Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grimbergse oorlog (1852-1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grimbergse oorlog
Afbeelding van Grimbergse oorlogToon afbeelding van titelpagina van Grimbergse oorlog

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.89 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ph. Blommaert

C.P. Serrure



Genre

poëzie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grimbergse oorlog

(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[vs. 757-1446]aant.

 
Hier met sciet die raet aldaer,Ga naar voetnoot757
 
Dat seggic u overwaer,Ga naar voetnoot758
 
Ende elc ginc daer hi hadde te doene.
760.[regelnummer]
Nu hoirt van den bode coene,Ga naar voetnoot760
 
Die van Grimbergen comt geredenGa naar voetnoot761
[pagina 34]
[p. 34]
 
Te Bruessel binnen der stede;Ga naar voetnoot762
 
Daer hi vertelde den hertoge
 
Al die tale neder ende hoge,
 
Hoe hi te Grimbergen hadde ghevaren:
 
‘Here, sprac hi, ic was te waren,Ga naar voetnoot766
 
Te Grimbergen in die sale
 
Daer ic vant, wet wale,Ga naar voetnoot768
 
Mijn heer Arnout sitten eten
770.[regelnummer]
Met vele lieden, doe ic u weten.
 
Ic ginc te hem, ende groeten daer,Ga naar voetnoot771
 
Ende seide hem, dat ghi voerwaerGa naar voetnoot772
 
Ontboet, dat hi quame tot u
 
Ende sijn leen ontfinge al nu,Ga naar voetnoot774
 
Gelijc sijn voirders hadden gedaen;Ga naar voetnoot775
 
Oft neen, ghi sout saenGa naar voetnoot776
 
Met crachte in sijn lant comen
 
Ende seltene met vromenGa naar voetnoot778
 
Ridderscape dwingen daertoe;
780.[regelnummer]
Ende hy antwoorde my weder doe:Ga naar voetnoot780aant.
 
Hi en wilde van u een casteel niet,
 
Noch en soude, wat's gesciet;
 
Noch oec sine vorders gheenGa naar voetnoot783
 
En ontfingen lant noch leen
[pagina 35]
[p. 35]
 
Van uwen vorders, sonder waen;
 
Dit laet hy u by my verstaen,
 
Ende hiet my, dat ic 't u seide.
 
Dus comic weder, sonder beide,Ga naar voetnoot788
 
Ende hebbe u geseit sinen wille.’
790.[regelnummer]
Die hertoge sweech al stille
 
Ende en antwoirde noyt woert,Ga naar voetnoot791
 
Als hi den bode spreken hoirt;Ga naar voetnoot792
 
Mer hi peinsde anders, sy u cont,Ga naar voetnoot793
 
Ende ontboet in corter stont
 
Sinen raet altemale,
 
Dien hi vertelde, wet wale,
 
Van heer Arnoude dat bediet,Ga naar voetnoot797
 
Daer hy mede van den lande sciet
 
Van Grimbergen, sijn bode;
800.[regelnummer]
Ende badt hem raet om Gode,Ga naar voetnoot800
 
Ende sijn eere verwaerde daer.Ga naar voetnoot801aant.
 
Doen riet hem sijn raet vorwaer
 
Dat hy vergaderde dorp ende stade,Ga naar voetnoot803
 
Ende hem ontdecte van sinen rade,Ga naar voetnoot804
 
Ende hoirde wat sire seyden toe;Ga naar voetnoot805
 
Ende dairna dade alsoe,Ga naar voetnoot806
 
Als hem rieden sine baroene.
 
Doen antworde die hertoge coene,
 
Die men metten Baerde hiet;aant.
[pagina 36]
[p. 36]
810.[regelnummer]
Hi sprac: ‘Ghi heeren, ic wille nietGa naar voetnoot810
 
Anders dan bi uwen rade
 
Wercken vroech noch spade.’
 
Sy ghinghen slapen, want avont was.
 
's Anderendaghs, sijt seker das,
 
Doen die hertoghe gestaen was op,
 
Sant hi boden sonder stopGa naar voetnoot816aant.
 
Al over al in sijn lant,
 
Ende dede vergaderen te hantGa naar voetnoot818
 
Te Cortenberghe sijn lieden al,Ga naar voetnoot819
820.[regelnummer]
Daer sy quamen groot ende smal,
 
Ridderen, cnape, in korte stonden,
 
Doen sy die bootscap ondervonden.Ga naar voetnoot822
 
Ende als si alle comen warenGa naar voetnoot823
 
Stont in den raet op, sonder sparen,Ga naar voetnoot824
 
Een die van 's hertoghen rade was,
 
Die heer van Craynhem, sijt seker das,Ga naar voetnoot826
 
Ochte die heer van Wesemale;
 
D'een was 't hunner, wet ic wale,Ga naar voetnoot828
 
Van de twee, ende seyde: ‘Ghi heren,
830.[regelnummer]
Die hier sijt, ic wille u lerenGa naar voetnoot830
 
Ende seggen u ende bedieden
 
Waerbi men u hier dede ontbieden.Ga naar voetnoot832
 
Hier is mijn heere van Brabant,
 
Die hertoge, sy u becant,
[pagina 37]
[p. 37]
 
Ende heeft nu, sonder verbergen,Ga naar voetnoot835
 
Den heere ontboden van Grimbergen,
 
Dat hi te hem quame sonderlinge,
 
Ende sijn leen van hem ontfinge,
 
Also hi sculdich te doen waer,
840.[regelnummer]
Ende men wel wist openbaer
 
Dat sijn vorders hadden geplogen,
 
Die man waren des hertogen
 
Van Brabant ende van Lothrike;
 
Ofte neen, hi soude sekerlike
 
Daer comen ende dwingen daertoe.Ga naar voetnoot845
 
Hi antwoerde den bode alsoe,Ga naar voetnoot846
 
Doen hi verstont alle sine tale:
 
Hine dade niet een nootscale
 
Om den hertoghe, no groot no cleene;
850.[regelnummer]
Noch en hielde van hem te leene
 
Van sinen lande niet enen voet.
 
Siet, ghi heren, nu sidi vroet
 
Waerom u mijn heer ontboet,Ga naar voetnoot853
 
Die u allen, clein ende groet,
 
Bidt, dat ghi hem raet, den hertoghe,
[pagina 38]
[p. 38]
 
Hoe hi sijn recht houden moge;
 
Want hi node enich dinc aengaet
 
En si bi uwen alder raet.’
 
Die here van Diest sprac die vortale:
860.[regelnummer]
‘Ghi heren, ic soude raden wale,
 
Dat mijn here ten keysere rede,
 
Ende hem seyde die waerhede,
 
Dat hi hadde ontboden boudeGa naar voetnoot863
 
Van Grimbergen here Arnoude,
 
Dat hi sijn leen quame ontfaen,
 
Ghelijc sijn voorders hadden gedaen,Ga naar voetnoot866
 
Van den heere van Brabant;
 
Ende hi hem vertelde te hant
 
De antwoorde, die hy den bode gaf,Ga naar voetnoot869
870.[regelnummer]
Dat hy niet gave een cafGa naar voetnoot870
 
Om sijn gebode, noch en dade;Ga naar voetnoot871
 
Ende dat hi dan den keyser bade,Ga naar voetnoot872
 
Dat hi hem holpe in sijn recht:
 
Hy waert sculdich te doene slecht,Ga naar voetnoot874
 
Want hi waer sijn overhere.’Ga naar voetnoot875
 
Doen riep daer menich sere,Ga naar voetnoot876
 
Van hem die waren commen toe:aant.
 
‘Dat dunct ons goet dat men doe,
 
Ende ooc eest die beste raet.’Ga naar voetnoot879
[pagina 39]
[p. 39]
880.[regelnummer]
Die hertoge sprac, dat verstaet:Ga naar voetnoot880
 
‘Ghi heren, dit sal ic aengaenGa naar voetnoot881
 
Soe 't u allen dunct goet ghedaen,
 
Ende porren derwaert morgen vroe.’Ga naar voetnoot883aant.
 
Ende hier met sciet aldoeGa naar voetnoot884
 
't Parlement ende dat ghedinge,
 
Ende elc voer wech sonderlingeGa naar voetnoot886
 
Danen dat hi was comen.Ga naar voetnoot887aant.
 
Die hertoge heeft hernomenGa naar voetnoot888
 
Ghenendelike sine vaert,
890.[regelnummer]
Ende voer ten keysere waert.
 
Met scoene geselschap reet hiGa naar voetnoot891
 
Also lange, dat seggic di,
 
Dat hi quam in de stat van Aken.
 
Daer dedi in waren sakenGa naar voetnoot894
 
Vraghen, waer hi ongelogen
 
Den keyser soude vinden moghen.Ga naar voetnoot896
 
Men seide dat hi waer in de stat.Ga naar voetnoot897
 
Als die hertoge wiste dat,
 
Ghinc hi, also ic u bediede,Ga naar voetnoot899
900.[regelnummer]
Daer die keyser ende sijn liede
 
Was in een scone sale,aant.
[pagina 40]
[p. 40]
 
Daer hi was ontfangen wale.
 
Ende t'ierst dat hi den keysere sach,
 
Boet hi hem goeden dach,Ga naar voetnoot904
 
Ende seyde ‘Keyser, lieve heere,
 
God bewaere altoes u eere,
 
Ende behoede u ende u gesinde,
 
Dat ic hier nu by u vinde.’
 
Den keyser was sire komst blide;aant.
910.[regelnummer]
Hy nam den hertoghe om syne side,
 
Ende groetene vrindelic weder:Ga naar voetnoot911
 
Hy deden by hem sitten neder,
 
Ende vraechde hem, so hi yerst mochteGa naar voetnoot913
 
Wat nootsake datten uytbrochte?
 
Die hertoghe sprac: ‘Ic segget u, here,
 
Uwes raets heb ic te doene sere;Ga naar voetnoot916
 
Ene nootsake heeft my uytbrocht,
 
Dat ic u soude hebben gesocht
 
In Almaendi, en hadde ic u
920.[regelnummer]
Hier niet gevonden, heer keyser, nu;
 
Maer God wou't dat ic u hier vant.’
 
Doen verteldi hem te hant
 
Waeromme hy was comen daer;
 
Hy sprac: ‘Here, verstaet my claer,
[pagina 41]
[p. 41]
 
Tjaren, doen ic hadde ontfaen
 
Mijn lant van u, ontboot ic saen
 
Alle die gene, groot ende cleene,
 
Die goet hielden van my te leene,
 
Ende van rechte waren mijn man;Ga naar voetnoot929
930.[regelnummer]
Een deel quammer doe, die van
 
My ontfingen leen ende goet.
 
Here, dat waren, des sijt vroet,
 
Van Gaesbeke die heren beede,
 
Van Edinghen, ende van Hoerne mede,
 
Ende noch ander heren vry
 
Ontfingen goet ende lant van my,
 
Also sy sculdich waren te doene.
 
Doen ontboet ic den here coeneGa naar voetnoot938
 
Van Grimbergen, heere Arnoude,
940.[regelnummer]
Dat hy sijn lant van rechter scoude
 
Van my houden soude te leene,Ga naar voetnoot941
 
Also sijn voorders algemeene
 
Van den mine hadden gehouden,Ga naar voetnoot943
 
Altoes, als sijt versoeken wouden,
 
Ende dat hy tot my quame saenGa naar voetnoot945
 
Lant ende leen van my ontfaen;
[pagina 42]
[p. 42]
 
Ende beyde sine sonen vry
 
Ontboet ic te comen sonder sy.aant.
 
Tierst dat hi den bode hoorde,
950.[regelnummer]
Antwoerde hi, mit fellen woorde,Ga naar voetnoot950
 
‘Hine dade dor mi clene no groot;Ga naar voetnoot951
 
Die manscap ware lange doot,
 
Die syne voorders den minen daden:
 
Hi ware oec also beraden,
 
Dat hi lant noch leenGa naar voetnoot955
 
Van mi en soude houden gheen;
 
Hine soude anders hebben vernomen.’
 
Siet, heer, dus ben ic hier comen,
 
Ende segge u, dat ic geerne sagheGa naar voetnootV. 959
960.[regelnummer]
Dat ghi my in desen dagheGa naar voetnoot960
 
Eenighen goeden raet gaeft,Ga naar voetnoot961
 
Daer ic by werde gelaeft,
 
Ende daer ic mijn recht behielde met;
 
Ghi sijt sculdich te doen, dat wet,Ga naar voetnoot964
 
Die mijn gerechte here sijt.’Ga naar voetnoot965
 
Die keyser antwoerde toe ter tijt:
 
‘By Gode, hertoghe, dat weet wale,
 
Dat ic u soude, sonder hale,aant.
 
Helpen, daer ghijs hadt te doene,Ga naar voetnoot969
970.[regelnummer]
Ende raden, heer hertoghe coene,Ga naar voetnoot970
[pagina 43]
[p. 43]
 
U recht tegen elken man
 
Te behoudene voertan.
 
Ic wille met u in Brabant
 
Varen, ende besien te hant
 
Wie u veronrechten sal.’
 
Die hertoge sprac: ‘Dit tree ic al,
 
Ende ic wets u groten danc.’
 
Die keyser dede eer yet lanc
 
Ghereiden al te siere vaert,
980.[regelnummer]
Ende voer te Brabant waert,
 
Ende mijn here die hertoge vry.Ga naar voetnoot981
 
Tot Bruessel quamen syGa naar voetnoot982
 
Ghevaren in de goede stat,
 
Daer die keyser ontfaen was bat
 
Van den hertoge ende sine man
 
Dan ic u wel gheseggen can.
 
Des anderdaeghs reet vroeGa naar voetnoot987
 
Die keyser te Hafflighem toe,
 
Daer hi hem dede te gemake.
990.[regelnummer]
Hi riep tot hem, in ware sake,Ga naar voetnoot990
 
Enen ridder die Coenraet hiet,
 
Ende sprac: ‘Vaert, ende let niet,Ga naar voetnoot992
 
Te Grimbergen ane here Arnoude,
 
Ende segt den ridder boude
[pagina 44]
[p. 44]
 
Dat hi come te my, ochte di een
 
Van sinen sonen van den tween,
 
Ic begeerse te spreken seere.’Ga naar voetnoot997
 
Heer Coenraet sprac: ‘Ic sal 't doen, here,Ga naar voetnoot998
 
U boetscap wort gedaen wale.’
1000.[regelnummer]
Ende hy ging na dese tale
 
Ten stalle, daer hi sijn peert vant,
 
Daer hi op sat te hant,Ga naar voetnoot1002
 
Ende voer te Grimberghen waert,
 
Dair hi mochte, de cortste vaert,Ga naar voetnoot1004
 
Ende quam recht ten etene daer.
 
Mijn heere Arnout, weet voorwaer,
 
Was gheseten ten etene doe;
 
Want hy at wel gherne vroe.Ga naar voetnoot1008
 
Sijn sonen saten nevens heme,Ga naar voetnoot1009
1010.[regelnummer]
Ende vier ridders, als ic 't verneme,
 
Die van sinen gesinde waren.Ga naar voetnoot1011
 
Heer Coenraet quam gevaren;
 
Voer die borch bette hi neder,
 
Ende ginc in die sale weder,
 
Daer geseten was heer Arnout,Ga naar voetnoot1015
 
Ende sprac die ridder stout:
 
‘Die moedere Gods, Sinte Marie,
 
Segene ende benedieGa naar voetnoot1018
[pagina 45]
[p. 45]
 
Heer Arnoude ende syne ghesinde,
1020.[regelnummer]
Die ic hier ten eten vinde,
 
Ende laet u allen becomen wale.’Ga naar voetnoot1021
 
Heer Arnout sprac met soeter tale:
 
‘Dat lone u Sinte Marien kint,
 
Comt eten ende veynst u twint,Ga naar voetnoot1024
 
Ende dan segt wat ghy begeert.’Ga naar voetnoot1025
 
Doen antwoorde die ridder weert,
 
Mijn heer Coenraet, ende seide: ‘Here,
 
Ic mach eten min no mere,Ga naar voetnoot1028
 
Hebt grooten danc, en verstoet myGa naar voetnoot1029
1030.[regelnummer]
Waeromme ic hier commen sy:
 
Te Haffligem is commen nu
 
Mijn heer die keyser, dat seg ic u,Ga naar voetnoot1032
 
Van Almaendien, die u ontbiet
 
Dat ghi en wilt laten niet
 
Ghi en compt hem te spraken,
 
Ende hebdi eenige noetsaken,
 
So sent daer enen der sonen dijn.’
 
Doe antwoerde die ridder fijn
[pagina 46]
[p. 46]
 
Van Grimbergen mijn heer Arnout:
1040.[regelnummer]
‘Den keyser ben ic van herten hout,
 
Willecome moet hy ons sijn.
 
Ic sal daer senden de sonen mijn,
 
Want ic selve tesen tiden
 
Herde qualike mach riden,
 
Ende groet my den keyser sere.’
 
Heer Coenraet seyde: ‘Here
 
Het sel hem genoughen wel;
 
Uwen oorlof, gheerdi iet el?’ -
 
‘Neine, sprac mijn her Arnout,
1050.[regelnummer]
Dan ghi welvaren moet ter stout.’aant.
 
‘God love u,’ seide heer Coenraet.
 
Oorlof nam hi, dat verstaet,
 
Ane hem, die hi liet in de sale,Ga naar voetnoot1053
 
En trac wech met dezer tale.
 
Doe quam hi daer hi sijn pert vant,
 
Daer hi doe opsat te hant,
 
Ende voer te Hafligem toe;
 
Als hi daer quam, beette hi doe:
 
Totten keyser datti doe ghinc,
1060.[regelnummer]
Ende vertelde hem dese dinc.
 
Hi sprac: ‘U groet die here stout
 
Van Grimbergen, mijn heer Arnout,
 
Ende alle die ghene, die met u sijn,
 
Ende ontbiet u, keyser fijn,
[pagina 47]
[p. 47]
 
Dat hi al tot uwen gebode staet,Ga naar voetnoot1065
 
Ende hy sijn kinder, so ghi gheert,
 
Senden sal, heer keyser, tot u;
 
Maer selve en mochti niet comen nu,
 
Want hi riden niet en mach.’
1070.[regelnummer]
Die keyser sprac: ‘So hebs verdrach;
 
Het ghenuecht my wel te waren.’Ga naar voetnoot1071
 
Hier met liet hi die tale varen.
 
Die bode ginc daer hi hadde te doen,Ga naar voetnoot1073
 
Ende liet den keyser ende sijn baroenGa naar voetnoot1074
 
Te gader bliven in die sale.
 
Nu hoort dan voort mine taleGa naar voetnoot1076
 
Van Grimbergen mijn heer Arnout;
 
Hy sprac als een ridder stout;
 
Tierst dat daer was gegheten,
1080.[regelnummer]
Ter taflen, daer hi was geseten,
 
Stont hy op, ende riep saen
 
Sijn twee sonen, sonder waen,Ga naar voetnoot1082
 
Heer Wouter ende heer Geraerde,
 
Ende sprac te hant als d'onvervaerde,
 
Doen si vragheden wat hy ghebode.
 
Hy sprac: ‘Kynder, by Gode,Ga naar voetnoot1086
[pagina 48]
[p. 48]
 
Ghy moet opsitten ongespaert,Ga naar voetnoot1087
 
Ende varen ten keyser waert,
 
Te Haffligem, ende vragen, wes hi nu
1090.[regelnummer]
T'ons weert wille, des bid ic u,
 
Dat hy ons ontboden haet,
 
Ende vernempt al sinen raetGa naar voetnoot1092
 
Heymelic al stillekijn.’
 
Heer Wouter sprac: ‘Heer, het moet sijn,
 
Morgen willen wy, sonder beyden,
 
Ick ende mijn broeder derwaert reyden.’Ga naar voetnoot1096
 
Hier na ontboden sy sekerlike
 
Van Oyenbrugge heere Henrike,Ga naar voetnoot1098
 
Ende heer Gerard Screyhane;
1100.[regelnummer]
Synen broeder, ic wane,
 
Die geheten was mijn heer Jan,
 
Wort oic ontboden; voirt an
 
Twee kynderen, die waren gebroeder
 
Eens vaders kynt, ende ere moeder,
 
Mijns heren Arnout van Hombeke;
 
D'een hiet Jan Waerbeke,
 
Ridder goet, d'ander heer Arnout,
 
Naer synen vader, den heere stout.Ga naar voetnoot1108
[pagina 49]
[p. 49]
 
Aldaer was ontboden nuGa naar voetnoot1109
1110.[regelnummer]
Mijn heer Simon, dat seg ic u,Ga naar voetnoot1110
 
Die men hiet Van den Male;
 
Dese ses ridders, wet wale,Ga naar voetnoot1112
 
Als si die bootscap vernamenGa naar voetnoot1113
 
Tot Grimberghen dat sy quamen.Ga naar voetnoot1114
 
Die heren gingen aenstonden
 
Daer sy mijn heer Wouter vonden,
 
Ende synen broeder, heer Geraerde,Ga naar voetnoot1117
 
Ende vraechden hem ter vaerdeGa naar voetnoot1118
 
Wat sy begerende waren.Ga naar voetnoot1119
1120.[regelnummer]
Doen antwoorde, sonder sparen,Ga naar voetnoot1120
 
Mijn heer Arnout, ende seide: ‘Ghi
 
Heeren, het heeft ontboden mi
 
Van Almangien die keysere milde,
 
Dat hi my spreken wilde,Ga naar voetnoot1124
 
Of mijn kynderen te samen,Ga naar voetnoot1125
 
Ende dat wy tot hem quamen,
 
Ende wijs en lieten niet;
 
Wi saghen gerne, of dat gy 't riet,
 
Dat ghy daer met woude varen,
1130.[regelnummer]
Ende vernaemt, sonder sparen,Ga naar voetnoot1130
[pagina 50]
[p. 50]
 
Des keysers wille ende sinen raet.’
 
Doen antwoorde, dat verstaet,
 
Van Oyenbrugge heer Henric;Ga naar voetnoot1133
 
Hy sprac: ‘Here, sekerlic,
 
T'uwen ghebode so sijn wy:
 
Waer ghy wilt, verstaet my,
 
Daer selen wy vaeren geerne;Ga naar voetnoot1137
 
Dies en staet ons niet te ontbeerne.’
 
Heer Wouter seide: ‘Des hebbe danc.’Ga naar voetnoot1139
1140.[regelnummer]
Hier met sciedense, sonder dwanc,
 
Ende gingen te rasten na dienGa naar voetnoot1141
 
Tot 's morgens dat men mocht sien
 
Ten venstren den sconen dach.
 
Elc stont op so hy yerst mach
 
Voor anderen, fier ende stout,
 
Ende doen heer Wouter Berthout
 
Ende sijn broedere gereet waren,Ga naar voetnoot1147
 
Ontboden sy, al sonder sparen,
 
Die gesellen al te samen,Ga naar voetnoot1149
1150.[regelnummer]
Die ic u noemde by namen,Ga naar voetnoot1150
[pagina 51]
[p. 51]
 
Die met hem souden varen.
 
Sy ontboden, sonder sparen,
 
Heer Willemme, den borchgrave,
 
Dair ic u mach seggen ave,
 
Van der Thomen den ridder vry.
 
Haestelic so quam hy,
 
Ende die ander ridder mede.
 
Oec so quamen daer ter stede
 
Knapen, knechten, die met eren
1160.[regelnummer]
Varen souden mitten heren;
 
Ende doen sy vergadert waren,
 
Satense op, sonder sparen,
 
Ende reden te Haffligem waert.
 
Soe lange waren si op de vaertGa naar voetnoot1164
 
Dat si voere den cloester quamen,
 
Daer si beeten alle te samen.
 
Die peerden namen die garsoene.aant.
 
Doen ginc heer Wouter, die coene,Ga naar voetnoot1168
 
Ende sijn broeder, die hem was by,Ga naar voetnoot1169
1170.[regelnummer]
Met haren geselscape vry
 
In den cloester, daer sy vondenGa naar voetnoot1171
 
Den keysere te dien stondenGa naar voetnoot1172
 
Met menighen man in de sale,Ga naar voetnoot1173
 
Daer sy ontfaen waren wale.
[pagina 52]
[p. 52]
 
Vore den keyser boech mettien
 
Mijn heer Wouter op sijn knien,
 
Ende sijn broeder, heer Geeraert,
 
Ende alle d'andre heren waert,
 
Die met hem comen waren.
1180.[regelnummer]
Heer Wouter sprac, sonder sparen:
 
‘Die selve God, die een werfGa naar voetnoot1181
 
Doer ons aen den cruce sterfaant.
 
Om de misdaet van den sondere,
 
Hy moet den keyser, minen here,
 
Behoeden ende al sijn gesinde,
 
Dat ic hier nu met hem vinde.’
 
Die keyser sprac: ‘Dat lone u God,
 
Die over al hevet gebot,Ga naar voetnoot1188
 
Ende sijt ooc groot willecomme,
1190.[regelnummer]
Ghi, en u geselscap vrome.’Ga naar voetnoot1190
 
Doen nam hine metter hant,Ga naar voetnoot1191
 
Ende deden opstaen ter hant,
 
Ende al dat geselscap sijn.Ga naar voetnoot1193
 
Hy dede by hem den ridder fijn
 
Sitten met snelre vaerde,
 
Ende sinen broeder Geraerde.
[pagina 53]
[p. 53]
 
D'ander ridderen, die daer quamen,
 
Ginghen by een sitten te samen;
 
Van herde misseliken dinghen
1200.[regelnummer]
Spraken si daer onderlinghen,
 
Van wapenen ende oic van minnen,
 
Also hem 't herte ruerde binnen,
 
Ende corten daer mit haren tijt.Ga naar voetnoot1203
 
Mer heer Wouter, des seker sijt,Ga naar voetnoot1204
 
Die daer sat mitten keyser milde,Ga naar voetnoot1205
 
Het was anders dan hi wilde;Ga naar voetnoot1206
 
Want hy begeerde lude ende stilleGa naar voetnoot1207
 
Te weten des keysers wille,
 
Waeromme hise ontboet aldaer.
1210.[regelnummer]
Ten keyser sprac hi, sonder vaer:
 
‘Here, en stont u niet t'ontbeerne,
 
So soudic weeten herde geerne
 
Waeromme ghi ontboden
 
Ons hebt met uwen boden,
 
Ende wat ghy t'onswaert begeerende sijt.’
 
Die keyser sprac ter selver tijt:Ga naar voetnoot1216
 
‘Bi Gode, ghi heren, ic segge u,
 
Op dat ghy 't wilt weten nu
[pagina 54]
[p. 54]
 
Wes si, 't si u becant:aant.
1220.[regelnummer]
Hertoge Godevaert van Brabant,
 
Die hem beclagende is algader
 
Van u ende van uwen vader,
 
Die hem ontboet bi boden toenaant.
 
Dat hi hem quame manscap doen,Ga naar voetnoot1224
 
Also uw vorders hebben geplogen
 
Te doen manscap den hertogen
 
Van Brabant oit ende ie,aant.
 
Ende wilt dat, also ic lie,
 
Betonen wale, eest te doene,
1230.[regelnummer]
Met ridderen ofte met baroene.Ga naar voetnoot1230
 
Alse u vader die bootscap vernam,Ga naar voetnoot1231
 
Die u van den hertoge quam,
 
Antwoerde hi onweerdelike,Ga naar voetnoot1233
 
Ende sprac: ‘metten hertoge rike
 
En hadde min te doene als niet;
 
Oic en dede, wats gesciet,
 
Dore hem een quade not;’
 
Ende hilt met hem sijn spot,
 
Dat hi hem des ghewaghen dorste,Ga naar voetnoot1239
1240.[regelnummer]
Ende bad den bode, sonder vorste,
 
Dat te seggen den hertoge boude;Ga naar voetnoot1241
 
Die antwoerde dat hy 't doen soude,
[pagina 55]
[p. 55]
 
Ende seide den hertoge onverholen
 
De bootscap, die hem was bevolen,
 
Gheliker wijs, clein ende groet,
 
Dat se hem u vader ontboet.
 
Ende als die hertoge verstoet,
 
Wert hi gram in synen moet;Ga naar voetnoot1248
 
Mer hine wouts nits daer toe doenGa naar voetnoot1249
1250.[regelnummer]
En ware bi rade van sine baroen,
 
Die hi al te hant ontboet.
 
Men vertelde hem, clein ende groet,
 
D'antwoorde van uwen vader.Ga naar voetnoot1253
 
Doen riedense hem alle gaderGa naar voetnoot1254
 
Dat hi met haeste tot mi rede,
 
Ende vertelde my die waerhedeGa naar voetnoot1256
 
Van hem na den voere;aant.
 
Dus quam hy te my om dese orboere
 
Al tot Aken in de stad,
1260.[regelnummer]
Daer hi mi vant, ende seyde my, datGa naar voetnoot1260
 
Hy my bade om goeden raet,
 
Ende om hulpe, dat verstaet,Ga naar voetnoot1262
[pagina 56]
[p. 56]
 
Alse sinen gerechten here,
 
Ende dat icken hilde in de ere.
 
Ic holpe hem gherne, seidic doe,
 
Haddire enighe redene toe,
 
Die hi wel mochte betonen.
 
Siet, ghi heren, om dit becronenGa naar voetnoot1268aant.
 
Ben ic comen te deser stat,Ga naar voetnoot1269
1270.[regelnummer]
Ende ontboot u, om datGa naar voetnoot1270
 
Ic hoopte, dat ic soude
 
Dit so bewaren, om dat men woude,Ga naar voetnoot1272
 
Dat ghi goede gevriende sout bliven,Ga naar voetnoot1273
 
Vortwert meer niet soudet kiven,Ga naar voetnoot1274
 
Ende woude hooren uwen raet.’
 
Doe antwoorde, dat verstaet,
 
Mijn here Wouter Berthout,Ga naar voetnoot1277
 
Ende seide: ‘Mijn here Keyser stout,Ga naar voetnoot1278
 
Dese redene en es u
1280.[regelnummer]
Niet te rechte geseit nu,
 
Noch die waerheit laten verstaen;
 
Doch was 't waer, sonder waen,
 
Dat van Brabant de hertoge rike,
 
Ende oic mede van Lotrike,
 
Sinen bode met ghenende
 
Tot ane minen vader sende;
[pagina 57]
[p. 57]
 
Die hem seide dat hi quame saenGa naar voetnoot1287
 
Tot Bruessel sijn leen ontfaenGa naar voetnoot1288
 
Van den hertoge van Lothrike,
1290.[regelnummer]
Oft hi soude eyntelikeaant.
 
Met crachte comen in mijn lant,Ga naar voetnoot1291
 
Ende stichten roof ende brant,Ga naar voetnoot1292
 
Ende sout al slachten in den gront.Ga naar voetnoot1293aant.
 
Als mijn vader dat verstont,Ga naar voetnoot1294
 
Dat hy sijn goet soude werren,aant.
 
Hine worde sijn man, sonder merren,Ga naar voetnoot1296
 
Den ghenen, dies noit en bestoet,
 
Wert hi erre in sinen moet,Ga naar voetnoot1298
 
Ende troc groote onweerde in,Ga naar voetnoot1299
1300.[regelnummer]
Ende hi seide: “Hy hielde meer no min
 
Van hem leen, te ghenen kere,
 
Noch en soude nemmermere.”
 
Hier met sciet die bode doe,Ga naar voetnoot1303
 
Ende reet te Bruessel toe.
 
Oec en is niemant die leeft,
 
Die in hondert jaer gesien heeft,
[pagina 58]
[p. 58]
 
Ochte die leefde in twee hondert jaren,
 
Dat hi seggen mochte te waren,
 
Dat hi van den heren van Grimbergen geen
1310.[regelnummer]
Noyt sach houden lant oft leen
 
Van den hertoghe van Lothrike,Ga naar voetnoot1311
 
Ochte van Brabant gelike;Ga naar voetnoot1312
 
Ende dese hertoge, dat seg ic u,
 
En vermanet ons noyt, dan nu
 
Sinder dat hi, sijt's gewes,
 
Hertoge van Lothrike worden es,
 
Ende hem ghewassen es sijn goet.
 
Heer, sijt des seker ende vroet,Ga naar voetnoot1318
 
Wine willen niet om sijn heerscappie
1320.[regelnummer]
Iet gemindert worden daer bie,
 
Noch doen, des wi noit en daden;Ga naar voetnoot1321
 
Wie souden eer genieten de scaden,Ga naar voetnoot1322aant.
 
Die ons allen te na soude gaen.’Ga naar voetnoot1323
 
Doen antwoorde de keyser saen;Ga naar voetnoot1324
 
Hi sprac: ‘Wouter, wat mocht deren,Ga naar voetnoot1325
 
Dat u vader worde des heren
 
Tshertogen man, te mids dat hy
 
Hem hilde van eygendomme vry,Ga naar voetnoot1328
[pagina 59]
[p. 59]
 
Ende hi hem beterde gemeen
1330.[regelnummer]
Sijn heerscap ende oic sijn leen?’
 
Heer Wouter sprac: ‘O keyser, here,
 
Ic weets wel om mijn ere,
 
Dat mijn vader dat niet doen en soude
 
Om een tonne vol van goude;Ga naar voetnoot1334
 
Want so oneerdi hem al op,Ga naar voetnoot1335
 
Ende men sou seggen, sonder scop,Ga naar voetnoot1336
 
Overal by caritaten,
 
Het dade bedwanc, hine dorst laten.
 
Men mochte dan met hem wel spot
1340.[regelnummer]
Maken, end houden over sot.’
 
Die keyser sprac: ‘Dat soude niet sijn;
 
Want vele liede vorwaer sijn,
 
Die seggen, dat u vorders plaghen
 
Haer goet te houden, in oude daghen,
 
Van den hertoge van Lotrike,
 
Ende van Brabant dies gelike:
 
Oec en waer't hem geene onere;
 
Want het hout menich here,Ga naar voetnoot1348
 
Die groet, mechtich es ende rijcke,
1350.[regelnummer]
Van enen anderen sekerlyke.
[pagina 60]
[p. 60]
 
Doet dan dit my algader,
 
Ende biddet oic uwen vader,
 
Dat hi blive te minen wille;
 
Ic sal so doen lude ende stille
 
Dat's uwer geen sal berouwen;Ga naar voetnoot1355
 
Dat wet wel in goeder trouwen.’ -Ga naar voetnoot1356
 
‘Here, sprac her Wouter weder,Ga naar voetnoot1357
 
Noch doere hoghe, noch doer neder
 
En doet mijn vader, ic weet te voren.’
1360.[regelnummer]
Die keyser sprac: ‘Doch moechdi horen
 
Sinen wille, ic bid u,
 
Eer ghijs my meer weret nu;
 
Laet my sijn antwoorde weten.’
 
Doen sprac die ridder vermeten,
 
Heer Wouter sprac: ‘Sint gy 't so seere
 
Begheert te weten, heere,
 
Soe sel ic 't hem te voren leggen
 
Van uwen weghen, ende seggen,Ga naar voetnoot1368
 
Ende hierop met stadenGa naar voetnoot1369
1370.[regelnummer]
Met sinen lieden laten beraden,
 
Ende met sinen maghen mede,Ga naar voetnoot1371
 
Sonder enighe haestelichede.’Ga naar voetnoot1372
[pagina 61]
[p. 61]
 
Hier na namen sy orlof
 
Aen den here in dat hof,
 
Ende sijn beide opghestaen:Ga naar voetnoot1375
 
‘Ghi heren, sprac die keyser saen,Ga naar voetnoot1376
 
God moet u allen geleiden;
 
My es leet, dat ghi wilt sceiden
 
Dus haestelic en dus saen;
1380.[regelnummer]
Ghi en wert niet bat ontfaen,
 
Ghi ende u geselscap te gader.
 
Groet my sere heer Arnout, u vader,
 
Dies bid ic u beide seere.’
 
Heer Gherart sprac: ‘Wi selen, heere,’
 
Te Gode bevalen sine hier naer,
 
Ende scieden uten clooster daer;
 
Heur geselscap volgde mede.
 
Toen quamen si ter stede
 
Daer si heur peerden gelatenGa naar voetnoot1389
1390.[regelnummer]
Hadden, daer sy op saten,
 
Ende voeren te Grimberghen weert,Ga naar voetnoot1391
 
Wat sy mochten ongespeert,Ga naar voetnoot1392
 
Daer si vore den eten quamen,Ga naar voetnoot1393
 
Ende beeten alle te samen
[pagina 62]
[p. 62]
 
Voer den borch, beneden der sale,
 
Ende die knapen, dat weet wale,
 
Leiden die peerden in den stalle.
 
Daer na ginghen die heren alleGa naar voetnoot1398
 
In de sale, daer se tien stondenGa naar voetnoot1399
1400.[regelnummer]
Mijn heer Arnoude in vonden
 
Op een banc sitten allene.
 
Die heren groeten gemene,
 
Ende seiden: ‘God, die 't wel doen mach,
 
Hi ghive u goeden dach.’
 
Heer Arnout, die stoute here,Ga naar voetnoot1405
 
Hi stont op met snellen kere,Ga naar voetnoot1406
 
Ende hietse willecomme sijn.
 
Doen sprac hi ten ridder fijn;Ga naar voetnoot1408
 
‘Hebdi den keyser yet gesien,
1410.[regelnummer]
Oft gesproken?’ Doen sprac mettien
 
Heer Wouter Berthout, sijn sone,
 
Die alder doget was gewone,
 
Van herten edel ende vry:
 
‘By Gode, here, ja wy,
 
Te Afflighem, daer hy was,
 
Met menighen man, sijt seker das,
 
Ende doet u groeten herde seere.
 
Oec seide ons die keyser, mijn heere,Ga naar voetnoot1418
[pagina 63]
[p. 63]
 
Dat hem die hertoge over uGa naar voetnoot1419
1420.[regelnummer]
Herde sere geclaget hadde nu,
 
Dat ghi van hem groot noch cleene
 
En wout houden goet te leene,
 
Noch wout manscap doen te ghere tijt.
 
Doe antwoorde ic, des seker sijt:
 
“Ghene onse vorders en hielden lant
 
Van den hertoge van Brabant,Ga naar voetnoot1426
 
Dat wy 't wisten, in hondert jaren,Ga naar voetnoot1427
 
Oft in twee hondert te waren,Ga naar voetnoot1428
 
Noch by nyemants tyde mede.”Ga naar voetnoot1429
1430.[regelnummer]
Doe bat hi ons te dier stede,Ga naar voetnoot1430
 
Dat wy worden tshertogen man:
 
Hi soude ons voert an
 
Ons goet meerderen alsoe
 
Dat wijs wesen souden vroe,
 
Ende wy ons hierop berieden,
 
Met ons ende met onsen lieden,Ga naar voetnoot1436
 
Ende met onsen magen mede.
 
Ende ic antwoorde daer ter stede:Ga naar voetnoot1438
 
“Wy souden's ons met u bespreken,
1440.[regelnummer]
Ende met onsen vrienden gemeenleken,
[pagina 64]
[p. 64]
 
Ende hoeren uwer aller raet.”
 
Hier met scieden wy, dat verstaet,Ga naar voetnoot1442
 
Van den keyser, ende sijn comen,Ga naar voetnoot1443
 
Ende hebt onsen raet vernomen.
 
Hoe ghijs beraden sijt, segt nu,
 
Ende welc die antwoerde es van u.’

voetnoot757
Hier mede schiet dyen raet daer.
voetnoot758
Al in 't openbaer.
voetnoot760
Nu hoort.
voetnoot761
Quam.
voetnoot762
Tieerst dat by quam, by waerheden, Te Brusselle, ginc hy ten hertoghe, Ende vertelde hem neder ende hooghe.
voetnoot766
‘Here, seyde hy.
voetnoot768
Dat weet wale, Heer Aernoult, den here, sitten eten Met veel
voetnoot771
Doen ginc ick tot hem.
voetnoot772
Seyde dat ghy hem.
voetnoot774
Ende ontfinge sijn leen nu.
voetnoot775
Syne broeders.
voetnoot776
Ghy sout, sonder waen.
voetnoot778
Commen Ende soudene, heb ick vernomen, Met crachte dwingen.
voetnoot780
Nu weder doe: ‘Myne hulde van u en cant niet.
voetnoot783
Sijn voorders hadden ghedaen; Ende bat nu dat ick u dede verstaen, Ende u van synen weghe dit seyde.
voetnoot788
Dus comme ick.
voetnoot791
Ende en gaff geene antwoorde, Doen hy.
voetnoot792
Hoorde.
voetnoot793
Dat sy u cont.
voetnoot797
Van heeren Aernoude dbediet, Daer hy met van den bode schiet, Dien hy ghesonden hadde daer.
voetnoot800
ontbr.
voetnoot801
ontbr.
voetnoot803
Vergaedere.
voetnoot804
Ende hem onrechte van desen raede.
voetnoot805
Wat sy.
voetnoot806
Ende dan daer naer alsoe, Alse.
voetnoot810
Ende seyde: ‘Ghy heeren, wats gheschiet, Ick sal wercken by uwen raede.’ Hier met schieden sy, want het was spaede In den avent, ende gingen slaepen. Des ander daechs, in waeren saecken.
voetnoot816
Ni sonder stop.
voetnoot818
zijn uitgevallen.
voetnoot819
zijn uitgevallen.
voetnoot822
Bootscip verstonden.
voetnoot823
Commen.
voetnoot824
Stont op daer naere, Ende die van des hertoghen raet.
voetnoot826
Als ick las, Ofte die here.
voetnoot828
Emmers was 't deenne, wettick waele van den tween.
voetnoot830
Dier hier sijt.
voetnoot832
Wye men u.
voetnoot835
Ende ontboot, met grooter minnen, Die heer van Grimberghen, die ick u bekinne, Dat hy quaeme sonderlinge Te hem, ende sijn leen ontfinghe Van hem, als hy schuldich waere Te doene, ende wel openbaere Wiste dat sijn voorders onghelogen Man hadden gheweest.
voetnoot845
Daer commen ende dwingense.
voetnoot846
Die heere van Grimberghe antwoorde doe, Doen hy hoorde des boden tale, Dat hy niet en dade een nootschale.
voetnoot853
Waeromme ghy wert ontboden hier. Nu bidt u mijn heere die hertoghe fier, Dat ghy hem hiertoe gevet raet, Hoe sy moge commen, dat verstaet, Tot synen rechte jegens hem; Want hyne weet, ick seker ben, Hier toe doen, no groot, no cleene, Het en sy by u alle gemeene.’ Hier mede liet hy sine taele. Doen sprack die here van Diest, wet wale, Ende seyde: ‘Ghy heeren, verstaet my, My soude goet dincken, segge ick dy.
voetnoot863
Hoe hy ontboden hadde heer Aernoulde, Heere van Grimberghen, dat hy woude Van hem sijn leen komen ontfaen.
voetnoot866
Hebben ghedaen, Den heeren, die in Brabant waeren; Ende hy hem dan seyde daer naere.
voetnoot869
Gaff.
voetnoot870
Caff.
voetnoot871
Ghebot no en.
voetnoot872
Ende bade den keysere door ghenaede, Dat hyne hulpe.
voetnoot874
Want hy waere schuldich.
voetnoot875
Omdat hy waere.
voetnoot876
Menighe luyde ende seere Nae al dat daer was commen toe.
voetnoot879
Es die.
voetnoot880
Doen sprack die hertoghe.
voetnoot881
Ick sal 't geerne aengaen Tgene u allen.
voetnoot883
Ende porren derwaert morgent metten daege.’
voetnoot884
Hier met schiet, sonder saege, Dal parlement.
voetnoot886
Ende oock voer.
voetnoot887
Daerom dat hy.
voetnoot888
Commen. Die hertoghe Godevaert, hebbe ick vernomen, Hy ghereyde syne vaert, Ende voer daer nae ter.
voetnoot891
Met schoone gheselscip, segge ick dy, So lange reet hy, verstaet my.
voetnoot894
Daer dedy vraegen.
voetnoot896
Waer hy den keysere.
voetnoot897
Doen seyde men hem ongelogen, Dat hy daer waere in die stat; Doen die.
voetnoot899
Track hy daer die keysere was, Met syne ghesinde nae das, Daer hyne vant in sine sale. Met veele lieden, dat wet wale. Tierst dat hy.
voetnoot904
Seyde hy: ‘Heere, goeden dach Geve u God ende Ste Marie, Ende daerto al het gheminde vrye, Dat ick in deser sale vinde.’ Die keysere stont op met gheminde, Ende nam.
voetnoot911
Ende was syner compste herde blide, Ende groete ter hant wedere, Ende deden by hem sitten nedere.
voetnoot913
Ende vraechede hy hen wat hy t'Aken sochte, Ende wat oorbore hen uuyte brochte.
voetnoot916
Ick hebbe uws te doene sere, Daeromme comme ick hier ghevaeren; Ende soude u hebben ghesocht, te waeren, In Allemaingen, hadde ick u nu Hier niet vonden, dat segge u; Maer Godt woude dat ick u vant Dus wel te presente, by St Amant; Ende ick u seggen waerby Dat ick nu hier commen sy. Nu tsjaere.
voetnoot929
Ende mijn man van rechte waeren, Dat sy quaemen, sonder spaeren, Ende van my ontfingen haer goet: Daer quaemen te my, des sijt vroet, Beyde die heeren van Gaesbeke, Oock so quam daer sekerlicke Die heere van Edingen, dat wet, Ende die heere van Hoorne met; Ende noch andere, segge ick dy, Ende ontfingen haer goet van my.
voetnoot938
Hiernae ontbiet ick den ruddere coene, Van Grimberghen mijn heere Aernoulde, Die sijn.
voetnoot941
Van my oock haut te leene.
voetnoot943
Hebben 't van myne vooirders ghehouden.
voetnoot945
Dat hy sijn lant quaeme ontfaen, Ende sijn leen van my saen, Ende beyde sijn soenen vry Ontboot ick te commene te my. ‘Ten eersten dat hy.
voetnoot950
Sprack hy met eenen.
voetnoot951
Hyne dade vor.
voetnoot955
Hyne woude van my houden niet, No leen, no lant, wats ghesciet.
voetnootV. 959
ontbr.
voetnoot960
ontbr.
voetnoot961
Ende name gratie dat ghy my gaeft Raet, daer by ick woorde ghelaeft.
voetnoot964
Oock sidych. (L.: sidijs.)
voetnoot965
Want ghy mijn gherechtige heere sijt.’ Die keysere verantwoorde tier tijt.
voetnoot969
Dat ghijs.
voetnoot970
Daer by wille ick u, heer hertoghe coene, Helpen jegen elcken man U recht behouden, op dat iek can, Ende met u varen in Brabant Om te siene, sy u becant, Wy (L.: wie) u veronrechten sal nu.’ Die hertoghe antwoorde, segge ick u, Ende seyde: ‘Heere, hebt grooten danck.’ Doen dede bereyden eer yet lanck Die keysere syne vaert.
voetnoot981
Ende met hem.
voetnoot982
Tot Brusselle so.
voetnoot987
's Anderdaechs voer wech doe.
voetnoot990
Doen riep hy tot.
voetnoot992
Ende hiet hem dat hy en lette niet, Maer dat hy voere te Grimberghen, Ende dat hy seyde, sonder verberghen, Heer Aernoult, den heere van daer, Dat hy quaeme tot hem voorwaer, Jegens hem spreken, ofte den een.
voetnoot997
Want hy begeerdese te.
voetnoot998
‘Ick sal, heere, U bodscap doen herde wale.’ Ende ginck van daer met dier taele.
voetnoot1002
Ende hy satter ope al te hant.
voetnoot1004
Al dat hy mochte ende onghespaert.
voetnoot1008
Herde gerne.
voetnoot1009
Neven hem, Ende noch vier andre, ick seker ben.
voetnoot1011
Rudderen van synen ghesinde; Ende heer Coenraert quam, als ick vinde, Voor die borch, ende beete nedere.
voetnoot1015
Daer heer Aernoult was gheseten, Ende sprack luyde, doe ick u weten: ‘Die moedre.
voetnoot1018
Ghebenedie.
voetnoot1021
Ende laet u becommen wale.’ Heer Aernoult antwoorde, sonder hale.
voetnoot1024
Compt sitten eten.
voetnoot1025
Ende dat segt dat gy.
voetnoot1028
Nu machs doen.
voetnoot1029
Danck my verstaet my.
voetnoot1032
Mijn heere den keysere, segge ick u, Van Alemaingen, in waeren dingen, Ende doet bidden sonderlinge By my, dat ghy wilt commen daer Omme synen wille, want voorwaer Hy moet u spreken, was gheschiet, Ende en sidijs van staeden niet, So sent den eenen van uwen sonen, Des bidt hy u, ende doet vernoenen.’ Mijn heere Aernoult antwoorde saen: ‘'s Keysers wille soude ick bestaen Te doene, dat hem lieff waere; Ick sal senden myne sonen daere Alle beyde, want ick qualicke Mach in desen tide sekerlijcke Vaeren of ryden achter lande.’ Heer Conraert antwoorde te hande: ‘Here, het sal hem ghenougen wel; By uwen oorloff, begerdi yet el?’ Heer Aernoult seyde: ‘Neen ick, heere, Maer groet my den keysere seere.’ Heer Coenraert seyde: ‘Ick sal 't doen.’ Doen beval te Gode dien baroen.
voetnoot1053
Alle die waeren in die saele, Ende schiet wech met dien taele, Ende quam daer hy sijn, peert liet. Doen sat hy op, ick liege u niet, Ende voer t'Affligem waert. Als hy daer quam beete hy ter vaert, Ende ghinck daer die keysere was, Dien hy seyde, sijt seker das: ‘Heere, u doet groeten heer Aernoult Van Grimberghen, die heere stout.
voetnoot1065
Dat hy alle staet t'uwen ghebode, Dat hy syne kinderen sal, by Gode, Beyde hier senden; want hyne mach niet Selve commen, wats gheschiet; Want hy vermach het ryden qualicke.’ Doen antwoorde die keysere rijcke.
voetnoot1071
My herde wale. ‘Ende liet hier met die tale.
voetnoot1073
Hy hadde te doene.
voetnoot1074
Syne baroenen Te samen.
voetnoot1076
Myne taele Van den stauten man, heere Aernoulde, Die heere was met ghewoude Van Grimberghen, doen ick u weten. T'eerst dat hy hadde gheten, Ende die tafele was opghedaen.
voetnoot1082
Beyde syne sonen tot heme, Heer Woutere, als ick verneme, Ende mijn heere Geeraerde, Die tot hem quaemen met grooter waerden, Ende vraegde.
voetnoot1086
Hy seyde: ‘Kinderen.
voetnoot1087
Ter vaert, Ende vaeren tot Affligem waert Ten keysere, ende hem vraegen daer Wat hy ons wille, overwaer, Dat hy ons ontboden haet.
voetnoot1092
Ende vernement synen raet; Dies bidde ick u, kinderen mijn.’ Heer Woulter seyde: ‘Heere, het sal sijn.
voetnoot1096
Morgent sullen wy derwaert ryden.’ Hier met schieden sy te dien tyde Van den vaedre, sonder waen, Ende ontboden, doen ick u verstaen.
voetnoot1098
Hendricke, Ende heer Geeraerde sekerlijcke Screyhane ende Jan, synen broedere. Oock ontboden sy, sijts vroedere Twee stoutte rudders, ghebroeders bede, Die kinderen waeren, als men my seyde, Mijn (L.: mijns) heeren Aernouts van Hombeke; Die eene hiet heer Jan, als ick spreke, Die oudste hiet heer Arnoult.
voetnoot1108
Vaedre.
voetnoot1109
Daer so was.
voetnoot1110
Een stout ruddere, seggick u, Mijn heere Simoen Van den Maele.
voetnoot1112
Rudderen.
voetnoot1113
Quaemen als sy den bode hoorden.
voetnoot1114
Met corten worden, Ende gingen daer sy den here vonden, Mijn heere Woultre ten dien stonden.
voetnoot1117
Geraertde.
voetnoot1118
Met grooter waerde.
voetnoot1119
Waeren.
voetnoot1120
Spaeren, Mijn heere Woutre, ende seyde: ‘Ghy heeren, Ick laete u seggen ons heeft met heeren Van Alemaingen.
voetnoot1124
Ontboden dat hy ons.
voetnoot1125
Ende dat wijs achtere en lieten niet. Nu saegen wy gerne, oft ghy ons riet, Dat ghy daer mede voert alle stille.
voetnoot1130
Ende vernaempt des keysers raet.’
voetnoot1133
Hendrickse coene, Ende seyde: ‘Heere, t'uwen doene Ende.
voetnoot1137
Vaeren met u daer willen wy seer geerne, Want des en staet ons niet te werne.’
voetnoot1139
Heer Woulter seyde: ‘Des hebt danck.’ Hier met scheydense, sonder wanc.
voetnoot1141
Al te gadere ter rasten Tot sijn gaen (l. sy sagen), dat men mochte tasten, Den schoonen dach ter veinsteren schinen. Daer stonden sy op met cleender pynen Alle gaedere die rudderen stout.
voetnoot1147
Waeren ghereet Doen ontboden sy saen, God weet.
voetnoot1149
Alle.
voetnoot1150
Die ick u nompde by haeren naemen, Dat sy quaemen, sy wouden vaeren: Heer Willeme, die borchgraeve Van der Thonen, by Sinte Bave, Die stout ruddere was ende vry, Die gerne quam, des segge ic dy, Ende die anderen rudderen mede. Oock so quaemen daer dier stede Die knaepen ende die knechten met, Die mede souden vaeren, dat wet. Doen sy waeren vergadert al, Saten (si) op, sonder gheschal, Ende reden tAffligem waert.
voetnoot1164
Al dat sy mochten onghespaert, Ende alsy vore den cloostere quaemen, Beeten sy alle gader te samen, Ende gaven die peerden den gaertsoene.
voetnoot1168
Woulter.
voetnoot1169
Die ruddere vry, Met haeren gheselscap, segge ick dy.
voetnoot1171
Cloostere.
voetnoot1172
Ter selver stonden.
voetnoot1173
In sijn saele; Ende alsy quaemen, Dat wet wale, Voor den keysere, so boog met dien Mijn heere Woultre op syne knyen, Ende heer Geeraert, sijn broedere mede, Ende alle d'andere, dat's waerhede, die daer met hem commen waeren doen. Doen sprack heer Woultre, sonder spaeren.
voetnoot1181
Eenen waerff Omme ons aen den cruce starff Ende die misdaet van den sonden, Moete den keysere t'allen stonden Behoeden, ende syne ghesinde, Die ick nu hier sie ende vinde.’ Die keysere seyde: ‘Dat loone u God.
voetnoot1188
Heeft.
voetnoot1190
Ghy ende alle uwe rudderen vrome.’
voetnoot1191
Byder hant.
voetnoot1193
Ende al sijn gheselscap met. Daer nae dedi heeren Wouteren, dat wet, Neven hem sitten ende heer Gheeraerde, Synen broedere, met grooter waerden. D'ander heeren, weet wel dat, Die daer waeren, daden ter stat Die daer van Grimberghen quaemen By hem sitten oock te saemen, Ende spraken veele onderlinge Van veele messelicke dingen, Daertoe van wapenen ende van minnen, Alsoo hen ruerde het herte.
voetnoot1203
Mede haeren.
voetnoot1204
Maer mijn heere Woutre.
voetnoot1205
By den keysere.
voetnoot1206
Dat hi wilde.
voetnoot1207
Die ruddere vry Te wetene wat keysers wille sy, Daer hine om hadde ontboden daer, Ende sprack den keysere openbaer: ‘Heere, seyt hy, oft ghy ghebiet Ick wiste gerne, was ghesciet, Waerom dat ghy my hebt ontboden Ende mynen broedere.
voetnoot1216
Die keysere antwoorde ter selver tijt: ‘By Gode, ghy heeren, ick segt u, Op dat ghy wilt weten nu; Hier es die hertoghe van Brabant, Mijn heere Godevaert, sy u becant, Die hem van u beclaget sere, Dat ghy hem doet groote onheere, Dat hem sere leget in de hooge. Met hadde ontboden die (l. dien) hertoghe Uwen vaedere, deser ander wyle, Met eenen bode, sonder gyle.
voetnoot1224
Dat hy quaeme by lievere lade Te Brusselle, Ende hem manscap dade, Ghelijck hy schuldich te doen waere, Want hy segt dat openbaere, Dat u voorders hebben gheplogen Manschap te doene den hertoghen van Brabant oyent ende ye, Ende wilt dat by Ste Marie Wel betonnen.
voetnoot1230
Rudderen.
voetnoot1231
Doen u vaedere die bodscap vernam, Die daer.
voetnoot1233
Antwoorde hy den bode onwerlike, Ende seyde: ‘met den hertoghe rijcke En haddi niet te doene van eenen sade, No dat hy oock dor hen niet en dade, Noch en liete niet een not’, Ende hielt seere met synen spot.
voetnoot1239
Dies.
voetnoot1241
Dat hy den hertoghe dit seggen woude. Die bode seyde dat hy soude, Ende quam ten hertoghe ende seyde hem Alle die woorden meer no min, Die hem u vaedere hadde bevolen Voort te seggen, sonder dolen, Ghelijckerwijs dat ick se u Hier hebbe vertrocken nu. Doen die hertoghe den bode verstoet.
voetnoot1248
Erre.
voetnoot1249
Nochtans woudire niet toe doen, Ten waere by raede syne baroen, Die hy alle ter hant ontboodt, Ende hem vertelde clein ende groot.
voetnoot1253
Vaedere.
voetnoot1254
Doen rieden hem syne baroenen allegaedere Dat hy met haesten.
voetnoot1256
Ende mi vertelde al die waerhede Van hem beyden van voren van nae, Dat hy dede, als ick verstae, Ende quam mi soucken te Aken in de stat.
voetnoot1260
Dat segge ick u dat, Ende vertelde mi groote ende smal Dat ick u hebbe gheseyt al, Ende noch meer, dat verstaet. Daer nae bad hy mi om raet.
voetnoot1262
Als synen heere, Dat ick hem hulpe behouden die eere, Die te Brabant behoorde toe. Ick antwoorde hem weder doe: Ick soude hem gerne sijn recht Helpen houden, dit wiste slecht Daer hy redenen toe mochte toonen.
voetnoot1268
Betoonen.
voetnoot1269
Ben ick commen ter.
voetnoot1270
Omme dat Dat ick hoopte.
voetnoot1272
Dit bewaeren op zijnen woude.
voetnoot1273
Ghevrienden.
voetnoot1274
Voorwaert meer ende sonder kiven.
voetnoot1277
Mijn here.
voetnoot1278
Ende seyde: ‘Heer keysere stout, Die redene die en es uu Niet al te rechte gheseyt nu, Noch oock die waerheyt weten laeten; Dat segge ick u by caritaeten, Ende sal u die waerheyt seggen Allemale, sonder omleggen. Het was waer, die hertoghe rijcke van Brabant ende van Lotrijcke Mi (l. Hi) hadde eenen bode ghesint Tot mynen vaedere, sy u bekint.
voetnoot1287
Quaeme.
voetnoot1288
Te Brusselle sijn leen van hem ontfaen Sonder beyden emmer entelijcken, Oft neen, hy soude sekerlijcken.
voetnoot1291
Commen in sijn.
voetnoot1292
Rooff.
voetnoot1293
Worpen.
voetnoot1294
Doen mijn heer vaedre dat verstont, Dat men soude sijn goet verberren.
voetnoot1296
Hine worde man.
voetnoot1298
Wert hy.
voetnoot1299
Ende tracker grooter onwerde in; Ende seyde: Hy en wilde meer no min Van den hertoghe goet noch eere.
voetnoot1303
Ende hy den hertoghe seyde alsoe. Hiermede scheyde die bode doe, Ende voer weder te Brussel waert; Maer verstaet dat, heer keysere waert, Dat mijn heer vaedre oyent anders en seyde, Ende dat al es onwaerheyde, Dat men u anders gheseyt heeft. Oock en es nietmant, die nu leeft, Ofte leeffde in twee hondert iaeren, Dat hy sal connen geseggen ter waeren Dat hy ye sach houden lant Den heere van Grimberghen in hant.
voetnoot1311
Lotrijcke.
voetnoot1312
Ofte van Brabant diesghelijcke. Dese selve hertoghe, dat segge ick u, En vermanent ons noit dan nu, Sint dat hy hertoghe worden es Van Lotrijcke, des sijt gewes.
voetnoot1318
Heere, oock maeck ick u vroet Dat wy om syne heerscappie Niene willen sin ghemindert.
voetnoot1321
Noch van dies wy.
voetnoot1322
Wy souden eer ghenieten der schaden.
voetnoot1323
Nae.
voetnoot1324
Die keysere.
voetnoot1325
Ende seyde: ‘Heer Wouter, wat mocht u derren, Dat u vaedere wordt, sonder scheeren, Des hertoghen man, te mids dat hi.
voetnoot1328
Vri, Ende hem beterde sijn leen, Ende sijn heerscip oock ghemeen. Heer Woultre antwoorde, sonder spel, Ende seyde: ‘Heere, ick weet dat wel, Dat dat mijn vaedere.
voetnoot1334
Omme eene.
voetnoot1335
Onneerde.
voetnoot1336
Ende elcken manlick souder sijn scop Met houden, met seggen by caritaeten: Het dade bedwanc, hyne dorste niet laeten. Die keysere antwoorde ghereede: ‘En soude niet, by myne waerhede; Want veele lieden willen weeten dat, Dat u voorders hebben oyt ghehat Haer goet ghehouden van den hertoghen Van Lotrijcke, ende ongheloghen Oock.
voetnoot1348
Groot heere Sijn goet van eenen anderen man, Daerom doet dit voor mi dan, Ende legget te vooren uwen vaedere, Ende hoort synen wille allegaedere; Oock so biddes hem met, Dat hy doen wille, dat wet, Ofte blives in mynen wille; Ick sal soc doen luyde.
voetnoot1355
Dat's waer geen en.
voetnoot1356
Dat segge ick u.
voetnoot1357
Mijn heere Woultre sprack doen weder: ‘Mijn vaedere en daet vor hooge no nedre Noch voor geen dinck, ick weet te voren.’ Doen seyde die keysere: ‘Wilt toch hooren synen wille, dies bidde ick u Eer ghy mi meer vertart nu, Ende laet mi weten d'antwoorde van hem.’ Doen seyde hy weder, ick seker ben, Mijn heere Woutre ten keysere: ‘Heere, Scinckt dat ghy begert so seere, Ick sal 't hem gerne.
voetnoot1368
Ende van uwen weghe.
voetnoot1369
Ende hem te beraedene hier op Met synen lieden, sonder scop.
voetnoot1371
Synen maegen.
voetnoot1372
Dat segge ick u ter waerhede. Hier nae naemen sy beyde oorloff Aen den keysere in dat hoff.
voetnoot1375
Beyde.
voetnoot1376
Doen antwoorde die keysere saen: ‘Ghy heeren, God moet u gheleyden, My es leet dat ghy so saen wilt scheyden Uyt mynen hove beyde gaedere; Groet mijn heer Aernout, uwen vaedere, Dies bidde ick u herde seere.’ Geeraert seyde: ‘Wy sullen, heere.’ Ende bevalen te Gode saen. So dede heer Woultre, sonder waen, Ende alle die ghene, die waeren daer, Ende ginnen uyten cloostere daer nae. Hem volgde haer gheselscap mede. Dus so quaemen.
voetnoot1389
Daer sy haere peerden hadden ghelaeten, Ende saeten op, by caritaten.
voetnoot1391
Waert.
voetnoot1392
Onghespaert.
voetnoot1393
So dat sy daer voor den eenen quaemen. Doen beeten sy alle te saemen Voor die borcht, beneden der saelen, Ende die knaepen.
voetnoot1398
Nae gingen.
voetnoot1399
In die saele, daer sy vonden Mijn heere Aernoult, tyen stonden, Op eene banck sittende alleene. Doen groeten die ruddren algemeene En seyden: ‘God, die 't al vermach, die moet u geven.
voetnoot1405
Stoute heere.
voetnoot1406
Keere.
voetnoot1408
Daernae seyde hy ten rudderen fin: ‘Hebdi den keysere iet ghesien Ofte ghesproken?’ Doen antwoorde met dien Mijn heere Woultre Bertout, sijn sone, Die alre deucht was ghewoene, Ende van herten edele ende vry, Ende seyde.
voetnoot1418
Oock.... keysere.
voetnoot1419
Dat die hertoghe metten Baerde; Mijn heere Godevaert met grooten onweerde Hem hadde gheclaecht over u, Dat ghy hem wout onthouden nu Sijn manschap van uwen leene, Ende ghy voor hem groot no cleene En wout doen ter geender tijt.’ Doen antwoorden (wi) hem, des sekers zijt, Dat nie ons voorders.
voetnoot1426
Van den heeren.
voetnoot1427
Dat wy wisten.
voetnoot1428
Ende oock in twee hondert ten waere.
voetnoot1429
Nietmans.
voetnoot1430
Doen bat hi ons Ter selver stede, Hoe goet dat waere dat ghy man Wordt des hertoghen, ende wy met aen: Hy soude ons goet doen meeren soe, Dat wijs souden wesen vroe.
voetnoot1436
Met onsen vrienden.
voetnoot1438
Tyer stede, Wy soudens u gerne spreken aene Ende vergaederen oock ick wane Onsen vrienden ende hooren haeren raet.
voetnoot1442
Schieden.
voetnoot1443
Sijn commen Met dese nieu maeren, die ghy vernomen Hebt van ons, des sekers sijt, (Ontbr. 1 v.). Hoe dat ghy beraeden sijt nu, Ende welck es die antwoorde van u.’ Doen antwoorde omberaden Mijn heere Aernoult, met staden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken