Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grimbergse oorlog (1852-1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grimbergse oorlog
Afbeelding van Grimbergse oorlogToon afbeelding van titelpagina van Grimbergse oorlog

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.89 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ph. Blommaert

C.P. Serrure



Genre

poëzie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grimbergse oorlog

(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[vs. 425-756]aant.

 
Doen Godevaert worden wasGa naar voetnoot425
 
Hertoghe van Lothric, als ic las,
 
Bracht hy aen den keyser toe,Ga naar voetnoot427
 
Dat hi 't graefscap van Bruessel doeGa naar voetnoot428
 
Ende van Lovene maecte al een
[pagina 20]
[p. 20]
430.[regelnummer]
Met Lothrike algemeen,Ga naar voetnoot430
 
Dat deen van 't andre niet ontsciede,
 
Ende Brabant, als ic u bediede,
 
Een hertoghedom soude heten mede;
 
Dat die keyser geerne dede
 
Om 's hertogen Godevaerts wille,Ga naar voetnoot435
 
Dien hi minde lude ende stille,
 
Als hi hem dicke schinen liet.Ga naar voetnoot437
 
Onlanghe hierna, ic liege u niet,Ga naar voetnoot438
 
Also my die jeste leert,
440.[regelnummer]
Doe Godevaert hadde gheregeert
 
't Lant algader van Lothrike,
 
Wart hy seer mechtich sekerlike,
 
In 't lant ende zee ontsien;Ga naar voetnoot443
 
Want hi dede ane hem tien,aant.
 
Sonder enich langer sparen,
 
Die siere vorders mannen waren,
 
Waest hem lief ofte leet.
 
Dies was een, also ic weet,
 
Die heere van Horne, die hi na datGa naar voetnoot449
450.[regelnummer]
Ontboet te Lovene in de stadt;
 
Dair hi sonder letten quam,
[pagina 21]
[p. 21]
 
Ende ontfinc, als ic 't vernam,
 
Van hem sijn leen, sijn lant, sijn goet;Ga naar voetnoot453aant.
 
Hoert wes ic u make vroet.
 
Alse van Hoerne weg was de here,
 
Voer de hertoge met groter ere
 
Te Bruessele liggen in de stede,
 
Daer hi oic ontboet ter stede
 
Die heren van Gaesbeke beide,
460.[regelnummer]
Ende den here, als men my seide,Ga naar voetnoot460
 
Van Adingen, dat was waer,Ga naar voetnoot461
 
Dat sy souden comen daer
 
Van hem hair lant, hair leen ontfaen.
 
Als sy hair bootscap hadden gedaen,aant.
 
En dorsten sijs laten niet;
 
Sy dochten dair of verdrietGa naar voetnoot466
 
Te hebben ende oirloge;
 
Want boven hem was die hertoghe.
 
Sy quamen te Brussel toe,
[pagina 22]
[p. 22]
470.[regelnummer]
Ende ontfingen van hem doe
 
Haer lant, haer leen alle drie.
 
Daerna keerden die heren vrie
 
Saen weder in hoer heerscap,
 
Doen si hadden gedaen manscap.
 
Die hertoge Godevaert heeft saen
 
Manscap overal ontfaen
 
Van sine omsaten wide en side,
 
Also si plagen by keysers tiden.
 
Nu waren lieden t' sinen rade
480.[regelnummer]
Ende bi hem vroech ende spade,
 
Die hem seiden al te hant,
 
Dat men van Grimbergen dat lant,
 
Ende dat daer toe hoirende ware,
 
Te houden plage openbare
 
Van den hertoghe van Lotherike,
 
Ende van Brabant dieregelike.
 
Als die hertoge dat verstoet,
 
Bepeinsdi hem in synen moet;
 
Ende cort na al sijn versinnen,
490.[regelnummer]
Ontboet hi te Grimbergen binnen
 
Met enen bode, die conste wale
 
Gheven tale ende wedertale,
 
Ane die heren, dat si quamen,Ga naar voetnoot493
 
Ende ontfingen van hem te samen
 
Haer leen, ende hem manscap deden,Ga naar voetnoot495
 
Gheliker wijs dat t' aller stedenGa naar voetnoot496
 
Haer vorders den sinen hadden gedaen;
[pagina 23]
[p. 23]
 
Ocht neen, hy soude saenGa naar voetnoot498
 
Met crachte comen in haer lant,
500.[regelnummer]
Ende stichten roof ende brant;
 
Ende verwoesten, sonder sparen,
 
Dat sy van hem houdende waren.
 
Tesen tiden, wet al bloet,Ga naar voetnoot503
 
Dat die hertoge dit geboetGa naar voetnoot504
 
Te Grimbergen, was daer een stoutGa naar voetnoot505aant.
 
Here, hiet mijn heer Arnout.
 
Machtich was hi ende rike
 
Van goede, van lande, sekerlike,
 
Van vrienden ende van maghen met;
510.[regelnummer]
Want hem bestont, dat wel wet,
 
Van Vianden die goede grave,Ga naar voetnoot511
 
Die hem ter noot niet en ginc ave,
 
Ende die here, als ic versta,
 
Die 't lant doen hielt van Breda,
 
Ende van Moy die edel here,
 
Die mechtich was herde seere,
 
Die 't lant hilt van Artois,
 
..... hende met menghen Francois,aant.
 
Ende halp ten achtersten orloghe,
520.[regelnummer]
Jegen den jonghen hertoghe,
 
Die de derde Godevaert hiet.
[pagina 24]
[p. 24]
 
Sijn maech was oic, ic lieghe u niet,Ga naar voetnoot522
 
Die here Bosi uit Henegouwe,Ga naar voetnoot523
 
En meneg ander here ghetrouwe,Ga naar voetnoot524
 
Die vrome was ende stout.
 
Oic hadde mijn here Arnout
 
Menighen ridder ende knapeGa naar voetnoot527
 
In sijn lant, goet van ridderscape,Ga naar voetnoot528
 
Die van hem hilden goet ende leen;
530.[regelnummer]
Want sijn vriheyt ginc ghemeen
 
Tot Postele, ende sijn heerscappie;
 
Dan haddi, binnen in sijn baelgie,aant.
 
Menich dorp dat goet was,
 
Ende menich huys, sijt seker das,Ga naar voetnoot534
 
Dat sijn lieden hielden van heme.Ga naar voetnoot535
 
Tien tijt, als ic 't verneme,
 
Hielt hy Mechelen die stede;
 
Ende te Grimbergen, daer stond mede
 
Een borch sterc ende groot;
540.[regelnummer]
Men wist haerre genoot
 
In menich mylen verre no by.
 
Twee sonen hadde dese ridder vry,aant.
 
Die vrome waren ende stout;
 
D'eene hiet heer Wouter Berthout,
 
D'ander Geraert Drakenvaert,Ga naar voetnoot545aant.
[pagina 25]
[p. 25]
 
Na sinen ouder vader waert,Ga naar voetnoot546
 
Die also hieten by namen.Ga naar voetnoot547
 
Sy waren scone van lichamen,Ga naar voetnoot548
 
Ende wel gemaect van sterke leden,Ga naar voetnoot549
550.[regelnummer]
Vrome, coene, hovesch van zeden,Ga naar voetnoot550
 
Metten goeden sere gemint.Ga naar voetnoot551
 
Mee so waren sy wel bekintGa naar voetnoot552
 
Goedertiere, ootmoedich, milde,Ga naar voetnoot553
 
Goet ten spere ende ten scilde.Ga naar voetnoot554
 
Dit was op Alder-Apostel-dach,
 
Also ic u sal doen gewach,
 
Dat mijn Heer Arnout was geseten
 
In sijn borch ende soude gaen eten,
 
Ende sijn lieden die by hem waren,
560.[regelnummer]
Diere vele was te waren;Ga naar voetnoot560
 
Want hy hielt scone maiseniede,
 
Ridderen, knapen ende andre lieden.
 
Bi hem waren heren lofsam,Ga naar voetnoot563
 
Doen die bode gereden quam,
 
Die hem seinde die hertoge vry,Ga naar voetnoot565
 
Voere die brogge beette hy,
 
Ende ginc in de sale te hant,
 
Daer hi heer Arnout vant
 
Ten etene ende beyde sijn sonen,Ga naar voetnoot569
[pagina 26]
[p. 26]
570.[regelnummer]
Ende noch vijff ridders hoordic nomen,Ga naar voetnoot570
 
Die vrome waren ende stout:
 
D'een was van Oyenbrugge Arnout,Ga naar voetnoot572
 
D'ander Willem Tant, ic wane;
 
De derde was Godevaert Screyhane,Ga naar voetnoot574
 
De vierde was, in ware tale,Ga naar voetnoot575
 
Mijn heer Zegerman Van den Male,
 
De vijfde was die borchgraveGa naar voetnoot577
 
Mijn heere Willem, daer men ave
 
Spreken mach veel vromicheden.Ga naar voetnoot579
580.[regelnummer]
Dees vijf die saten, by waerheden,Ga naar voetnoot580
 
Ende beyde sijn sonen ter tafelen daer.
 
Doe ginc die bode staen daer naer
 
Vore die tafle, ende seide: ‘God,Ga naar voetnoot583
 
Die overal hevet gebod,Ga naar voetnoot584
 
Hy moet houden in syne eere
 
Van Grimbergen Arnout, den here,
 
Ende daer toe alle de gene mede,Ga naar voetnoot587
 
Die met hem sijn teser stede,
 
Ende beide syne kynderen vrome.’
590.[regelnummer]
Heer Arnout sprac: ‘Sijt willecome;
 
Comt sitten eten ter deser tijt,
 
Dan segt wat gy begerende sijt.’ -Ga naar voetnoot592
 
‘Here, danc hebt, maer hoeret myGa naar voetnoot593
 
Waeromme ic hier comen sy,
[pagina 27]
[p. 27]
 
Sprac die bode te hant;Ga naar voetnoot595
 
My heeft hier tot u gesantGa naar voetnoot596
 
Die hertoghe Godevaert
 
Metten Baerde, die heere waert
 
Van Brabant ende van Lotrike,Ga naar voetnoot599
600.[regelnummer]
Ende ontbiet u sekerlikeGa naar voetnoot600
 
Dat ghi u goet comt ontfaenGa naar voetnoot601
 
Van hem, gelijc dat gedaenGa naar voetnoot602
 
Heeft die ridder uytvercoerne,
 
Die men heet here Van Hoerne,
 
Ende selve die here Van Adingen,
 
Ende beide die heren sonderlinghen
 
Van Gaesbeke al gemeen.
 
Dese hebben haer goet, haer leen
 
Al te saem van den hertoge coene,
610.[regelnummer]
Gelijc sy sculdich sijn te doene;
 
Ende voort seldijt doen,
 
Als u voorsaten hebben geploen.
 
Comt ontfaen u lant, u goet
 
Van hem ende u leen, het moet
 
Sijn met bedwange ofte met minnen;
 
Ane d'oorloghe mochti luttel winnen;
 
Ende doedi des nu niet, hi sal
 
Comen met sinen lieden al,
[pagina 28]
[p. 28]
 
Ende salre u toe met crachte,Ga naar voetnoot619
620.[regelnummer]
Ondancs uws ende uwen geslachte,Ga naar voetnoot620
 
Dwingen, ende dat lant afberrenGa naar voetnoot621
 
Dat ghi van hem hout, sonder merren.
 
Besiet hoe ghi beraden sijt:
 
Welc hebdi liever teser tijtGa naar voetnoot624
 
Peys ofte onpeys, dat segt nu my,
 
Dat ic 't mag seggen den hertoge vry.’Ga naar voetnoot626
 
Alsoe heer Arnout verstontGa naar voetnoot627
 
Altemalen des boden gront:Ga naar voetnoot628
 
Dat die hertoge met gewoude
630.[regelnummer]
Manschap hebben wilt ende houde,aant.
 
Of dat hi soude in sijn lant
 
Met crachte comen, ende brantGa naar voetnoot632
 
Ende roof daer inne stichten,
 
En conste u niet wel berichtenGa naar voetnoot634aant.
 
Die onweerde die hi hadde daer in;
 
Want hem dochte in sinen sin,
 
Dat hi metten hertoge coene
 
Niet en hadde te doene,Ga naar voetnoot638
 
Al was hy rijcke man van lande,Ga naar voetnoot639
640.[regelnummer]
Ende antwoorde den bode te hande
 
Al onberaden: ‘Ic hebbe verstaenGa naar voetnoot641
[pagina 29]
[p. 29]
 
U boetscap; maer segt saen
 
Den hertoge, uwen here, weder,
 
Dat ic niet een spoervederaant.
 
En gave om hem noch om sijn daet.
 
Des segt hem, dat's mijn raet,Ga naar voetnoot646
 
Dat ic van hem groot noch cleenGa naar voetnoot647
 
En sal ontfaen lant noch leen.Ga naar voetnoot648
 
Ic en houde van niemant mere
650.[regelnummer]
Dan van Gode, onsen here,
 
En ware of ic die strate hildeGa naar voetnoot651
 
Te lene van den keyser milde,
 
Tusschen Bruessel ende Grimbergen.
 
Segt hem dit sonder verberghen,
 
Des biddic u op rechte trouwe.’Ga naar voetnoot655
 
Die knape sprac, by onser vrouwe,Ga naar voetnoot656
 
Hi soude wel die boetscap doen.Ga naar voetnoot657
 
Oorlof nam hi aen den baroenGa naar voetnoot658
 
Heer Arnout, ende bevalne saenGa naar voetnoot659
660.[regelnummer]
Te Gode, ende alle sonder waen,Ga naar voetnoot660
 
Die hy mit hem liet in de sale.
 
Te sinen peerde ginc hi ten dale,
 
Daer hi al te hant op screet,
 
Ende voer te Bruessel waert gereet.
 
Nu laet ic den bode reiden,Ga naar voetnoot665
[pagina 30]
[p. 30]
 
Ende segge u, sonder verbeiden,
 
Van Grimbergen here Arnoude.
 
Doen hadde gheten die heer boude,Ga naar voetnoot668aant.
 
Sprac hi sinen ridderen toe,
670.[regelnummer]
Die bi hem ter tafelen saten doe:
 
‘In weet, ghy heren, of u verdrietGa naar voetnoot671
 
Der onweerden, die mi biedt
 
Van Brabant die hertoghe:
 
Dat hi comen wilt met orlogheGa naar voetnoot674
 
In mijn lant; of ic sal te leene
 
Mijn goet van hem hauden gemene:Ga naar voetnoot676
 
Nu raet my hiertoe, ghy heren,
 
Dat ics blive in mine eren;
 
Ghij sijt oic sculdich te doeneGa naar voetnoot679
680.[regelnummer]
Van rechte.’ Doen sprac een ridder coene,
 
Dat was heer Godevaert Screyhane;Ga naar voetnoot681
 
Hy sprac: ‘Heer, na minen wane,
 
Hier en is niemant nu
 
Hine soude gherne raden u,
 
Daer uwe ere in gelaghe;
 
Wy sijn't sculdich by nachte, by daghe,
 
Uwe ere te bewaerne altoes,Ga naar voetnoot687
 
Ende u te seggene, sonder loes,
 
Daer u ere mochte crancken by;Ga naar voetnoot689
[pagina 31]
[p. 31]
690.[regelnummer]
Daeromme, so verstaet my
 
Ic wille u seggen minen raet;Ga naar voetnoot691
 
Ooc ben ic d'outste, dat verstaet,
 
Van ons allen, die hier sijn,
 
Dies hoirt my een luttelkijn.Ga naar voetnoot694
 
Ic hebbe horen seggen dat,
 
Hier ende daer, ter menigher stat,
 
Mynen vorders van ouden tide,Ga naar voetnoot697
 
Dat van Grimbergen, wide ende side,
 
Die heren te dienen plaghen
700.[regelnummer]
Den hertoghen, in ouden daghen,
 
Ochte den graven, ochte den heren,Ga naar voetnoot701
 
Die men Brabant sach regeeren.Ga naar voetnoot702
 
Mer hoe dat achter bleven es,
 
Des en ben ic niet ghewes;Ga naar voetnoot704
 
Want ic die waerheit niet en weet.
 
Wilt ons de hertoge sijn wreet
 
Ende wederstaen, hy is wel mechtich
 
Dus weder te stane, ende te crechtich.
 
Daer by soude ic u dat raden,
710.[regelnummer]
Dat ghi vernaempt met goeden staden
 
Ane wisen luden van daghen out,Ga naar voetnoot711
 
Oft ghi sijt van rechter scout
 
Sculdich te houden leen ende lantGa naar voetnoot713
[pagina 32]
[p. 32]
 
Van den hertoge van Brabant.
 
Vindi dat t'eniger tijt,
 
Dat ghi sculdich te doen sijtGa naar voetnoot716
 
Van dien here u goet t'ontfane,
 
So raedic't u ooc aen te gane,
 
Ende blijft vrient des hertogen;
720.[regelnummer]
Sidijs niet sculdich, wy sellen pogenGa naar voetnoot720
 
Den raet, dat die hertoge salGa naar voetnoot721
 
Hem houden gepait van al.
 
Dit dinct my den besten raet,Ga naar voetnoot723
 
Die uwer ere meest aengaet,Ga naar voetnoot724
 
Indien dat hi u dinct goet.’
 
Doen antwoorde, des sijt vroet,
 
Van Oyenbrugge heer Arnout:Ga naar voetnoot727
 
‘Ic hoirde noyt, jonc noch out,
 
Betren raet, des sijt vroet;
730.[regelnummer]
Dese is, heer, also goet,
 
Hi mag niet verbetert sijn.
 
Het waer groote sotheyt in schijn,
 
Maecten wy opstant t'eeniger stede,
 
Daer wy mochten hebben vrede.’
 
Doen sprac heer Wouter Berthout,
 
Die sone was des heren stout,
 
Mijns heeren Aerts van Grimbergen;Ga naar voetnoot737
[pagina 33]
[p. 33]
 
Hine woude sinen raet niet bergen.
 
Hy sprac: ‘Ghi heren, mijn vaderGa naar voetnoot739
740.[regelnummer]
En sal des niet doen t'ene gader;Ga naar voetnoot740
 
Want ghine vernaemt in hondert jaren,
 
Noch in twee hondert, te waren,Ga naar voetnoot742
 
Dat onse vorders hielden haer goetGa naar voetnoot743
 
Van enighen here, des sijt vroet,Ga naar voetnoot744
 
Dies iemant gedencken mach;Ga naar voetnoot745
 
Noch en sel men op gheenen dach,Ga naar voetnoot746
 
Daer mijn raet toe sal sijn.’Ga naar voetnoot747
 
Doe antwoorde die riddere fijn,
 
Mijn here Willem, die borchgrave:Ga naar voetnoot749aant.
750.[regelnummer]
‘Here, ghi segt waer hier ave,
 
Noyt en hoordic seggen dat,
 
Waer ic was tot eniger stat,Ga naar voetnoot752
 
Dat die van Grimberghen hielden 't lant
 
Van enigen here, sy u becant,Ga naar voetnoot754
 
Sonder van Gode, die hem boven si;Ga naar voetnoot755
 
So ne selense nu, mach't gaen aen my.’

voetnoot425
Doen dese Godevaert.
voetnoot427
Brocht hy aene den keysere.
voetnoot428
Tgraeffscip van Brussele.
voetnoot430
Metten lande van Lotrijck ghemeen, Soe dat nemmermeer scheyden en soude; Ende 't lant van Brabant met ghewoude Oock sout sijn een hertochdom mede.
voetnoot435
Om Godevaert des hertoghen wille.
voetnoot437
Dickwils.
voetnoot438
Onlanghe daer na wordt geschiet, Alsoo my de scrifture leert.
voetnoot443
Allomme in 't lant, ende seere ontzien; Want hy dede aen hem thien Die syne voorders mannen waeren, Ende dede se van hem, sonder spaeren, Ontfaen manscip van haeren goede; Dat sy daeden, als ick ghevroede, Was hen lieff, was hen leet. Dier.
voetnoot449
Weet wel dat; Want hy ontboot hem te Lovene in de stat, Daer hy herde gerne quam.
voetnoot453
Sijn leen ende sijn goet; Nu hoore wes ick u maecke vroet. Doen die heere van Hoorne wech was, Voer die hertoghe, sijt seker das, te Brusselle liggen in die stede, Ende ontboot, dat es waerhede.
voetnoot460
Ende oock.
voetnoot461
Dat es waer, Dat sy quaemen openbaer Haer leen, haer lant van hem ontfaen. Doen sy die bootscap hadden verstaen.
voetnoot466
Want sy ontsaegen, wats gheschiet, Omdat hy boven hun was te seere; Ende quaemen te Brusselle met groote [h]ere, Ende ontfingen van hem haer goet Alle drye, dies sijt vroet, Dies hy hem seyde grooten danck. Daernaer keerden sy, sonder wanck, Tot haren heerschepe weder doe. Ende daernae gheviel alzoe, Doen hy manscap hadde ontfaen Van synen ondersaeten, sonder waen, Alsoo syne voorders plaeghen Voormaels te doene, hoor ick ghewaeghen, By des hertochs Karels tyde, Dat lieden waeren by sijnder zyde, Die hen seyden dat men oock 't lant van Grimberghen, ende al te hant Al datter toe hoorde, houdende waere Van den hertoghen openbaere, Die te Brabant toebehoirden. Doe ginck die hertoghe, in waere woorden, Doen hem dit was laten kinnen, Ende ontboot te Grimb. enz.
voetnoot493
Dat si aen die heeren quamen.
voetnoot495
Daden.
voetnoot496
Staden.
voetnoot498
Ofte neen, hy soude herde saen Met machte commen.
voetnoot503
In desen tyde, dat weet bloot.
voetnoot504
Ontboot.
voetnoot505
So was daer een heere, Mijnheere Arnoult, met grooter [h]eere, Die machtich was ende seer rijcke Van luude, van goede.
voetnoot511
Die goede grave van Vianden, Ende die heere, wet te handen, Die hielt 't lant van Breda; Ende ooc die heere, als ic versta, Van Moy, die 't lant hielt van Annois, Die hem, met menighen Franchois, Te hulpe quamen in dachtersten orloge.
voetnoot522
Oock was sijn maech, en.
voetnoot523
Van Boisi in.
voetnoot524
Menich andere man.
voetnoot527
Meenighen knaepe.
voetnoot528
In waere saeke, Die van hem hielden lant ende goet; Want het ginck doen, sijt's vroet, Tot Postele syne herschapie, Daer hy binnen hadde, als ick lye.
voetnoot534
Goet huys.
voetnoot535
Van hem. Ende Mechelen, des ick seker ben, Hielt hy onder hem oock mede; Oock stont te Grimberghe, dat's waerhede, Een borch die sterck was ende groot, Soe dat men en wiste haer ghenoot Nieweert op de veertich milen; Oock so hadde hy, sonder gylen, Twee sonen, die waeren stout.
voetnoot545
Ende heer Geeraert Draeckenbaert.
voetnoot546
Ouden vadre wart.
voetnoot547
Hiet by naemen.
voetnoot548
Sy waeren beyde schone van lichame.
voetnoot549
Van schoonen leden.
voetnoot550
Ende hoesh in seden.
voetnoot551
Ende metten.
voetnoot552
Oock so.
voetnoot553
Ende milde.
voetnoot554
Nu hoort voort des ick u doe ghewach: Het was op Alderapostelen dach.
voetnoot560
Dier veele waeren, zonder spaeren.
voetnoot563
Dier veele waeren, als ick vernam.
voetnoot565
Die de hertoghe daer hadde ghesent, Hy beete voor die brugge ontrent, Daer hy mijn heere Arnoult.
voetnoot569
Te eten sitten.
voetnoot570
Hoor ick vernomen.
voetnoot572
Heer Arnoult.
voetnoot574
Die derde heer Godevaert Scryehaene.
voetnoot575
Dat weet wale.
voetnoot577
Die vijfte was die burghgraeve.
voetnoot579
Mach spreken van vele.
voetnoot580
Dese vijfve saten.
voetnoot583
Voor die tafelle.
voetnoot584
Heeft sijn ghebod.
voetnoot587
Ende oock alle die ghene daer mede, Die hier sijn in dese stede.
voetnoot592
Begerens sijt.
voetnoot593
Danc hebt; hoort my.
voetnoot595
Al te hant; Nu.
voetnoot596
Sy u becant, Ghesonden.
voetnoot599
Es ende van Lotrijcke.
voetnoot600
Hy ontbiet.
voetnoot601
Compt.
voetnoot602
Dat heeft ghedaen Die heere van Hoorne, ende oock met, Die heeren van Edingen, dat wet, Ende beyde die heeren van Gaesbeke: Dese hebben ontfaen, als ick spreke, Haer goet van den hertoghe coene, Ghelijck sy schuldich waren te doene, Ende heure voorders hebben gheplogen: Dit ontbiet hy u, al onghelogen, Dat ghy u lant ende u goet van hem compt ontfaen; oft, sijt's vroet, Dat hy selve hier commen sal met synen lieden groot ende smal.
voetnoot619
U toe dwingen.
voetnoot620
Ondanck. (Sic.)
voetnoot621
Ende sal u al u lant affberren.
voetnoot624
Ende welcke ghy liever hebt te deser tijt Pays oft onpays.
voetnoot626
Dat ick moge.
voetnoot627
Doen mijn heere.
voetnoot628
Van den bode al den gront: Dat den hertoghe hebben woude Van hem manschap met ghewoude, Ofte hy soude.
voetnoot632
Met machte commen al te hant, Rooff ende brant daer.
voetnoot634
Ick en conste.
voetnoot638
Een twint niet en hadde.
voetnoot639
Als was hy.
voetnoot641
Onberaeden (zonder Al), dat segick u, Ende seyde: ‘Knaepe! verstaet my nu; Segt uwen heere, den hertoghe, weder, Dat ik niet gave een spooreleder Omme hem.
voetnoot646
Oock segt hem dat, dats.
voetnoot647
No cleene.
voetnoot648
Geen lant te leene; Ende ick van niet mant en houde meere.
voetnoot651
Ten waere dat ick.
voetnoot655
In goeder trouwen.’
voetnoot656
Die knaepe seyde, by onser vrouwen.
voetnoot657
Waele doen.
voetnoot658
Doe nam hy oorloff.
voetnoot659
Heere Arnoult ende bevallen.
voetnoot660
Te Gode, doe ick u verstaen, Ende alle die waeren in de zaele; Ende ginck te synen perde, wet wale.
voetnoot665
Nu laet ick henen ryden den knaepe, Ende segge voort in waere zaeken.
voetnoot668
Doen hy geten hadde so houde.
voetnoot671
Ende seyde: ‘Ghy heeren, en hoordy niet Wat ontwerde my ontbiet.
voetnoot674
Sal commen.
voetnoot676
Houden van hem.
voetnoot679
Want ghy schuldich zijt te doene.’ Doen antworde die ridder coene.
voetnoot681
Scryehane, ende scyde: ‘Heere, in mynen wane, Hier en es nietmant hyne soude u Geerne gheraden, verstaet my nu, Daer uwe here aene ghelaege. Want wy schuldich.
voetnoot687
Te bewaeren uwe heere altoos.
voetnoot689
Crenken.
voetnoot691
Ick sal u.
voetnoot694
Daerom hoort my en lettelkin.
voetnoot697
Myne voorders, ter meniger tyde, Dat die van Grimberghen, wide ende side, Den beeren te dienen plaegen Van Brabant.
voetnoot701
ontbreken.
voetnoot702
ontbreken.
voetnoot704
Men ten dien tyde ghewes En can ick u niet seggen wel; Oock es ons die hertoghe, sonder spel, Te wederstaene al te machtich, Ende recht te nemene; ende te machtich (sic) l. crachtich.
voetnoot711
Aen wyse lieden Die sijn oudt, Oft ghy waert.
voetnoot713
U leene Van den heere van Brabant ghemeene. Vindi dan dat van geender tijt.
voetnoot716
Te houden sijt, Van hem u goet ende u lant; Doet dat, radick u te hant, ende blijft.
voetnoot720
Sullen.
voetnoot721
Dat hem die hertoghe sal Ghepayt houden wel van al.
voetnoot723
Dunkt my sijn.
voetnoot724
Ende uwer heeren.
voetnoot727
Van Oyenbrugge mijn here Aernoult terstont, Ende seyde: ‘Heere, dat sy u condt, Desen raet moch niet verbetert sijn; Het waere donckerheyt groot ende schijn Maeckten wy ontpeys, daer wy Pays mochten hebben, segge ick dy; Want soe begerden wy ontvrede.’ Doen antworde dacr ter stede Mijn heere Woultre Berthout, Ende was sone des heren stout.
voetnoot737
Aernoults.
voetnoot739
Ende seyde: ‘Ghy here, mijn vaedere.
voetnoot740
Alle gaedere.
voetnoot742
Dan dry hondert.
voetnoot743
Vooirders.
voetnoot744
Van ghenen.
voetnoot745
Des yemenne ghedincken.
voetnoot746
Noch en sullen op.
voetnoot747
Daer ick te raede sal sijn.’ Doen seyde een.
voetnoot749
Willeme, den borchgraeve: ‘Here, ghy segt waer, by St. Bave, Noch noyent.
voetnoot752
Tot egeender stat.
voetnoot754
Van geenen man.
voetnoot755
Dat segick dy; so en seldi oock, mach't gaen naer my.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken