De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français–
[pagina 191]
| |
Jan van Waasten en de Gregoriaanse hervorming
| |
[pagina 192]
| |
Het bisdom Terwaan ca. 1130. 1: kapittel van seculiere kanunniken - 2: seculier kapittel geregulariseerd door Jan van Waasten of nieuwe stichting van reguliere kanunniken - 3: andere reguliere kanunniken - 4: benedictijnen - 5: benedictinessen - 6: orde van Savigny, na 1138 Cîteau
........ grenzen van het bisdom. ------------ grenzen van het graafschap. - genoemd naar haar voornaamste protagonist, paus Gregorius VII (1073-1085) - een van de meest fundamentele in de reeks is geweest. De verspreiding van de nieuwe ideeën en de ermee gepaard gaande hervormingen in het zuidwesten van de Nederlanden, waren in niet geringe mate het werk van de toenmalige bisschop van Terwaan, Jan van Waasten. Zijn activiteit is illustratief te noemen voor de concrete werkwijze van de kerkelijke hervormers. | |
1. De Gregoriaanse hervormingDe kerkelijke vernieuwingsbeweging, die men Gregoriaanse hervormingGa naar eindnoot(2) noemt, was niet meer of minder dan een frontale aanval tegen de bestaande politiek-religieuze constellatie, daterend uit de Karolingische periode, waarin kerkelijke instel- | |
[pagina 193]
| |
lingen en goederen in zeer ruime mate gecontroleerd werden door wereldlijke autoriteiten, en clerici - van paus over bisschop tot plattelandspastoor - in een quasi onontwarbaar kluwen van gewoonterechtelijke relaties aan het gezag van keizer, koning, landsvorst of lokale heer waren onderworpen. Meer in het bijzonder protesteerde men tegen de volgende gebruiken: 1o de lekeninvestituur, of de opdracht van een kerkelijk ambt aan een clericus door een leek. Het gebruik had, in de ogen van de hervormers, tot de meest verfoeilijke aberratie geleid in het Duitse Rijk waar de keizer aan prelaten, zijn vazallen, de kerkelijke investituur met staf en ring verleende en hen tevens met de wereldlijke macht in hun diocees of abdijvorstendom bekleedde; 2o de lekencontrole over kerkgoederen: niet alleen behoorden hele bisdommen en abdijen tot het patrimonium van lekenvorsten, maar ook hadden leken belangrijke kerkelijke inkomsten (tienden, altaria) geüsurpeerd; 3o de simonie, of handel in kerkelijke ambten; ook dit verwijt gold in eerste instantie de leken die kerkelijke inkomsten voor eigen rekening inden en de overeenstemmende functies aan de meestbiedende toevertrouwden, maar ook kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders bezondigden zich aan dit euvel; 4o het priesterhuwelijk; de morele decadentie van de clerus werd als een kwalijk gevolg beschouwd van de verstrengeling van wereldlijke en kerkelijke belangen. Als zodanig wordt de chronologische begrenzing van de protestbeweging gewoonlijk gevormd door de Romeinse synode van 1059 enerzijds, de compromisoplossing voor de investituurstrijd bevat in het concordaat van Worms (1122) anderzijds. Er is echter meer. De eerste aanduidingen omtrent zijn inhoud laten al vermoeden dat het conflict enorme belangen op de helling zette: het ging immers om de macht, op elk niveau. De strijd om de libertas ecclesiae, de ontvoogding van de Kerk, maakt deel uit van een groter geheel van omwentelingen, waarvan de antecedenten tot de Xe eeuw terugreiken en de gevolgen zich nog na de XIIe eeuw zouden laten gevoelen. Deze Gregoriaanse hervorming sensu largo kan men nog het best karakteriseren als een periode van religieuze zuivering, van reflectie in | |
[pagina 194]
| |
de Kerk over de eigen doelstellingen, zowel aan de top als aan de basis. Deze reflectie leidde steeds weer naar het eeuwige referentiekader, het evangelie. Gregorius VII en zijn opvolgers waren zich zeer goed bewust van het revolutionaire en subversieve karakter van hun actie tegen de bestaande orde. Verwikkeld in een propagandastrijd met de antihervormingsgezinde krachten, dienden zij herhaaldelijk hun inbreuken tegen de traditie te wettigen door hun aspiraties voor te stellen als een restauratio, een herstel van een oudere, zuivere toestand. Een goed voorbeeld ervan vindt men in de woorden die paus Urbanus in 1092 tot de Vlaamse graaf Robrecht I de Fries richtte, naar aanleiding van de door deze laatste toegepaste opeising van het nalatenschap van overleden clerici in zijn graafschap: ‘Indien gij aanvoert dat dit recht steunt op een eeuwenoud gebruik in uw land, weet dan dat uw Schepper heeft gezegd ‘Ik ben de waarheid’, en niet ‘het gebruik of de gewoonte’ (een patricistische interpretatie van Johannes 14, 6).Ga naar eindnoot(3) Dit teruggrijpen naar het evangelie loopt als een rode draad doorheen de hele religieuze vernieuwingsbeweging. De wortels van het renouveau zijn reeds aanwijsbaar in de Xe eeuw, wanneer enkele monastieke hervormingen, met name deze van Cluny, Gorze en later Saint-Vanne, de observantie van de regel van Benedictus nieuwe impulsen geven, en de Kerk de eerste stappen zet tot het opleggen van de godsvrede ter beperking van de private oorlogsvoering, gevolg van de verbrokkeling van het centrale koninklijke gezag (het vroegst in Zuid-Frankrijk, in het laatste decennium van de Xe eeuw).Ga naar eindnoot(4) De pre-Gregoriaanse aspecten van deze verschijnselen zijn duidelijk: de congregatie van Cluny, onafhankelijk van het lokale bisschoppelijke of wereldlijke gezag en centraal geleid, was een uitstekend apparaat tot opbouw van een wijdvertakt net van vrije kerkelijke instellingen; met de introductie van de godsvrede stelde de Kerk zich voor het eerst boven de gewoonterechtelijke regels die haar vrijheid beperkten en haar patrimonium bedreigden, tevens een klimaat van boetedoening creërend waarin de overtreders vlugger afstand deden van geüsurpeerde kerkelijke goederen.Ga naar eindnoot(5) De eigenlijke doorbraak van het Gregoriaanse gedachtengoed, en de eerste realisaties ervan, grijpen plaats omstreeks het midden van | |
[pagina 195]
| |
de XIe eeuw. Vermoedelijk als gevolg van de economische heropleving (demografische en agrarische expansie ingezet in de laatste jaren van de vorige eeuw, reactivatie van handel, ontluiken van het middeleeuwse stadswezen) en de ermee gepaard gaande mentale onzekerheid, werden een aantal gevestigde waarden in vraag gesteld. De bezinning over het religieus leven van monnik, clericus en leek leidde tot een afwijzing van het Karolingische model en tot de herontdekking van het evangelie, vooral de Handelingen van de Apostelen (2, 41-47 en 4, 32-37) met een beschrijving van de vita apostolica, het leven van de eerste christen gemeenschap in Jerusalem, waarin de volstrekte armoede een grote plaats innam. De ontkenning van materiële waarden was precies aantrekkelijk voor ieder die een samenleving, waarin winstbejag steeds meer werd gevaloriseerd, wenste te ontvluchten. Velen onder hen kozen een extreme vorm van ascese, het kluizenaarschap, dat de voedingsbodem werd voor de hervorming van het benedictijnse monnikenwezen (Cîteaux). In de XIe eeuw wordt de Wanderprediger, de rondreizende en predikende kluizenaar, een vaak voorkomend fenomeen.Ga naar eindnoot(6) Onder de kanunniken, clerici verbonden aan een kapittelkerk en onderworpen aan de voorschriften van het Concilie van Aken van 816, ontstond op dezelfde wijze een beweging tot herbronning die zich verzette tegen deze ‘Regel van Aken’, waarin privaat bezit bijvoorbeeld werd toegelaten. Hoewel de eerste kanunnikengemeenschappen van het nieuwe type (men noemde de leden reguliere kanunniken omwille van hun gemeenschappelijk leven, dat hen onderscheidde van de zogenaamde seculiere kanunniken van een kapittelkerk) reeds vóór 1059 zijn ontstaan, heeft de aanval die op de Romeinse synode van dat jaar tegen de Karolingische Regel van Aken werd gericht door de latere paus Gregorius VII, de monnik Hildebrand, uniformiserend en stimulerend gewerkt. Voor het pausdom was het verband met de pas opgezette strijd tegen de lekeninmenging in de Kerk evident. Dergelijke hervormde kapittels waren de ideale voedingsbodem voor de morele verbetering van de clerus; de Regel van Aken was hoe dan ook ‘des duivels’, aangezien hij tot stand was gekomen op bevel van een leek, de Karolingische keizer Lodewijk de Vrome.Ga naar eindnoot(7) | |
[pagina 196]
| |
![]() Lijst van bisschoppen van Terwaan in het Liber Floridus van Lambrecht van Sint-Omaars, een tijdgenoot van Jan van Waasten. Men notere dat Lambrecht het episcopaat van Jan laat beginnen in 1096 (datum van de schorsing van diens voorganger, Gerard) en niet in 1099 (Gent, U.B., hs. 92, fol. 230vo).
| |
[pagina 197]
| |
De pauselijke leiding en formulering van de problematiek verenigde al deze eerder verschenen tendenzen, en kanaliseerde ze. Bekijken we bijvoorbeeld de restituties van altaria door lekenheren aan kerkelijke instellingen in Picardië: de eerste golven dateren van voor de activiteiten van Gregoriaanse legaten in deze streek (1075-1090) en dient men waarschijnlijk toe te schrijven aan de verspreiding van de Godsvrede en de eerste monnikenhervormingen; de restituties bereiken echter een hoogtepunt na de periode van Gregoriaanse propaganda.Ga naar eindnoot(8) Het is slechts door het enorme machtsapparaat in leven geroepen door Gregorius VII en zijn opvolgers ter ondersteuning van hun hervorming (opstellen van systematische collecties van kerkelijk recht, uitbouw van de pauselijke administratie en juridische instellingen, vermenigvuldiging van het aantal concilies, het uitzenden van pauselijke legaten)Ga naar eindnoot(9) dat de hele beweging uiteindelijk succes kende. | |
2. Het bisdom Terwaan in de XIe eeuwDe Gregoriaanse hervormers hebben in hun geschriften een eenzijdig negatief beeld opgehangen van het beleid en de moraliteit van de clerus in dit bisdom vóór het aantreden van Jan van Waasten, maar we hoeven hun aantijgingen uiteraard niet zo maar over te nemen.Ga naar eindnoot(10) De zeer lange episcopaten van Boudewijn (989-1030) en Drogo (1030-1078) laten ten minste een zekere stabiliteit vermoeden. Het zijn wellicht vrij zwakke figuren, niet meer dan stromannen, maar vooral onder het beleid van Drogo krijgen de nieuwe strevingen toch enige aandacht. Het initiatief ligt weliswaar vaker bij de Vlaamse graven en hun vazallen. Indien de afkondiging, rond 1042, van de Pax FlandricaGa naar eindnoot(11) (een nieuwe soort godsvrede, eigenlijk een godsbestand, waardoor geweldpleging van de woensdagavond tot de maandagmorgen werd verboden, met uitzonderingen voor de graaf en zijn gevolg!) nog is ontstaan uit de samenwerking van graaf Boudewijn V en bisschop Drogo, dan krijgt de bisschop bij de stichtingen van kapittels een uitsluitend passieve rol toebedacht. De motieven van de graven en de leden van de hoge adel voor deze stichtingen zijn trouwens niet zozeer religieus dan wel politiek-administratief: gevestigd in kasselrijhoofdplaatsen | |
[pagina 198]
| |
Lambrecht van Guines, bisschop van Atrecht, XIIe-eeuwse miniatuur in een cartularium van de abdij van Marchiennes (Rijsel, A.D.N., 10 H 323, p. 41).
en bepaalde nieuwe steden, spelen zij een rol in het landelijke bestuur en fungeren ze als prestigesymbolen.Ga naar eindnoot(12) De eerste eremitische stichting, volledig in de lijn van de beweging der reguliere kanunniken, vindt plaats te Watten, in 1072.Ga naar eindnoot(13) Het begin van het pontificaat van Gregorius VII (1073) luidt te Terwaan, net zoals ook elders werd vastgesteld,Ga naar eindnoot(14) een crisisperiode in. De al te dogmatische houding van de pauselijke partij, vertegenwoordigd door enkele ambitieuze legaten, lokte een negatieve reactie uit bij de lokale adel en clerus (de houding van de Vlaamse graaf is op zijn minst tweeslachtig te noemen: nu eens steunt hij hervormingsgezinde initiatieven, dan weer smoort hij ze in de kiem, afhankelijk van zijn politieke belangen van het ogenblik). De bisschoppen volgen elkaar nu snel op. Drogo, beschuldigd van simonie en afgezet, wordt vervangen door de grafelijke kandidaat Hubert die na drie jaar wankel bewind en allerlei gewelddaden zich als monnik terugtrekt (1078-1081). Zijn opvolger Lambrecht, in een sfeer van terreur aan de macht gekomen, houdt het slechts twee jaar uit | |
[pagina 199]
| |
(1081-1083). Uiteindelijk bestijgt Gerard, aartsdiaken van Kamerijk, de bisschopszetel voor een vijftien jaar durend bestuur (1084-1099), dat als gematigd-reformatorisch kan worden bestempeld. Hij wordt nochtans slachtoffer van een ‘heksenjacht’: men verwijt hem zich schuldig gemaakt te hebben aan simonie, waarna paus Urbanus II hem uit zijn ambt ontzet. | |
3. Jan van WaastenBij de keuze van een opvolger voor Gerard blijkt frappant hoe sterk de invloed van de hervormingsgezinde milieus intussen was gegroeid, maar ook hoe zeer de bisschopsverkiezingen in deze periode door de pausen werden gecontroleerd en naar hun hand gezet. De kathedraalclerus van Terwaan stemde voor Otbert, kanunnik van Amiens én van Terwaan (zo'n cumulatie van prebenden werd in reformatorische kringen sterk afgekeurd), maar enkele abten, geleid door Lambrecht van Sint-Bertijns, legden zich daar niet bij neer en stelden een eigen kandidaat voor: Jan, aartsdiaken van Atrecht. Beide partijen trokken naar Rome, waar paus Urbanus II de verkiezing van Otbert verbrak en deze van Jan bekrachtigde. Door bisschop Lambrecht van Atrecht op 4 juni 1099 tot priester gewijd (Jan was slechts diaken), ontving hij op 17 juli de bisschopswijding van aartsbisschop Manasses van Reims, om daarna op 24 juli plechtig geïnstalleerd te worden te Terwaan. Wie was deze man, die voor zijn verkiezing niet alleen de steun kreeg van de genoemde abten, maar ook van Clementia, gravin van Vlaanderen, aartsbisschop Anselmus van Canterbury en pauselijk legaat Hugo van Die? Volgens zijn biograaf en naaste medewerker, Walter van Terwaan,Ga naar eindnoot(15) was Jan geboren in villa cui Garnestanum vocabulum, als zoon van een zekere Willem en Fagala, over wie we vrijwel niets vernemen. Vermits Jan in 1119, nadat hij als bisschop een priorij van de Sint-Bertijnsabdij had gesticht in de kerk van Neerwaasten, uitdrukkelijk deze kerk als laatste rustplaats van zijn overleden ouders vermeldt, is het logisch zijn geboorteplaats eerder te Neerwaasten, en niet te Waasten zelf te situeren.Ga naar eindnoot(16) De chronologie van Jans leven vóór zijn verkiezing tot bisschop moet zeer vaag blijven. | |
[pagina 200]
| |
![]() Zegel van Jan van Waasten, hangend aan een oorkonde voor het Sint-Pieterskapittel van Rijsel, 1128 (Rijsel, A.D.N., 16 G 22 - nr. 2081).
Zijn geboortedatum is niet bekend, maar kan men omstreeks 1065 plaatsen. Op jeugdige leeftijd begon hij aan een studiereis langs diverse klooster- en kapittelscholen, in die tijd gebruikelijk. Walter van Terwaan citeert slechts twee van zijn leermeesters: een magister Lambrecht van Utrecht,Ga naar eindnoot(17) vermoedelijk actief tussen 1080 en 1120, en Ivo, abt van Saint-Quentin de Beauvais (voor 1079-1091) en daarna bisschop van Chartres (1091-1115). Vooral deze laatste is een bekende figuur als geestelijk auteur en canonist, ongetwijfeld de belangrijkste aanhanger van de Gregoriaanse hervormingsplannen in Noord-Frankrijk.Ga naar eindnoot(18) Zijn invloed op Jan van Waasten is blijvend geweest. Na deze studies verbleef Jan eerst een korte tijd in het Sint-Pieters-kapittel van Rijsel, waar hij zich niet kon verzoenen met de wereldse levenswijze; hij verkoos een meer contemplatief leven en trok zich terug in de abdij van Mont-Saint-Eloi in het bisdom Atrecht, een vroeg middeleeuws seculier kapittel dat omstreeks 1066 was geregulariseerd. Volgens Walter van TerwaanGa naar eindnoot(19) observeerden de kanunniken van deze abdij toen reeds de ‘Regel van Augustinus’, vanaf de tweede helft van de | |
[pagina 201]
| |
XIe eeuw vaak gebruikt als leiddraad voor reguliere kanunniken. Hoewel onafhankelijke bronnen in verband met Mont-Saint-Eloi de Regel niet vermelden vóór de XIIe eeuw,Ga naar eindnoot(20) hoeven we aan de aard van de observantie gedurende Jans verblijf aldaar niet te twijfelen: zoals andere instellingen in het aartsbisdom Reims die toen de vita communis of apostolica voor kanunniken organiseerden, hield men er zich waarschijnlijk aan een gemeenschappelijk leven met strikt verbod van privaat bezit, maar waarin matig gebruik van vlees, het dragen van linnen kledij waren toegelaten en het eerbiedigen van het stilzwijgen slechts gedurende enkele uren per dag gold, een levenswijze die men later ordo antiquus zou noemen, en ook door Ivo van Chartres werd voorgestaan.Ga naar eindnoot(21) Hoe lang Jan kanunnik van Mont-Saint-Eloi is geweest, is niet uit te maken. Het staat enkel vast dat hij op het einde van 1095, nog steeds als lid van de abdij, Lambrecht van Guines, bisschop van Atrecht, vergezelde op het Concilie van Clermont, samengeroepen door Urbanus II in het kader der voorbereidingen tot de eerste kruistocht.Ga naar eindnoot(22) Lambrecht en Jan kenden elkaar al sinds lang. Ze hadden beiden onderwijs genoten van Ivo van Chartres en waren beiden een tijdlang verbonden aan het kapittel van Rijsel. Lambrecht was een fervent aanhanger van de reformatorische ideeën en was in 1094 met aanzienlijke pauselijke steun tot bisschop gewijd van Atrecht, dat kort ervoor van Kamerijk gescheiden was om de invloed van de Rijkskerk en keizerlijk gezinden (Kamerijk lag in het Duitse Rijk) in de kerkprovincie Reims teniet te doen.Ga naar eindnoot(23) Op 3 februari 1096 wordt Jan voor het eerst in vaste dienst bij Lambrecht gesignaleerd: in een grafelijke oorkonde van die datum staat hij vermeld als aartsdiaken van Artesië.Ga naar eindnoot(24) In deze functie maakte hij ook kennis met een jonge kluizenaarsstichting die later een grote rol speelde in het Nederlandse en Franse kloosterwezen, nl. deze van Arrouaise. Lambrecht van Guines bevestigde in 1097 deze nederzetting van leken en clerici, die enkele decennia later een strenge vorm van regulier leven aanvaardden (men onthield zich van vlees, droeg ruwe wol, besteedde veel aandacht aan de handenarbeid), gewoonlijk met de term ordo novus omschreven.Ga naar eindnoot(25) | |
[pagina 202]
| |
Zijn veelzijdige ervaring met allerlei nieuwe stromingen in de Kerk, zijn relaties met toenmalige topfiguren en tenslotte zijn persoonlijke kwaliteiten (zijn tijdgenoot Simon van Sint-Bertijns prijst hem onder andere omdat hij zowel het latijn als het romaans en het diets uitstekend beheerste)Ga naar eindnoot(26) bezorgden hem de noodzakelijke steun voor zijn verkiezing tot bisschop van Terwaan. Vrijwel onmiddellijk na zijn bestijging van de bisschopszetel begon Jan aan de samenstelling van een team van medewerkers, allen gerecruteerd uit hervormde of nieuwe kloosterinstellingen: Achard en Richer, beiden geliëerd aan Arrouaise, Gerard, kanunnik van Sint-Aubertus van Kamerijk, Herbert, kanunnik van Voormezele, en iets later, Gerard van Waalskappel en Walter van Terwaan, zijn biograaf. Hij onderhield voorts nauwe contacten met enkele personaliteiten van wie hij gerust een beschermeling mag worden genoemd: abt Lambrecht van Sint-Bertijns (1095-1123), abt Gerard van Ham (1080-ca. 1106) en proost Bernard van Watten (1087-ca. 1115) (wellicht vergezelden beide laatsten abt Lambrecht op diens Romereis van 1099, ter verkiezing van Jan), Cono, overste van Arrouaise, daarna kardinaal van Preneste en pauselijk legaat (1108-1127), en tenslotte Hugo, later aartsbisschop van Rouen (1130-1164).Ga naar eindnoot(27) Jan trad ook vaak op in overleg met zijn twee collega's uit de aangrenzende bisdommen met gelijklopende ideeën: Lambrecht van Guines kennen we al, maar ook Godfried, bisschop van Amiens (1104-1115) mag tot zijn vriendenkring gerekend worden.Ga naar eindnoot(28) In het licht van zijn voorbije activiteiten spreekt het vanzelf dat Jans eerste maatregelen als bisschop vooral gericht waren op de hervorming van seculiere kapittels. Hij ging hierbij volgens een steeds weerkerend stramien tewerk. Hij verving de overste door één van zijn getrouwen, voerde het gemeenschappelijk leven in en verspreidde de weerspannige kanunniken over andere instellingen. Als voorbeeld kan men het Sint-Maartenskapittel te Ieper citeren: een aantal clerici saeculariter viventes hadden in de jaren 1096-1099 op onrechtmatige wijze de kerk van Sint-Maarten verworven uit handen van Jans voorganger Gerard, toen geschorst door Urbanus II. Jan slaagt erin, na tussenkomst van paus Paschalis II en Lambrecht van Gui- | |
[pagina 203]
| |
nes, om de geestelijken in het openbaar (de aanwezigheid van de Vlaamse graaf, de aartsbisschop van Reims en vele andere personaliteiten duidt erop dat Jan aan de zaak de nodige weerklank wilde bezorgen) uit hun kerk te verdrijven (1101). Hij installeert er een jaar later een nieuwe gemeenschap van reguliere kanunniken onder de leiding van de hoger genoemde Gerard, kanunnik van Sint-Aubertus van Kamerijk, voorzien van nieuwe inkomsten.Ga naar eindnoot(29) De vele gevallen van reële of veronderstelde simonie bezorgen hem gewoonlijk de gelegenheid om in te grijpen, zoals te Lo en Voormezele (1100).Ga naar eindnoot(30) Men notere dat hij, eens de regularisatie doorgevoerd, zich inspande om de onwettig verkregen inkomsten te legaliseren. Jans tussenkomst werd ook buiten zijn bisdom gegeerd: in 1108 vestigde hij een verwant als abt te Phalempin, in het bisdom Doornik. Na de hervorming van Chocques en de stichting van Sint-Niklaas te Veurne in 1120, speelde Jan een minder persoonlijke rol, en beperkte hij zich tot de invoering van de gebruiken van Arrouaise te Ruisseauville (ca. 1125-1127) en in het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Bonen (Boulogne) (1129 of kort ervoor).Ga naar eindnoot(31) Parallel aan de reorganisatie doorgevoerd in de kapittels, ijverde Jan van meet af aan voor een hervorming in de benedictijnenabdijen van zijn bisdom. Het initiatief ging uit van Lambrecht van Sint-Bertijns en Clementia, gravin van Vlaanderen. Deze laatste,Ga naar eindnoot(32) gehuwd met graaf Robrecht II, was zelf afkomstig uit Bourgondië, het thuisland van de congregatie van Cluny, terwijl Lambrecht sterk onder de invloed stond van Anselmus van Canterbury, een verdediger van de cluniacenzer gewoonten. Reeds tijdens Lambrechts reis naar Rome voor het bewerkstelligen van Jans verkiezing in 1099, had hij aan de Curie en aan abt Hugo van Cluny de plannen voorgelegd om de gebruiken van Cluny in de Sint-Bertijnsabdij en elders in Vlaanderen te introduceren. Het is mogelijk dat Jan, als tegenprestatie voor zijn verkiezing tot bisschop, zijn steun aan dit project beloofde; ook graaf Robrecht, in het begin van 1100 teruggekeerd uit Jeruzalem, was bereid de hervorming te steunen. De uiteindelijke installatie van enkele monniken van Cluny te Sint-Bertijns veroorzaakte een kleine revolte in de | |
[pagina 204]
| |
Eerste bladzijden uit een XIIe-eeuws handschrift van de zgn. Collectie in Negen boeken van Terwaan, toegeschreven aan Jan van Waasten (Gent, U.B., Hs. 235, fol. 230vo).
abdij, die met geweld werd onderdrukt. De navolging van de cluniacenzer gewoonten in andere instellingen van het bisdom (bijv. Sint-Winoksbergen, 1106) en elders (bijv. Sint-Vaast te Atrecht en Sint-Pieters te Gent, 1109 en 1117) brachten minder problemen met zich. Deze overname betekende niet noodzakelijk een incorporatie bij de congregatie van Cluny en een juridische afhankelijkheid van de moederabdij, waarmee Jan nauwelijks vrede kon nemen, vermits dit tevens een gevoelige verzwakking van zijn bisschoppelijke autoriteit zou veroorzaken. De situatie was nochtans verre van duidelijk, vooral met betrekking tot de Sint-Bertijnsabdij, waarvan de autonomie vooral na de dood van Hugo van Cluny in 1109, door diens opvolger Pontius in vraag werd gesteld. Zijn arrogant optreden, dat ook aan het grafelijk hof ontevredenheid opwekte, stelde Jan in staat om door Paschalis II de onafhankelijkheid van deze abdij te laten bekrachtigen (1112). Het zou echter nog | |
[pagina 205]
| |
tot 1139 duren alvorens de Vlaamse abdij alle juridische banden met Cluny losschudde.Ga naar eindnoot(33) Ook de nieuwe stroming in het benedictijnse monnikenwezen breekt onder zijn episcopaat in de Nederlanden door: in 1128 wijdde Jan de eerste kerk van de Duinenabdij, waar een twintigtal jaren vroeger een kluizenaarsnederzetting was ontstaan die, misschien onder zijn invloed, tot een vaste organisatie was gekomen; de abdij volgde de gewoonten van de congregatie van Savigny, en sloot zich na Jans dood, in 1138, aan bij Cîteaux.Ga naar eindnoot(34) Jan maakte vrij snel naam als hervormer en als betrouwbaar steunpunt voor de pauselijke politiek, die ook in de XIIe eeuw nog vaak stoelde op een netwerk van persoonlijke relaties. Jans contacten met Paschalis II waren in ieder geval ‘vriendschappelijk’, om de omschrijving van Walter van Terwaan te gebruiken. Hij werd door deze paus soms met het interim bestuur in een nabij bisdom belast, bijvoorbeeld te Doornik in 1114, na de dood van bisschop Radbod; kort ervoor was er al een poging geweest om het bisdom Terwaan met de Zeeuwse eilanden uit te breiden en, althans voorlopig, onder Jans bevoegdheid te plaatsen, waardoor het keizerlijk gezinde bisdom Utrecht territoriaal verlies zou boeken.Ga naar eindnoot(35) Tussen de diverse vertegenwoordigers van de Gregoriaanse hervormingsplannen in kerkelijke topfuncties, werd vooral in Frankrijk druk overleg gepleegd. Van 1050 tot 1150 hadden bijna 250 grote en kleine kerkvergaderingen plaats waaraan meerdere Franse prelaten deelnamen.Ga naar eindnoot(36) Jan van Waastens aanwezigheid kan aangetoond worden op de concilies van Clermont (1095), Troyes (1107), Beauvais (1114) en Reims (1119) onder leiding van de H. Stoel of van pauselijke legaten, en op de provinciale synoden van Sint-Omaars (1100), Reims (1103, 1115) en Beauvais (1120).Ga naar eindnoot(37) De besproken kwesties behelsden, naast de evidente vraagstukken in verband met de lekeninvestituur, simonie, kruistochten, ook problemen inzake de uitbouw van de pastorale taak van de bisschoppen. Of de besluiten van deze bijeenkomsten op efficiënte wijze werden vertaald naar het dagelijks bestuur van het bisdom toe, is een andere vraag. Enkele canonieke collecties, in hoge mate afhankelijk | |
[pagina 206]
| |
Reconstructie van het oude Terwaan door een anonieme graveur (einde XVIIe eeuw?); links, de kathedraal met de kapittelhuizen. De gevechtsscènes stellen de belegering van de stad door Karel V, in 1533, voor.
van de verzamelingen van canones die Ivo van Chartres had samengesteld en een sterke Gregoriaanse inslag vertonend, werden aan Jan van Waasten en aan zijn medewerker Walter van Terwaan toegeschreven.Ga naar eindnoot(38) Naast ouder materiaal bevatten deze collecties ontleningen aan de beslissingen van de recente concilies, evenals pauselijke brieven die vooral Terwaan en Atrecht betreffen. Hoewel Jans auteurschap sterk in vraag wordt gesteld, kan men er bezwaarlijk aan twijfelen dat hij bij de opstelling was betrokken. De godsvredeproblematiek nam in deze canonieke collecties - en ongetwijfeld ook in Jans beleid - een grote plaats in. Hij kan op dit vlak geenszins als een innovator worden beschouwd. Het godsbestand afgekondigd in 1100, is slechts een herneming van oudere maatregelen; men neemt ook aan dat de zogenaamde Pax Morinensis van ca. 1120, een synthese van alle | |
[pagina 207]
| |
godsbestanden die voordien in het bisdom Terwaan werden geëerbiedigd, van zijn hand is, maar deze inspanningen kunnen niet verhelen dat de eigenlijke autoriteit op dit gebied vanaf de XIIe eeuw nog uitsluitend bij de Vlaamse graven en niet bij de bisschoppen lag.Ga naar eindnoot(39) Ook op het vlak van de kerkelijke jurisdictie kon Jan van Waasten een aantasting van het bisschoppelijke gezag niet verhinderen. De tegenpartij was in dit geval niet zozeer de Vlaamse graaf, maar wel de stad Sint-Omaars, die na een overeenkomst tussen Jan van Waasten en graaf Karel de Goede (tussen 1119 en 1127) de bevoegdheid van kerkelijke rechters in zaken waarin burgers van de stad waren betrokken, in grote mate kon beperken.Ga naar eindnoot(40) Het is mogelijk dat we deze toegeving aan de wereldlijke rechtspraak moeten situeren in de laatste jaren van Jans leven, wanneer hij, zoals Walter van Terwaan verhaalt, leed onder een zeer zwakke gezondheid. De moord op graaf Karel de Goede (1127) en de eruit resulterende burgeroorlog schokte hem ten zeerste, maar hij was toen reeds zo zwak dat hij ‘nauwelijks nog de ene voet voor de andere kon zetten en de eredienst vieren’.Ga naar eindnoot(41) De vitaliteit en weerbaarheid waarmee hij in de vroegste jaren van zijn episcopaat zijn hervormingsbeleid kon doorzetten, waren ongetwijfeld door ziekte en ouderdom aangetast. Er is misschien nog een andere verklaring voor zijn minder opvallend optreden gedurende de jaren 20 van de XIIe eeuw. Een groot aantal van zijn geestesgenoten en beschermers waren immers in die jaren van het toneel verdwenen: Lambert van Guines, Godfried van Amiens en Ivo van Chartres stierven in 1115; Clementia van Bourgondië speelde na 1121 geen politieke rol meer; abt Lambert van Sint-Bertijns werd in 1123 door een verlamming getroffen en overleed twee jaar later. | |
4. Jans cultusDe dood van Jan van Waasten, op 27 januari 1130, wordt door Walter van Terwaan omstandig beschreven, in de bewoordingen eigen aan het genre. Walter schreef zijn biografie, enkele maanden na de dood van de bisschop, uiteraard met de bedoeling te getuigen van de voorbeeldige levenswandel en | |
[pagina 208]
| |
Beeld van bisschop Jan, in 1867 opgesteld in de parochiekerk van Waasten (foto R. Parez).
| |
[pagina 209]
| |
goede werken van zijn mentor, van de bewondering waarmee zijn tijdgenoten hem bejegenden en van de verering voor zijn graf in de oude romaanse kathedraal te Terwaan. Een bisschoppenlijst van Terwaan uit de tweede helft van de XIIe eeuw gedenkt Jan als ‘heilige’.Ga naar eindnoot(42) Een officiële canonisatie heeft nochtans nooit plaats gehad. De traditionele cultus rond zijn graf te Terwaan werd afgebroken na de verwoesting van de stad in 1553 door Karel V en de afschaffing van het bisdom, dat verdeeld werd over de diocesen Bonen, Ieper en Sint-Omaars. In de volgende eeuwen is er nog enkel sprake van een lokale cultus, bijvoorbeeld te Rijsel, waar men Jans relatie met het Sint-Pieterskapittel gedacht. Te Waasten zelf, dat na 1833 deel uit maakte van het bisdom Brugge, werd de cultus in het midden van de XIXe eeuw nieuw leven ingeblazen. Het bisdom Brugge ontving in 1852 van paus Pius IX de toelating om Jans feestdag op 27 januari te vieren. De lokale verering te Waasten culmineerde in een groots opgezette processie in 1875, bij het 800-jarig jubileum van Jans intrede in het Sint-Pieters-kapittel van Rijsel, voor de gelegenheid gedateerd in 1075, waaraan politieke belangen (katholieke overwinning bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1872) niet vreemd waren. Van daar kwam de cultus in het moderne Terwaan opnieuw in de belangstelling. Tenslotte werd Jans feestdag ook ingeschreven op de kalender van het bisdom Rijsel, opgericht in 1913.Ga naar eindnoot(43) | |
[pagina 212]
| |
Résumé.La réforme grégorienne, ainsi nommée d'après le pape Grégoire VII (1073-1085), s'étala de la deuxième moitié du 11e siècle jusqu'au milieu du 12e. Ce gigantesque mouvement de renouveau dans l'Eglise s'opposa dans différents domaines au modèle carolingien. Sous la direction de la papauté on lutta, en premier lieu, pour libérer l'Eglise à tous les niveaux (du pape au simple curé de campagne) de l'influence profane ressentie comme gênante et nocive. A côté de cela le mouvement se consacra à l'amélioration morale du clergé et se pencha sur l'organisation de la vie religieuse aussi bien pour les laïcs, les clercs que les moines. L'alternative proposée en remplacement des structures carolingiennes fut la redécouverte de l'évangile, surtout des Actes des Apôtres. En même temps on revalorisa la vie érémitique, également comme base d'une vie monastique. Chez les moines bénédictins ces tendances ont conduit à la création de l'ordre de Cîteaux. Certains ecclésiastiques s'appliquèrent à une vie communautaire qui allait bien plus loin que la Règle carolingienne d'Aix-la-Chapelle (816) en interdisant en particulier toute possession privée; on les appela chanoines réguliers pour les distinguer des chanoines séculiers de la vieille école, liés aux églises capitulaires. | |
[pagina 213]
| |
L'introduction en Flandre de ces réformes fut, en grande partie, l'oeuvre de Jan van Waasten, évêque de Thérouanne. Né à Bas-Warneton vers 1065 il devint chanoine régulier à Mont-Saint-Eloi, après avoir été formé par Ivo de Chartres, réformateur et canoniste célèbre. Fin 1095 ou début 1096 il fut nommé archidiacre d'Arras sous Lambert de Guines, premier évêque d'Arras, un vieil ami et défenseur fervent des idées de la réforme. C'est dans le cadre de cette fonction que Jan fit connaissance avec l'ermitage d'Arrouaise qui préconisait une forme sévère de vie communautaire pour chanoines. Grâce à l'appui du pape Urbain II, du prieur Lambert de Saint-Bertin et d'autres personnalités il fut élu évêque de Thérouanne en 1099. Il s'entoura d'une équipe de collaborateurs avec laquelle il réforma aussi bien la vie cléricale que monacale. Quelques chapitres séculiers de son diocèse furent régularisés d'une manière draconienne. Il encouragea la propagation de l'ordre d'Arrouaise ainsi que l'application des coutumes de l'abbaye de Cluny chez les bénédictins. C'est également sous son épiscopat que fut fondée la première maison néerlandaise de l'ordre de Cîteaux. Défenseur ardent de la politique pontificale aux Pays-Bas et dans le Nord de la France Jan entretenait des contacts étroits avec le pape Pascal II. Sa tentative de placer sous l'autorité papale une partie du diocèse d'Utrecht, bien disposé envers l'empereur, en témoigne. Comme tous les prélats réformistes Jan participa continuellement à des conciles pontificaux et provinciaux. Les conclusions de ces réunions d'église furent rassemblées par lui ou ses collaborateurs dans quelques recueils canoniques qui serviraient de base juridique à sa politique réformiste. Il fut moins heureux dans ses relations avec les comtes de Flandre et les villes naissantes. Tous les efforts épiscopaux pour maintenir la paix de Dieu furent rendus vains par la politique des comtes dans ce domaine. Jan dut même accepter que la compétence des juges ecclésiastiques de Saint-Omer fût restreinte. Cette attitude moins combative, surtout vers la fin de sa vie, est due peut-être à sa santé chancelante quoique la disparition de ses puissants amis réformistes y ait probablement joué son rôle. Après sa mort en 1130 un culte est né autour de son tombeau à Thérouanne. Celui-ci fut démoli après la destruction de la ville par Charles Quint en 1553. Au 19e siècle on renoua avec son culte à Warneton et dans le reste de l'évêché de Bruges ainsi qu'à Thérouanne et à Lille.
(Traduit du néerlandais par Paul Lecompte.) |
|