Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 166 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 166
Afbeelding van De Gids. Jaargang 166Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 166

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.73 MB)

Scans (36.02 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 166

(2003)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 403]
[p. 403]

De Middellandse zee
Tien variaties op een thema

Ana Luísa Amaral

Op Kreta, met de dinosaurus

 
Ik ben er nooit geweest,
 
maar wilde best.
 
 
 
Ook aan de cafétafel gaan zitten
 
ontspannen (tafel en ik)
 
met tegenover mij
 
de dinosaurus.
 
 
 
Poten gekruist op de rots,
 
die waar Theseus
 
geen grotingang gevonden had.
 
Wij zouden samen converseren, ik
 
op de stoel, hij
 
hoogst herbivoor en geschubd,
 
minzaam geoogd en heel genoeglijk.
 
 
 
En dan, de draad!
 
 
 
Waarmee Ariadne zou verschijnen, weinig plechtig
 
onder haar arm.
 
Een draad van zijde, schietlood of staal.
 
En de dinosaurus,
 
(desondanks) niet erg gewend
 
aan een tijd die zozeer de onze was,
 
zou vragen waar die voor diende.
[pagina 404]
[p. 404]
 
‘Om Theseus te leiden,’ zou
 
Ariadnes antwoord zijn. En daarna,
 
met een knipoog, nog minzamer
 
dan die van het geschubde monster,
 
‘of te misleiden.’
 
 
 
Op dit moment diende gezegd
 
dat Theseus: in het paleis bezig
 
bij de koning labyrinten te studeren,
 
van niets afwetend.
 
 
 
Op de rots, vol zachte algen
 
van fluweel,
 
zou de dinosaurus met een breed gebaar
 
zijn voorpoten spreiden, instemmend met
 
het idee.
 
 
 
Wij zaten goed, gedrieën,
 
kalm nippend van onze koffie
 
geserveerd door een metoik - heerlijk geurend.
 
Terwijl in het paleis het labyrint opzwol
 
en Theseus, verlangend om de Koning te behagen,
 
in zijn bezeten haast nobele Griekse
 
wimpers schroeide.
 
 
 
De Minoïsche lucht was zwaar
 
van sinaasappelgeur,
 
en tussen de kopjes koffie en slokjes retsina door,
 
kauwde de dinosaurus kalm
 
op vier kilo (ineens)
 
gedroogde pruimen en zoete
 
mandarijntjes,
 
 
 
en vertelde over de nobele vrede
 
die op de chaos was gevolgd:
 
hij wist niet of fonkelregen van sterren
 
op kosmische reis,
 
of verschrikkelijke ijstijd
 
die het ritme van de aarde weer herstelde,
 
of alleen zijn grootte - enorm
 
en onmenselijk -
 
aanleiding tot de mythe was.
[pagina 405]
[p. 405]
 
Door een labyrint
 
van vele miljoenen jaren
 
was hij daar gekomen. Zonder te weten hoe.
 
‘Net zoals de draad die ik
 
hier heb voor Theseus,’ zou Ariadne
 
zeggen, ‘die van staal, zijde of schietlood,
 
die leidt of misleidt, naar gelang
 
omstandigheid.’
 
 
 
- Het verraad!
 
 
 
Dan zou Ariadne afdwalen,
 
vertellend over Theseus: van het verraad dat,
 
naar zij dacht,
 
hem haar op Naxos in de steek deed laten
 
en van de spanne zonder zekerheid van wat
 
aan het verraad voorafging.
 
 
 
Poseidon blonk door de wateren,
 
het lot van Minos en Knossos
 
nog niet bepaald;
 
alleen het monster wist hoe goden en mensen:
 
gelijken in haat.
 
 
 
Het wist maar zweeg. Wat een stilte:
 
de hoogste deugd
 
van een sauriër met zelfrespect.
 
En het gesprek zou zo kalm en vredig zijn
 
dat Ariadne zou vergeten af te dwalen
 
van de mythe
 
en ook een glas retsina nam.
 
 
 
‘Een toast,’ zou de dinosaurus voorstellen,
 
als vriendelijk gebaar.
 
‘Een toast,’ herhaalden wij (de prinses
 
en ik).
 
 
 
En de dunne borduurdraad zou
 
als een prehistorische vogel
 
wegvliegen naar de Egeïsche zee.
[pagina 406]
[p. 406]
 
Een poot voor zijn mond vol
 
onschuldig maaswerk,
 
zou de dinosaurus dan zijn tanden stoken...
 
 
 
(En Theseus had het paleis al verlaten.
 
Kaart en zwaard in de hand.
 
Maar zonder draad.)
[pagina 407]
[p. 407]

Malva Flores

Terugkeer naar de Griekse eilanden

 
De vorm, de warmte:
 
zand waarop je je voet zet.
 
Maart, maart.
 
Optocht van kleur en vormen,
 
ordening van onschuldige dingen:
 
het lichaam incluis, mits met geblinddoekte ogen.
 
Daarheen keren wij terug, maart, met dichtgedrukte oogleden,
 
aanroepend het uur, de naam, het woord.
 
En er is niets veranderd. Blijft het verlangen
 
geur en bloei.
 
Wij wilden niet weten en we zouden blind worden,
 
hadden alles opgegeven,
 
even simpel als de muziek die de middag overspoelt,
 
en verbrokkelt.
 
 
 
De vorm, de warmte van de handen
 
om het geheime braille te voelen op elk gezicht,
 
het gesprek in het stille profiel, trillend in zijn stomheid.
 
Wij wilden niet weten
 
maar we zullen stom worden,
 
en doof,
 
met enkel het lichaam als temmer van het speurende woord,
 
blindslaand de ogen die altijd buitenwaarts zoeken.
 
 
 
Alleen met mond en handen,
 
een brug vormend naar de herenigde
 
orde. Met als enige eis een slaapwandelende omhelzing;
 
in het volle licht
 
maar beiden verblind.
 
Overgeleverd aan de tastzin, de geur,
 
wat waar is is waar,
 
de vorm, de warmte.
 
Alleen dan zullen wij onze ogen openen en horen.
[pagina 408]
[p. 408]
 
Pas wanneer geheugen en verstand
 
en hun woord,
 
in elkaar opgaan en verdwijnen onder jouw welluidende helderheid,
 
maart.
[pagina 409]
[p. 409]

Izzidden Al-Manasrah

Zij komen niet en gaan niet weg

 
Vader, mijn vrienden komen niet en gaan niet weg
 
behalve bij uiteengaan, of bij een slachtpartij.
 
Ik zal tegen de Middellandse Zee zeggen:
 
waarom ben jij middellands?
 
Waarom?
 
Ik zeg tegen de Middellandse:
 
waarom ben jij zee?!
 
Tegen uitvarende schepen zeg ik:
 
waarom gaan jullie op tot gebed
 
en niet naar het bloed aan de voet van oude muren?
 
Ik ken de steen van gelijkheid en tegenstrijdigheid geplant
 
onder de Kermel-rots.
 
Ik ken het vechten en de verzoening,
 
het kwetsen en de wedstrijd,
 
ik ken de specht,
 
zachtmoedig, de vleugels druipend
 
van bloedig verlangen en muren van wormstekige gebeden
 
De molensteen doet me denken aan weggaan
 
en dak aan onderdak
 
Ik bestuur mijn koninkrijk alleen
 
zonder hulp van wie dan ook
 
zonder opklinkend geschreeuw
 
zonder gescheurd hemd
 
zonder schreeuw of gebed
 
De Middellandse Zee heeft zijn koninklijk jacht en het strand heeft
 
kleuren even wisselvallig als onze tijd
 
Mijn vrienden van de wijn hebben hun eigen vertrek
 
Mijn hart heeft problemen, een chronisch zeer
 
Jij daar, die uitgleed bij de dij van de zee
 
Jij ziet het schuim op mijn bloed, niet mijn bloed
 
Hun bloed is de melk van de kerk
 
En jij, jij,
 
de builen van je jaren worden beschermd
[pagina 410]
[p. 410]
 
Vraag de woorden van de gebeden, de namen van de steden,
 
vraag mijn hart!
 
Ze komen niet en gaan niet, behalve voor een bruiloft, een begrafenis
 
Het verhaal van hun nederlaag is in de rots gehouwen.
[pagina 411]
[p. 411]

Boris Maruna

Tarragona
(Filosofie van de geschiedenis)

 
Stelt u zich eens voor -
 
Wat was er allemaal voor nodig:
 
Phoeniciërs, Grieken, Carthagers
 
En Romeinen
 
Miljoenen gelatiniseerde
 
Streekbewoners halverwege de 7e eeuw
 
Een handvol Visigoten en Arabieren
 
De ontdekking van Amerika en Philips ii
 
De Franse Revolutie
 
Goya's zwarte periode
 
En nog enkele
 
Burgeroorlogen
 
 
 
Kortom, drie hele
 
Millennia van moord
 
Plundering, verwoesting
 
En opbouw
 
Opdat zich op een open vlakte
 
Boven zee
 
Tot op de dag van vandaag
 
Tarragona zou verheffen
 
 
 
Opdat daar ooit
 
Antonieta Cabré zou opgroeien
 
En bij de ruïnes van het amfitheater
 
Mij zou ontmoeten
 
En geen bezwaar zou hebben
 
Om met mij te slapen
[pagina 412]
[p. 412]
 
Zonder zich ooit af te vragen
 
Of de gevolgen
 
Van deze daad
 
De komende 3000 jaar
 
Catastrofaal zouden blijken
 
 
 
Of
 
 
 
De mensheid zouden doen worden herboren.
[pagina 413]
[p. 413]

Iman Mersal

Het is niet waarschijnlijk

 
Het is niet waarschijnlijk
 
dat ik mijn vader aan het einde van het jaar meeneem naar zee
 
daarom
 
zal ik voor zijn bed
 
badfoto's ophangen
 
van uitgestrekte stranden die ik niet ken.
 
Het is niet waarschijnlijk dat hij ze ziet
 
daarom
 
zal ik mijn adem dempen
 
en zal ik zijn vingertoppen natmaken met zout water
 
en jaren later zal ik geloven
 
dat ik hem hoorde zeggen:
 
‘Ik ruik de zee.’
[pagina 414]
[p. 414]

Amjad Nasser

Heuvel aan de zee

I
 
Het zijn onze dagen
 
Het uitspansel van de nacht hebben wij gewit
 
Anemonen van verwarring legden wij neer
 
Op glooiingen die wij nooit betraden
 
Met grote stappen staken wij de bomen over
 
Om het ontwaken te verhinderen van de dageraad
 
Op dagen van slapeloosheids orbitale opkomst
 
En de klim naar valstrikken in jodium gedompeld.
 
De zee hing ons versierselen om van opgewondenheid
 
Geweren openbaarden herinneringen die in sponden achterbleven.
 
 
 
Dagen van hartstocht en bedrevenheden
 
Dagen van koorts en rendez-vous.
 
 
 
Wij sluimerden onder de adem van dorpsvrouwen
 
Onze vijanden paden tot onze schouders latend.
 
Hun gedachten
 
Verlichtten
 
Onze vingermerken
 
Op
 
De fluitgaten.
II
 
Wij transpireerden van de passie:
 
Zij bogen over ons met hun jongens en hun ploegen,
 
Gingen met ons naar een heuvel aan de zee
 
Als afstammelingen van hen die door hun reizen
 
Alom aanverwanten achterlieten.
[pagina 415]
[p. 415]
 
Met banieren en maskers
 
Bereikten wij het grasland der diepten,
 
Lieten het bliksemlicht
 
De keel
 
Der nacht
 
Doorklieven.
 
 
 
Het zijn onze dagen
 
Zij roepen terug het zilver van het volk,
 
De offergaven van de erfgenamen.

Londen, begin 1989

[pagina 416]
[p. 416]

Miquel de Palol

Ulysses II

 
Met vreugde heb ik afgunsten omzeild,
 
een volstrekt gebrek aan vooruitzichten,
 
alle soorten van leegte, diverse
 
soorten van stompzinnigheid en waanzin,
 
ik heb gelachen om hoorndragers, de wisselvalligheden
 
achteraf gezien van haat en nijd,
 
ik heb de smart van de terugval gekend,
 
van kwelling en wanhoop,
 
en hier en nu kan ik zonder trots en zonder schaamte zeggen
 
dat dit alles niets voorstelt. Het stelt niets voor in vergelijking met
 
de ellende van hen die gebukt gaan onder de straf
 
van elke avond uit te moeten gaan om zich te vermaken.
[pagina 417]
[p. 417]

Raoul Schrott

Cefalù

 
toen het de stad was van de saracenen wasten vrouwen
 
de kleren in zoetwaterbekkens aan zee • golven vloeiden
 
de kanalen binnen en spoelden de zeep
 
schuimend uit en vloeiden weer af • boven de prop
 
huizen torende een rots uit van schelpkalk
 
in de vorm van een hoofd: en in zijn reliëf
 
lag het zuiverste wit • door toevoeging van lood aan het
 
looi kreeg je haast de glans van marcasiet
 
verdigris was van griekenland en evenals groenspaan
 
zout dat uit koper werd gewonnen • voor de moskeeën
 
kwam turkoois uit nishapur en weerspiegelde het groen
 
aan zee en van ver daar weer achter ook ultramarijn
 
vermalen lapis lazuli uit de hindukush
 
die boven het vuur tot wit glas doofde
 
fijngeraspt uit de takken van de indiase waid werd indigo
 
maar de wasvrouwen noemden het al-nil
 
omdat het poeder zo blauw was als de rivier die ze nooit
 
hadden gezien en de tinctuur uit smyrna was al-azarah
 
sap uit de wortels van de meekrap • maar niets
 
was duurder dan het secreet van de purperslak: purper
 
dat aan de rode zee ook tot steen verstarde • rehj al-ghar
 
daarentegen was ertsstof en kwam voor in holen
 
eenmaal heet verdampt het alleen • op de golven en in hun licht
 
echter viel het arseen nacht voor nacht uiteen
 
tot het fijnkorrelige goudkleurige pigment
 
van de zon en de schreefjes waarmee hier elke soera begint
 
de zee tot ver een stukgebladerd foliant
 
waarvan de pagina's de klippen bleken • een koud branden
 
van de kalk om weer aan de morgen zijn wit te hergeven
 
 
 
toen het de stad van de saracenen was gingen wasvrouwen
 
de kleren op stenen wasplanken uitwringen • het opspannen
 
ervan deden ze vervolgens daarboven in de tuinen
[pagina 418]
[p. 418]
 
een beeld van zomer • halfschaduwen trillend in de hitte
 
woorden die in de namiddagse stilte ver droegen
 
en nooit iemand aanwezig om ze op schrift te zetten
 
een taal waarvan ik de vloeiende letters puur en alleen gebruik -
 
met al die slanke sierlijke staarten die ik teken als kustlijnen
 
havens als puntjes erboven - om jou te schrijven:
 
zoals anderen die misschien geen brieven schreven
 
maar van hun reizen kleuren in kleine zakjes meebrachten
 
omdat ze het niet beter vermochten te zeggen dan
 
door het donkere kleurpoeder op een leeg blad uit te storten
 
de blik gericht op degene die ze als hun geliefde hadden

atelier sul mare 31 xii 00

[pagina 419]
[p. 419]

Albertina Soepboer

Die zee

 
Als mijn oog weer dat kippenvel krijgt
 
en door de barrio dwaalt je lijf
 
zet ik een tafel en stoel voor je neer
 
denk aan een zee van het blauwgroene.
 
 
 
We zullen samen zitten, maar bezitten
 
enkel het eiland der verleden tijden
 
felwit onder de zon, zo scherp als we
 
het snijden uit de hoornen van stier.
 
 
 
Jij zult loeien, ik zal de maan zijn
 
en onze zwarte kleren zullen op het zand
 
trots komen verwaaien. Omdat het nu is
 
en geen toen veel lichter kan zijn.
 
 
 
Als je de barrio weer bent uit gerend
 
lig ik op de tafel, proef van de kaas
 
het groene zout, haal blauwkristallen uit
 
een glas water. Het was die zee vandaag.
[pagina 420]
[p. 420]

Nurit Zarchi

In het trappenhuis

 
In het trappenhuis dat door de zee is afgeknauwd,
 
Tussen muren geel van de handen van rondtastende
 
Nachtbewoners, gelooft ze niet dat ze meer in zich heeft
 
Dan rammelend blik of papier; zij die nog niet is geboren
 
Of al tijden dood rondloopt. De jonge vrouw
 
Loopt achter de man de trap op, zijn rug een muur,
 
Ze weet niet waarvan ze het kouder heeft, van schuldgevoel of moed,
 
Kouder dan een kei die je in je handen warm houdt
 
En aanblaast om weer tot leven te brengen, en dat alles
 
Zonder in wonderen te geloven. Op de besmeurde matras,
 
In de slaapsilhouetten van anderen,
 
Voor het raam dat bedekt is met een verzakt gordijn.
 
En later, bij de gebarsten porseleinen wasbak,
 
Onderzoekt ze aarzelend haar spiegelbeeld:
 
Of er iets aan ontbreekt, of er iets bij gekomen is.
 
Schoongewassen van haar geur, om zich niet te verraden,
 
Jaagt hij haar op, haast zich terug van het zijspoor naar de hoofdweg.
 
Aan het eind van de huizentunnel, even voor de hunkering,
 
Vertoont zich ineens, dieper dan blauw, een kleur
 
Die lucht wordt, die water wordt, en daar is hij, de fantasie overstijgend,
 
Nog uit de tijd van de Grieken, die hem na zoveel land bereikten
 
En zich verloren in de roep: Thalassa, Thalassa, Thalassa.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Albertina Soepboer

  • Malva Flores

  • Ana Luísa Amaral

  • Izzidden al-Manasrah

  • Boris Maruna

  • Raoul Schrott

  • Miquel de Palol i Muntanyola

  • Iman Mersal

  • Amjad Nasser

  • Nurit Zarchi


vertalers

  • Arie Pos

  • Mariolein Sabarte Belacortu

  • Kees Nijland

  • Roel Schuyt

  • Jabik Veenbaas

  • Shulamith Bamberger

  • Willem Stoetzer

  • Frans Oosterholt