| |
| |
| |
Het vernieuwde Musée Matisse in Le Cateau-Cambrésis - Foto Conseil Général du Nord, Pierre Cheuva
| |
| |
| |
Een nonchalante wandeling door de moderne kunst Het nieuwe Musée Matisse in Le Cateau-Cambrésis
Lars Kwakkenbos
Henri Matisse. Een noorderling die zich verbaast over het licht in het zuiden. In het zuiden speelt Matisse de kleuren uit, overgoten met een licht dat elke rauwe werkelijkheid verblindt, maar eerst groeit hij op in het noorden. Het is er kouder, zodat je het zonlicht letterlijk voelt, de schaduwen zijn er langer en het groen van de velden steekt er scherper af tegen het baksteenrood van de huizen.
Henri Matisse wordt op 31 december 1869 geboren in Le Cateau-Cambrésis, een stadje dat dertig kilometer ten zuiden van Valenciennes ligt. Acht dagen later verhuist hij al naar het naburige Bohain. Wanneer hij zeventien jaar later het lyceum van Saint-Quentin verlaat, weet hij niet goed welke richting hij uit moet. Na een jaartje rechten in Parijs gaat hij in de herfst van 1888 werken in een studie van een procureur in Saint-Quentin. Een langdurige darmontsteking doet hem terugkeren bij zijn ouders. Een buurman, directeur van een textielfabriek, komt langs. De man schildert af en toe landschapjes en geeft Henri de raad om ook wat te schilderen. Henri's moeder koopt twee kleurenprenten en vanaf dat moment wordt Henri Matisse schilder.
Drieëntachtig jaar later, in 1952, schenkt hij zijn geboortestad een uitgebreide collectie schilderijen, tekeningen en sculpturen. Matisse kijkt terug op zijn oeuvre en wil dat andere mensen én generaties kunnen meekijken. Hij stelt een schenking samen die vooral een inzicht biedt in de zoektocht die zijn oeuvre is. In 1954 overlijdt hij in Nice. Achteraf zullen er nog werken worden aangekocht en zullen nazaten van Matisse ook nog talrijke schenkingen doen. In 1956 wordt de collectie uitgebreid met een schenking van vierentwintig werken van de constructivist Auguste Herbin. Aanvankelijk huizen beide schenkingen in het stadhuis, maar in 1982 worden ze overgebracht naar het Palais Fénelon. In 1992 ten slotte wordt het museum een departementaal museum, en worden de plannen voor een uitbreiding concreet. Vanaf januari 2000 ondergaat het Palais Fénelon een ingrijpende verbouwing. Tij- | |
| |
dens de beginfase van de verbouwing schenkt Alice Tériade een ensemble van het werk van de gelijknamige uitgeverij, aangevuld met topstukken uit haar eigen collectie. Op 8 november 2002 ten slotte opent het vernieuwde en uitgebreide Musée Matisse zijn deuren.
| |
Architectuur
De nieuwbouw even buiten beschouwing gelaten, dateert de bouw van het huidige Palais Fénelon uit de achttiende eeuw. Het geheel is gesitueerd rond een binnenkoer, die vooraan uitkomt op een plein en achteraan op een gelijknamig
Het Musée Matisse in Le Cateau-Cambrésis - Foto Conseil Général du Nord, Pierre Cheuva.
park. Na een concours ging de opdracht voor de uitbreiding van het museum naar het architectenduo Emmanuelle en Laurent Beaudouin. De oude gedeelten werden sober gerenoveerd. Aan de achterzijde ziet het uit op het park. Tussen de ingang van dat park en de straatkant aan de oostzijde rondt een lage buitenmuur het complex af. Het rood van de bakstenen steekt fel af tegen het gitzwarte asfalt van de stoep. Tussen de buitenmuur en het eigenlijke gebouw ligt een klein grasperkje. Twee spielereien herinneren er aan de kleuren van Matisse: een gele en rode lichtvanger duiken er op in het groen.
| |
| |
Dankzij de nieuwbouw die tussen de oude bouw werd gevoegd, werd de tentoonstellingsoppervlakte van 860 tot 2400 m2 vergroot. Grote vensters breken de ruimtes open. Niet alleen in de literatuur over Matisse zelf wordt met het licht uit het Noorden - mét hoofdletter - gegoocheld, ook in de architectuur komt dat licht tot uitdrukking. In de daken van de nieuwbouw werden strategisch stukken uitgespaard waarin de lichtwerking zich richt naar het noorden. Met of zonder hoofdletter, de lichtinval is alvast geslaagd. Binnenin is de inrichting van het museum opvallend consequent en in verhouding met de tentoongestelde werken. De sokkels voor de sculpturen werden één voor één op maat gemaakt. Ze liggen voorzichtig in het verlengde van de dimensies van de sculpturen, zonder dat ze te veel aandacht opeisen.
De meest geslaagde ingreep van Emmanuelle en Laurent Beaudouin richt zich rechtstreeks op het werk van Matisse. Tegen de westelijke muur van de binnenkoer staat een bronzen afgietsel van Dos I, een bas-reliëf dat Matisse in 1909 modelleerde. In het stuk nieuwbouw is boven het bas-reliëf tegelijk een breed venster uitgespaard, waardoor vier verschillende gipsen modellen van het werk Dos zichtbaar zijn, die op de eerste verdieping zijn tentoongesteld. Het geheel zorgt voor een ingenieuze visualisering van een creatieproces dat het gehele oeuvre doorkruist: de eerste Dos dateert van 1909, de laatste van 1930. Het simultane uitzicht op het bronzen bas-reliëf en de vier gipsen vanaf de binnenkoer zet meteen de toon voor wat er in het museum zelf te zien is.
| |
Oeuvre als zoektocht
‘Le plus nécessaire dans la peinture, c'est la naïveté’, dixit Matisse, maar schijn bedriegt. Aan de nonchalance van zijn kleuren gaat aarzelen en zoeken vooraf. De schoonheid blijkt niet zo vanzelfsprekend als gedacht. Wat je in Le Cateau-Cambrésis niet zal vinden, is een overzicht van hoogtepunten uit zijn oeuvre. Daarvoor moet je vooral in Parijs zijn. De kracht van de collectie in Le Cateau-Cambrésis ligt elders. Hier ontluikt het beeld van een kunstenaar die als bij toeval het métier ontdekt en daarna een lange zoektocht aanvat naar naïviteit. Duidelijk wordt dit bijvoorbeeld in de ruimte waarin de teke- | |
| |
ningen hangen. Je ziet er een schilder op zoek naar die ene lijn, die het witte papier kan omtoveren tot een figuur.
De presentatie van de Matisse-collectie wordt in bijna elke ruimte geflankeerd door enkele foto's van de kunstenaar. Op één ervan kijkt Matisse zelfverzekerd de camera in, met het schetsboek op zijn schoot. Op een bed naast hem kijkt zijn model hem een beetje wantrouwig aan. Ze is uitgedost in exotische kleren en achter haar duikt een motief van bloemen op. Nog altijd wordt er veel geweven in de streek rond Valenciennes, en nog altijd gebeurt dat vooral
Henri Matisse, ‘Nature Morte au buffet vert’, 1928, olie op doek, 81,5 × 100 cm © Erven H. Matisse en Sabam Belgium 2003.
in de schaduw van de grote confectiehuizen en stoffenwinkels in Parijs en elders. Eenmaal in het zuiden aanbeland dost Matisse zijn modellen uit in exotische gewaden, maar wellicht met de kleuren in het achterhoofd waartussen hij als kleine jongen speelde.
Henri Matisse: meester-ensceneur van het ornament en een van de laatste grote kunstenaars voor wie schoonheid nog mocht verrassen in haar onschuld. Decoratieve patronen nemen resoluut nagenoeg het hele doek in. De aanzet tot abstractie, lange tijd verscholen in de plooien van de
| |
| |
schilderkunst, wordt expliciet. De twee dimensies van het doek creëren hun eigen kader. De sculpturen die te midden van de schilderijen staan opgesteld, illustreren een soortgelijke evolutie. Daarin zie je, meer nog dan in de schilderijen zelf, hoe Matisse elke vorm geleidelijk aan reduceert tot een spel van vlakken en lijnen. Aanvankelijk gaat dat niet van harte: Matisse zoekt de beeldhouwkunst op omdat hij bang is dat zijn schilderijen zichzelf wel eens zouden kunnen herleiden tot de twee dimensies van het doek. Le Serf, voltooid in 1903, is een verwrongen gestalte van een geblokte mannelijke figuur, gereduceerd tot een gebalde essentie. De klei ontleedt het menselijke lichaam in robuuste brutale contouren. Matisse rekent af met eindeloze nuances: voor hem moet het geweld op de materie worden gereduceerd in vlakken. Naast heel wat andere werken in de collectie is Le Serf wat dat betreft een grillig ijkpunt in de moeizame zoektocht naar zo'n vorm. Het hoofd van Henriette II uit 1927 is dan weer een heldere aaneenschakeling van geometrische vormen: het haar is onderbroken door een schematische lijnvoering die de volumewerking van de haardos verregaand stileert en ontkent. Matisse keert terug naar de tekening. Iets soortgelijks gebeurt trouwens in de evolutie tussen de vier Dos-gipsen.
Ook een schilderij als Nature Morte au buffet vert uit 1928 geeft aan hoezeer Matisse naar schoonheid zoekt. Het doek wordt overheerst door de kleuren blauw, groen en tussenkleuren. Het geheel wordt opgelicht door het oranje en rood van enkele perziken, het wit van de schaal waarop ze liggen en van een vaas en het ruitjesmotief van een doek, waarop één van de perziken lijkt te zweven in het luchtledige. Het proces waarin de compositie langzaam vorm kreeg, is nog zichtbaar. Contouren van het buffet zijn eindeloos bijgeschaafd op het doek en Matisse heeft dat proces deels zichtbaar gehouden. Aarzelingen, probeersels, correcties: dit schilderij reveleert zich zonder gêne als een fragiel proces. De buffetkast staat lichtjes open, één perzik zweeft bovenop het doek en de perspectiefwerking is radicaal afgezwakt zodat het buffet zich in het doek lijkt te plooien. Hier ligt alles op zijn plek, maar die plek behoort toe aan het doek, en niet aan de illusie van het tafereel dat wordt getoond. Jammer genoeg is dit
| |
| |
Henri Matisse, ‘Tahiti II’, 1936, gouache op doek, 140 × 195 cm, © Erven H. Matisse en Sabam Belgium 2003.
| |
| |
een werk uit de verzameling van het Musée National d'Art Moderne en in november 2003 gaat het wellicht terug richting Parijs.
Het ontwerp van Tahiti II uit 1936 ten slotte, een nooit uitgevoerd tapijtontwerp in gouache op doek, is niet langer geordend in een ruimte, de motieven plooien zich ditmaal in gewillige ornamenten die de platheid van het doek alleen maar versterken: vazen blijken een rood balkon te vormen, of is het net andersom?
Dit zijn maar een paar van de werken uit de zoektocht die het oeuvre van Matisse is, een zoektocht die treffend wordt geïllustreerd op de bovenverdieping van de centrale vleugel van de oude bouw. In de overige ruimtes met werk van Matisse, gesitueerd in de westelijke vleugel, volgt de ene na de andere climax van een oeuvre dat almaar nieuwe wegen inslaat. Aan het eind van zijn leven belandt Matisse in een rolstoel en kan hij niet langer schilderen. Hij begint gekleurde stukken papier uit te knippen, die op zijn aanwijzingen worden opgespeld. Maquettes van zijn Océanie-reeks uit 1946 getuigen hiervan. En zo keert Henri Matisse terug naar de plek waar hij opgroeide: motieven maken en uitvoeren, in een eindeloos meervoud. Eindelijk heeft hij niet alleen het licht in het noorden overmeesterd, maar ook hetgeen al die mensen deden tussen wie hij vroeger speelde. In het papier zie je de speldenprikken nog - de link met het textielwezen is niet ver weg. Matisse als ensceneur én als modelleur: van nu af zal zijn manier van vormen-denken heel wat grafische ontwerpers en industrieën bijsturen.
In de rest van de westelijke vleugel valt vooral de ruimte met de tekeningen van Matisse op, een hoge en ruime ruimte in donker hout. In 1906 ontdekt Matisse Afrikaanse kunst en hij laat zich er verregaand door inspireren in zijn portretten, waarin hij de omtrekken van het gelaat verder afvlakt. Deze invloed blijft doorwerken in de rest van zijn oeuvre. Een mooi voorbeeld daarvan is het Portret van een vrouw uit 1936. De ogen zien er donker en hol uit, en de jukbeenderen zijn streng en snel afgelijnd - ze leggen nauwelijks diepte in het wit van het blad. Ten slotte is er nog een ruimte waarin de plafondtekening die Matisse in zijn atelier ooit maakte van zijn drie kleinkinderen, is gereconstrueerd, en de twee laatste ruimtes lichten
| |
| |
Auguste Herbin, ‘Silhouette sur deux plans’, 1919, olie op hout aangebracht doek, 160 × 96 cm, © A.D.A.G.P. Parijs en Sabam Belgium 2003.
| |
| |
de inrichting en de glasramen van de kapel in Vence toe.
| |
De collectie Auguste Herbin
Auguste Herbin wordt in 1882 geboren in Quiévy, een dorp in het Kamerijkse (le Cambrésis). Vijf of zes jaar lang is hij ingeschreven aan de gemeentelijke tekenschool, een school waar industriële vormgeving wordt onderwezen. Hij valt er op als één van de beste studenten, hij krijgt een beurs en hij schrijft zich in voor de École des Beaux-Arts. Maar ook hij trekt weg uit het Noorden: in 1901 verlaat hij de École des Beaux-Arts van Rijsel - zijn enthousiasme voor de impressionisten was niet naar de zin van zijn academische leraar - en zet zijn zoektocht naar een oeuvre voort in het grote Parijs. Vanaf dan beschouwt hij zichzelf als autodidact. De keuze voor een carrière als kunstenaar is veelzeggend. Niettemin grijpt hij al snel expliciet terug naar de decoratieve en toegepaste kunsten. Hij ontwerpt affiches en verbouwt zelfs een wandpiano tot een constructivistisch kunstwerk.
In 1953, tijdens zijn jaarlijkse verblijf bij zijn familie, bezoekt hij het kleine museum dat Matisse het jaar voordien creëerde in de erezaal van het stadhuis van Le Cateau-Cambrésis. Hij ontmoet er Maurice Guillot, banketbakker en conservator van het museum. Naast de Matissezaal is er een zaal waarin onder meer de huwelijken worden voltrokken. Aan de muur hangen werken uit het depot van de Franse staat. Herbin stelt voor om twee grote doeken te schenken. Het jaar daarop vraagt hij om de hele zaal vrij te maken, wat ook gebeurt. Hij schenkt nog twaalf schilderijen, vier tekeningen en twee sculpturen. In de jaren die volgen, zullen heel wat inwoners van Le Cateau-Cambrésis elkaar het jawoord geven tussen Herbins abstracte doeken en tekeningen. In Le Cateau-Cambrésis wordt gesuggereerd dat de mensen dermate vertrouwd waren met abstracte motieven in de textielindustrie, dat de manifest abstracte doeken helemaal niet choqueerden.
Het door Herbin geschonken ensemble geeft een treffend inzicht in de loop van zijn oeuvre. Het beginpunt vormen enkele laat-impressionistische werken, waarin volumes al voorzichtig worden gereduceerd tot robuuste kleurvlak- | |
| |
ken. Terwijl Matisse nog een lichtvoetige esthetiek uitpuurt tot een spel waarin vorm en kleur elkaar nagenoeg opheffen, krijgt het verhaal van de abstractie bij Auguste Herbin een sérieux. De lichtvoetigheid wordt hoekig, vorm wordt geometrie. De rondtollende kleuren en lijnen van Matisse worden nogmaals gereduceerd en in Herbins late oeuvre steeds radicaler herleid tot harmonische inventarissen van geometrische basisvormen.
In het nieuwbouwgedeelte is ten slotte nog een replica verwerkt van een glasraam dat Herbin in 1957 ontwierp voor een uitbreiding van de lagere school van het stadje. Een monumentale houten trap daalt aan het einde van de oostelijke beuk af in de richting van het raam, dat uitziet op de binnenkoer. Het is alsof de Herbin-collectie zijn hoogtepunt vindt in het raam: de constructivist, die een kunstvorm hanteert waarin elke kleur willens nillens streng is afgebakend.
Nog later zal zijn enige leerling Geneviève Claisse de abstractie uitzuiveren tot enkele gekleurde vierkanten en bollen op doek. Vanaf 1973 zegt ze ook de kleur vaarwel en zal ze witte doeken met dunne zwarte strepen vullen. Claisse schildert in de periode waarin het constructivisme zich heeft verankerd in de kunstgeschiedenis. In 1982 schenkt ze een deel van haar oeuvre aan het Musée Matisse. Enkele van haar doeken zijn nu tentoongesteld in een van de mooiste ruimtes van de nieuwbouwgedeelten, in de noordoostelijke hoek van het complex. Ze hangen er samen met enkele werken van François Morellet en Aurélie Nemours uit de FRAC-collectie van Nord-Pas-de-Calais.
| |
Tériade-collectie
De grootste sterkte van het museum is misschien wel dat je er nonchalant door het verhaal van de moderne kunst heen kan wandelen, zonder dat dat verhaal zich opdringt: de kunstenaars en hun oeuvre staan centraal. Bovendien wordt dat verhaal van het ene doek met zijn twee dimensies genuanceerd door een onverwachte schenking die twee jaar geleden plaatsvond.
In juni 2000 - de verbouwingen waren al begonnen - kreeg het museum een schenking van formaat. Alice Tériade, weduwe van één van de grootste uitgevers, schonk
| |
| |
een ensemble exemplaren van Verve, zevenentwintig originele boekontwerpen van kunstenaars zoals Marc Chagall, Le Corbusier, Alberto Giacometti, Fernand Léger, Juan Miró, Pablo Picasso en natuurlijk Henri Matisse, en ongeveer vijfhonderd gravures daarvan. Daarnaast was er nog een schenking van de eetkamer van de Tériades, waar zij zelf nog het gebruik van behoudt. Ter gelegenheid van de schenking werd er in de nieuwe ruimte voor tijdelijke exposities, die 500m_ groot is en gesitueerd in de oostelijke vleugel, een tentoonstelling gehouden die de uitzonderlijke diversiteit van de Tériade-collectie aangaf. Het modernisme reveleerde zich hier als heel wat speelser dan
Henri Matisse, ‘L'Avaleur de sabre’, 1947, gouache op sjabloon, 32,5 × 42 cm, Uitgeverij Tériade, © Erven H. Matisse en Sabam Belgium 2003.
sommigen ons tegenwoordig willen doen geloven. Aan het begin van de tentoonstelling blikte de uitgever ons eerst tegemoet als regelrechte levensgenieter, en direct daarna was hij gevat in de eindeloos zoekende lijnen van een Alberto Giacometti.
Het Musée Matisse heeft met de Tériade-collectie onverwacht een schitterend middel in huis gekregen om van het museum een internationaal ijkpunt te maken voor kunst en grafiek. De manier waarop het museum is heropend, getuigt alvast van een degelijk beleid en een open vizier. Met de schenking van de Tériade-collectie blijft zo'n open vizier nodig. Deze collectie biedt een schitterend uitgangs- | |
| |
punt om originele accenten te leggen richting grafische en - waarom niet? - toegepaste kunsten, in confrontaties met andere kunstenaars en collecties en de economische bedrijvigheid die typisch is voor de streek.
| |
Praktische informatie
Adres:
Musée Matisse
Musée départemental
Palais Fénelon
F-59360 Le Cateau-Cambrésis
Tel.: +33 (0)327.84.64.50
Fax +33 (0)327.84.64.54
museematisse@cg59.fr
Elke dag open behalve op dinsdag
van september tot mei van 10u tot 12u30 en van 14u tot 18u
van juni tot augustus van 10u tot 18u
| |
Résumé Le nouveau Musée Matisse au Cateau-Cambrésis
Henri Matisse voit le jour le 31 décembre 1869 au Cateau-Cambrésis, petite ville située à trente kilomètres de Valenciennes. Huit jours plus tard, la famille emménage non loin, à Bohain. Après le lycée à Saint-Quentin, Henri entame des études de droit à Paris. A l'automne 1888, il se retrouve clerc d'avoué à Saint-Quentin. Suite à une interminable infection intestinale, il revient chez ses parents. Un voisin, directeur de fabrique textile, conseille à Henri de se mettre à la peinture. La mère d'Henri lui achète deux reproductions en couleurs. Pour ce peintre en herbe qu'est Henri Matisse, ce sera le point de départ.
Quatre-vingt-trois ans plus tard, en 1952 exactement, il lègue à sa ville natale une importante collection de tableaux, dessins et sculptures. Ce legs donne un aperçu de la quête constante qui traverse son oeuvre. En 1954, Matisse décède à Nice.
D'autres oeuvres sont achetées par la suite, et des héritiers de Matisse lèguent encore quelques pièces. En 1956, la collection s'enrichit d'une donation de vingt-quatre oeuvres du constructiviste Auguste Herbin.
Initialement, c'est la mairie qui conserve les deux collections, mais en 1982, elles sont transférées au Palais Fénelon. En 1992 enfin, le musée devient la propriété du département du Nord. Dès janvier 2000, le Palais Fénelon subit une profonde rénovation. Durant la première phase des travaux, Alice Tériade lègue une collection provenant de l'imprimerie du même nom, complétée de pièces maîtresses de sa collection privée. Le 8 novembre 2002, le Musée Matisse rouvre ses portes, rénové et agrandi.
L'actuel Palais Fénelon date du XVIIIe siècle. L'ensemble des édifices qui bordent la cour intérieure jouxte une place en façade et un parc à l'arrière. Suite à un concours d'architecture, la réalisation de l'extension du musée échoit au duo d'architectes Emmanuelle et Laurent Beaudouin. Les anciens volumes sont rénovés en toute sobriété.
L'insertion de volumes neufs entre murs existants augmente la surface d'exposition de 860 à 2400 m2.
L'aménagement intérieur est à la
| |
| |
mesure des oeuvres exposées et frappe par sa cohérence.
La partie la plus réussie de ce lifting architectural vise directement l'oeuvre de Matisse. Un moulage de bronze titré Dos I, bas-relief que modèle Matisse en 1909, rehausse le mur ouest de la cour intérieure.
Surplombant le bas-relief, la partie neuve de l'édifice s'ouvre en une large baie vitrée qui laisse apparaître quatre plâtres distincts de la même oeuvre Dos, dressés au premier étage. D'entrée, la vision globale du bronze et des quatre plâtres du bas-relief dans l'écrin de cette cour intérieure donne le ton conceptuel du musée.
Que le visiteur ne s'attende pas au Cateau-Cambrésis à une rétrospective complète des sommets de l'oeuvre de Matisse. C'est à Paris qu'il la trouvera. Mais la force de cette collection du Cateau-Cambrésis est ailleurs. Ici transparaît en filigrane une démarche d'artiste à la découverte presque fortuite du métier et l'amorce d'une longue quête qui débouche sur le naïf.
A ce propos, l'espace consacré aux dessins est révélateur. L'on y découvre un peintre à la recherche de ce trait magique, qui transforme le papier blanc en figure évocatrice.
Omniprésentes, les photos du maître animent bon nombre d'espaces qui lui sont consacrés. Les salles garnies de peintures se meublent aussi de sculptures, lesquelles révèlent, plus encore que les huiles, comment Matisse réduit progressivement chaque forme en un jeu d'aplats et de lignes.
Dans le vieux bâtiment, au dernier étage de l'aile centrale, la trajectoire de Matisse s'illustre de manière magistrale. Les autres espaces de l'aile ouest voués à Matisse sont une succession ininterrompue de sommets d'une oeuvre aux aboutissements sans cesse renouvelés. Il passe la fin de sa vie dans un fauteuil roulant, ce qui l'empêche de peindre. Il se livre alors à des découpages de papiers couleurs, assemblés sous ses directives.
Dans le reste de l'aile ouest, retenons cet espace haut et vaste en bois sombre dont les dessins signés Matisse sont les points de mire.
En 1906, Matisse découvre l'art africain et s'en inspire ostensiblement dans ses portraits.
Cette influence persiste dans l'oeuvre ultérieure. Le Portrait d'une femme de 1936 en est une belle illustration.
Citons enfin cet espace aux dessins des trois petits-enfants de Matisse, réalisés naguère dans son atelier, et reconstitués au plafond de ladite salle. Les deux derniers espaces s'ouvrent sur la chapelle de Vence et explorent les phases créatrices de son aménagement et de la réalisation des vitraux.
| |
La collection Auguste Herbin
Auguste Herbin naît en 1882 à Quiévry, un village du Cambrésis. En 1901, il s'installe à Paris. Très vite, il s'engage sur la voie des arts décoratifs et appliqués. Il crée des affiches et va même jusqu'à transformer un piano buffet en oeuvre d'art constructiviste.
En 1953, durant son séjour annuel dans sa famille, il visite le petit musée que Matisse avait installé l'année précédente dans la mairie du Cateau-Cambrésis. Herbin propose de faire don de deux grandes toiles. L'année suivante, il lègue douze autres huiles, quatre dessins et deux sculptures. L'ensemble de la
| |
| |
donation Herbin offre un aperçu saisissant de son parcours artistique. Le point de départ en est un impressionnisme tardif où se décèle déjà la tendance à réduire les volumes en robustes aplats de couleur. Face à Matisse qui n'a de cesse d'épurer son esthétique en un jeu où formes et couleurs se confondent, Auguste Herbin nimbe sa démarche vers l'abstraction d'un inébranlable sérieux. La légèreté devient anguleuse, la forme se fait géométrie. Les pirouettes de couleurs et contours de Matisse s'amenuisent au point de se réduire dans l'oeuvre tardif d'Herbin à d'harmonieux inventaires des formes géométriques de base.
Dans la nouvelle aile est encastrée une réplique du vitrail créé par Herbin en 1957 pour l'extension de l'école primaire de la petite ville. Plus tard, Geneviève Claisse, sa seule élève, pousse l'abstraction à son paroxysme: des ronds et des carrés de couleurs sur toile. A partir de 1973, elle tourne le dos à la couleur pour couvrir ses toiles blanches de fines stries noires. En 1982, elle fait don d'une partie de son oeuvre au Musée Matisse. Plusieurs de ses tableaux occupent un des plus beaux espaces du nouvel édifice. Ils y figurent aux côtés d'oeuvres de François Morellet et Aurélie Nemours, provenant de la collection FRAC du Nord-Pas-de-Calais.
| |
Collection Tériade
En juin 2000, Alice Tériade, veuve d'un des plus grands éditeurs d'art français, fait don d'une collection d'exemplaires de Verve, de planches originales de vingt-sept livres illustrés de la main d'artistes tels que Chagall, Le Corbusier, Giacometti, Léger, Miró, Picasso sans oublier Matisse, et quelque cinq cents gravures qui en ont été tirées. A l'occasion de cette donation, le nouvel espace d'expositions temporaires, qui occupe 500 m2 dans l'aile est, consacre une exposition à la collection Tériade. Par la mise en exergue de son exceptionnelle diversité, la collection Tériade devient, malgré elle, un superbe point de départ, susceptible de faire du Musée Matisse une plaque tournante internationale d'art et de graphisme.
(Traduit du néerlandais par Solange Delsart)
|
|