek rekkend in de hoop haar ook nog te zien. Wie weet hoe lang hij er al zat, niet kunnende besluiten weg te gaan voor haar thuiskomst, want hij voelde toch wel iets voor haar, het zou hem spijten haar mis te loopen, daarvan was ze overtuigd. En nu kwam ze juist zoo laat thuis en hij zou misschien eindelijk toch weggaan, zonder dat zij, voor wie zijn bezoek de meeste waarde had, hem had gezien! Was ze maar dadelijk naar huis gegaan inplaats van naar 't Vondelpark. 't Was er wel heel mooi geweest, maar hem mis te loopen, dat had ze er toch niet voor over. Maar misschien was hij er toch nog, zoo heel laat was 't nog niet. Haar voorgevoel van hem thuis te vinden werd hoe langer hoe sterker en ze liep al vlugger en vlugger door zoo hard ze kon. Eindelijk stond ze op de stoep. Gewild-kalm trok ze aan de schel, die toch wat onvaster overging dan anders. Terwijl ze wachtte tot de meid opendeed, ongeduldig draaiend en schuifelend op de stoep, gonsde haar telkens hun wederzijdsche begroeting in de ooren: ‘Hé, dag Ernst, jij hier?’ en: ‘Zoo dag, Nettie, hoe gaat 't? De deur ging open en haar best doende zoo gewoon mogelijk te spreken, waren haar eerste woorden: ‘Is er visite geweest Anna?’ ‘Nee, juffrouw, niemand geweest.’ ‘O,’ zei ze schijn-

[pagina 471]
[p. 471]

baar onverschillig. Maar ze had wel willen stampen van teleurstelling. Niemand geweest, natuurlijk niet, 't zou wel wonder zijn als háár zoo'n verrassing eens te beurt viel! En heel anders gestemd nu, lusteloos, liep ze de lange, sombere gang door naar de huiskamer. Hier was ook nog geen licht op, wat zag de kamer er saai, vervelend uit. Dicht aan het raam zaten haar moeder en zuster zwijgend kousen te stoppen, aan de tafel de kinderen hun schoolwerk te maken. Zij groette: ‘dag moeder, dag Jo, dag kinderen.’ Een nauwelijks hoorbaar gemompel van: dag Nettie, was het eenige antwoord, daarna stilte, drukkend, of er iets gebeurd was. Ze kon 't niet uithouden, ze verbrak het benauwende stilzwijgen met: ‘Geen visite geweest, hè?’ alleen om maar iets te zeggen. ‘Wel nee, wie zou er geweest zijn!’ Weer een korte pauze; toen vroeg Jo eenigszins verwijtend: ‘Waar ben je toch zoo lang geweest? Ik dacht, dat je er wel eens aan zoudt denken, dat er nog zoo'n stapel kapotte kousen was.’ ‘O ja, dat 's waar’ antwoordde ze klein. En met een stille zucht ging ze naar boven om haar goed weg te bergen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken