Gezellekroniek. Jaargang 18
(1988)– [tijdschrift] Gezellekroniek–
[pagina 21]
| |
Vijfentwintig jaar Gezellegenootschap
| |
[pagina 22]
| |
en hooggeleerde werker, hoofdredacteur van het eerbiedwaardige en zo Gezelliaanse ts. Biekorf. Dat Stijn Streuvels, de neef van Gezelle, op 26 nov. '61 het erevoorzitterschap aanvaardde, was voor ons een morele steun; als vertegenwoordiger van de Erven Gezelle erkende hij trouwens het gezag van het aan het werk en de betekenis van zijn geniale oom gewijde genootschap door het officieel te machtigen om een belangrijke overeenkomst met Dr. Kruyskamp van het Woordenboek der Nederlandse taal contractueel te regelen. Het betrof toen het bruikleen van Gezelles zogenaamde Woordentas. Zoals u weet, was Gezelle een verwoed verzamelaar, een zanter van woordvonden en hij tekende ze op, of liet ze optekenen op ‘papierlingen’ die hij rangschikte in kartonnen dozen. Om precies te zijn: 46 dozen met 150.000 briefjes. Maar laat ik terugkeren naar de dag van de stichting. Wie was op het idee gekomen die dertien bij elkaar te brengen? Dat was het al jaren lang gekoesterd verlangen van dhr. A. Pelckmans, directeurbeheerder van de uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, fervent Gezellelezer en, laat me het grote woord gebruiken, cultuuridealist. Hij heeft het terrein verkend, mensen bezocht en gepolst; hij wist als elke ingewijde dat er vele, kleine en soms ernstige, lacunes zaten in de Gezelle-wetenschap - onze huidige voorzitter Prof. Keersmaekers hanteerde ooit de term ‘Gezellistiek’ -; hij wist ook dat er leemtes en vergissingen zitten in de beroemde Jubileumuitgave, lange tijd en in menig opzicht nog steeds zowat de bijbel voor de Gezellestudax, maar feitelijk wat prematuur en te weinig systematisch geordend; vandaar dat ze soms meer gelijkt op een informatielabyrint waarin de raadpleger aardig wat tijd en zoekarbeid kan verspelen. Bovendien is dhr. Pelckmans steeds diep overtuigd geweest van Gezelles onschatbare waarde als exponent van de Vlaamse, de Nederlandse cultuur en van de levensdiepe schoonheid van zijn zo unieke poëzie. Meer dan eens heeft hij dat beleden in diverse toespraken; onlangs nog, op 31 mei '86, toen hij n.a.v. ons jubileum en uit dank voor de al 25 jaar aangeboden gastvrijheid door de plenaire vergadering van het Genootschap gehuldigd werd; toen formuleerde hij het als volgt: ‘Ik heb geijverd voor de stichting van het Guido-Gezellegenootschap uit idealisme, uit verbondenheid met het levende volk, uit gedrevenheid door de schoonheid van Gezelles poëzie, in dienst van de Eeuwige Schoonheid.’ Hij blijft het betreuren dat de volle betekenis van de dichter nog steeds niet algemeen genoeg doorgedrongen is en zeker over de landsgrenzen te weinig bekend; vandaar de plicht van het Genootschap, zo vindt hij, én die van de verantwoordelijke beleidsmensen daarvan meer en beter werk te maken. In die optiek en met dat doel voor ogen hebben dhr. Pelckmans en de | |
[pagina 23]
| |
leden natuurlijk aan concrete prestaties, d.w.z. aan passende en noodzakelijke publikaties en openbare manifestaties (zoals colloquia) gedacht. Nu, na 25 jaar, mogen we constateren dat enkele van die verwachtingen werkelijkheid zijn geworden, andere niet of nog niet. Onvervuld bleef tot nog toe de hoop op een degelijke iconografie, hoewel daarvoor al veel materiaal werd verzameld door collega Raf Seys. Evenmin kwam het tot een biografie op basis van de jongste beschikbare kennis en 100% kritisch betrouwbaar; het is begrijpelijk, want er is sinds de levensbeschrijvingen door Caesar Gezelle en door Aloïs Walgrave zoveel meer aan 't licht gekomen, opgedolven, aangevuld en gecorrigeerd dat ik me afvraag wie het ooit zal aandurven of aankunnen, want het is ongetwijfeld een voltijdse opdracht. Daarnaast of misschien tot voorbereiding ervan groeide ook het plan een Kroniek van Gezelle op te stellen; uit de notulen van de vergaderingen blijkt dat zeer dikwijls daarover werd gesproken, zeker sinds de publikatie van de verdienstelijke Kroniek van Stijn Streuvels door de betreurde Luc Schepens. Hopelijk komt het nog, want er werd al veel tijd en arbeid aan besteed. De stoutste droom van de promotor en van de leden was onbetwistbaar een grootse, nieuwe, tekstkritische volledige uitgave van Gezelles werk. Eigenlijk een gigantische opgave, waaraan we in de loop der jaren heel wat discussie, planning, schrijf- en denkwerk hebben besteed, waarvoor zelfs prototypes werden ontworpen door een van onze best gespecialiseerde leden, Dr. J. Westenbroek; hij promoveerde trouwens in 1967 te Nijmegen op een proefschrift over het ontstaan van Gedichten, Gezangen en Gebeden en had zich daartoe grondig ingewerkt in het tekstkritisch onderzoek van hss. en drukken. Achteraf beschouwd, geloof ik, en dat is mijn persoonlijke mening, dat we toen wat te idealistisch waren, wat overmoedig misschien, want wie van de andere leden kon, naast zijn fulltime dagtaak en met minder praktische ervaring op dat gebied, zoveel tijd vrij maken, jarenlang, om zich in het oerwoud van hss., zelfstandige publikaties, diverse uitgaven, varianten en realia een klare, veilige weg te banen? Om zo'n zware klus te klaren was er eigenlijk een vrijgesteld team van specialisten nodig, een wetenschappelijk en gepatroneerd instituut. Dat heeft ons medelid Prof. Lissens terecht ingezien; hij stichtte in 1966 in de schoot van de Univ. Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen een Centrum voor Gezellestudie en wist daar een secuur medewerker als Dr. J. Boets, zijn huidige opvolgerGa naar eindnoot1, aan te trekken om methodisch het hele arsenaal van gegevens op te sporen, te verzamelen en te schikken met het oog op een latere publikatie van een canonieke volledige editie. Het zal u, zeergeachte toehoorders, waarschijnlijk niet verbazen dat | |
[pagina 24]
| |
het naast elkaar bestaan van twee instellingen, het Genootschap enerzijds en het Centrum voor Gezellestudie anderzijds, af en toe wat spanning heeft doen ontstaan. Maar tijd bracht raad en mede door de realistische visie en diplomatie van voorzitter Knuvelder groeide uit de situatie een vlotte en loyale medewerking en samenwerking, te meer daar de werkers van het Centrum lid waren of werden van het Genootschap. Uiteindelijk werd de oude droom dan toch werkelijkheid, want mede onder de auspiciën van het Gezellegenootschap en met de medewerking van onze leden, kon Dr. J. Boets, directeur van het CGs. en hoofdredacteur, op 24 april 1980, tijdens een plechtigheid in het Osterriethhuis te Antwerpen, het eerste deel van de magnifieke, 8-delige reeks Verzameld Dichtwerk aan de genodigden voorstellen in een lay-out waarvoor de uitgever DNB alle lof verdient. Op dit ogenblik zijn er reeds 6 van de 8 volumes verkrijgbaar. Wie ze wil leren kennen, zou ik voorstellen na deze zitting die mooie uitgave even ter hand te nemen in de boekenstand die we met gulle toelating van het Stadsbestuur mochten opstellen in het Stadhuis. Daar kan u meteen ook kennis maken met vele andere studies en tekstuitgaven door leden van het GGgen. of door het CGs. U vindt trouwens een onverzichtje - onvolledig weliswaar - van de publikaties over Gezelle in de brochure die in de zaal werd uitgereikt. Uitdrukkelijk moet ik hier nog de aandacht vestigen op het periodiek verschijnende orgaan van het GGgen., ik bedoel de min of meer als een jaarboek verschijnende Gezellekroniek, een bundeling van studies, archivalia en bibliografische overzichten. Reeds in de eerste vergadering van het jonge Genootschap werd tot die publikatie besloten. Ik kan u verzekeren dat het een gelukkig moment is geweest toen op 2 februari 1963 de eerste Kroniek ‘drukvers’ ter vergadering werd aangeboden, al zag ik als nog weinig ervaren redactiesecretaris de drukfouten meteen te welig opschieten. Aan de andere kant doet het me deugd te zien dat de oorspronkelijke opvatting en structuur grotendeels is behouden gebleven. Dat het GGgen en de uitgever, ondanks financiële beperkingen en al te magere, om niet te zeggen ontmoedigende subsidies, het in die 25 jaar hebben kunnen brengen tot 17 Kronieken van elk 130 à 220 blz., mag zeker een grote prestatie worden genoemd. Nog meer wanneer u erbij bedenkt dat onze leden ook vele bijdragen in vele andere tss. en bundels hebben gepubliceerd en op vele plaatsen in den lande lezingen hebben gehouden. Ik zal natuurlijk niet aan een opsomming ervan beginnen, wees gerust, de lijst is veel te lang voor een historiek als deze. Toch wens ik uw aandacht te vestigen op het ts. Gezelliana, wetenschappelijk orgaan van het CGs. Ook hier goddank loyale en royale medewerking en samenwerking. Juist daarom zou men zich de | |
[pagina 25]
| |
vraag kunnen stellen waarom we ons nog langer de luxe a.h.w. van twee typische Gezelleperiodieken moeten blijven permitteren. Ik wil het u als een nieuwsprimeur wel verklappen: we zijn op zoek naar een oplossing daarvoor, een soort fusie als u wil. Hoe of wanneer, dat is zelfs voor ons nog blinde toekomstGa naar eindnoot2. Het is, na dit jubileumfeest, onvermijdelijk een van de eerste taken voor het Genootschap o.l.v. Prof. Keersmaekers. Prof. Dr. Keersmaekers, zeergeachte toehoorders, is onze vierde voorzitter, dus na resp. A. Viaene, J. de Cuyper en G. Knuvelder. Deze laatste heeft 13 jaar lang met erkende, vriendelijke autoriteit het roer in handen gehad. Als Nederlander hield hij van het Vlaamse volk, van zijn cultuur en literatuur; hij kwam graag naar het Zuiden en genoot van het contact met Vlaamse collega's en vrienden: zeker van de bijeenkomsten op het Eikenhof te Kapellen, zetel van het GenootschapGa naar eindnoot3. Zelden of nooit ontbrak hij op het appél ondanks zijn ondermijnde constitutie. Een week na het beëindigen van zijn presidentiële functie op 21 maart 1981 schreef hij in een dankbare, ontroerende brief: ‘De bijeenkomsten in De Eikenhof zullen mij immer in herinnering blijven om die relatie vooral, om de vriendschappen die eruit voortvloeiden, en die een verrijking van (en voor) het leven betekenden en betekenen. Ik wil ieder van U graag zéér hartelijk danken voor die vriendschap, - en ik denk dat de prettige sfeer waarin de bijeenkomsten op de Eikenhof gehouden konden worden, mede daaruit voortvloeiden. Zo brengt Guido Gezelle mensen bijna een eeuw na zijn dood nog immer bij en tot elkaar.’ Zeergeachte toehoorders, het is vooral om die laatste gedachte dat ik dit fragment wilde voorlezen. Passend bij Gezelles droom van een groot dietssprekend vaderland, heeft het GGgen. van begin af Noord en Zuid in zijn gezelschap verenigd; de landsgrens is er nooit voelbaar geweest. Hoe zou dat nu gekund hebben met een Boergondische Nederlander als ons medelid Anton van Duinkerken zaliger, die maar al te graag naar het Antwerpse afzakte en bepaald niet alleen wetenschappelijke instituten bezocht. Of met een der meest produktieve leden, Dr. J. Westenbroek uit Wassenaar, die bij Prof. Asselbergs promoveerde en een groot deel van zijn Gezellestudie op Vlaamse bodem heeft verricht en die hier zovele opdrachten onvermoeibaar op zich blijft nemen, zoals ook vandaag met de zoveelste lezing. Of met Dr. Nienke Bakker, die aan de RUG heeft gestudeerd o.m. bij Prof. Baur, en sinds lang verbonden is aan de redactie van het WNT waar zij de 150000 woordbriefjes van Gezelle geduldig bestudeert. Samen met de leden uit West-Vlaanderen, evident de belangrijkste en onmisbare groep, leden uit Oost-Vlaanderen, Brabant, Antwerpen en Limburg vormen onze Nederlandse leden het Gezelliaans-dietse Genootschap dat nu, samen | |
[pagina 26]
| |
met u allen, zeergeachte aanwezigen, zijn 25-jarig bestaan met vele dankbare herinneringen en met veel hoop voor de toekomst wil vieren in deze gastvrije Gezellestad. Ik dank u! |