Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grimbergse oorlog (1852-1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grimbergse oorlog
Afbeelding van Grimbergse oorlogToon afbeelding van titelpagina van Grimbergse oorlog

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.89 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ph. Blommaert

C.P. Serrure



Genre

poëzie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grimbergse oorlog

(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[vs. 1447-2002]aant.

 
Doe antwoerde onberaden
 
Her Aernout met goeden staden,
 
Die van Grimbergen was here:
1450.[regelnummer]
‘My dochte goet, sem mijn ere!Ga naar voetnoot1450aant.
 
Dat wy ontboden ridderen, cnapen,
 
Ende vertelden den geselscape
 
Dat wy nu hebben verstaen;
 
Ende laet ons horen, sonder waen,
 
Welc haer raet hier op sal sijn.Ga naar voetnoot1455
 
Riet indien, vrinden mijn,Ga naar voetnoot1456
 
Dat ghi en wilt nimmer niet
 
Dat ic wille houden yet
 
Van den hertoge leen of goet,
1460.[regelnummer]
Dat ic't vernemen mach, des sijt vroet.’aant.
 
Doen sprac van Oyenbrugge heer Henric:
 
‘Desen raet is goet sekerlic;
[pagina 65]
[p. 65]
 
Oec raet ic wel dat ghy hierGa naar voetnoot1463
 
Ontbiet alle u ridderen fier,Ga naar voetnoot1464
 
Ende de sciltcnapen van den lande.’ -
 
‘Dat wil ic doen al te hande.’
 
Heer Arnout ontboet, tier stede,Ga naar voetnoot1467
 
Ridderen ende cnapen mede,
 
Dat si quamen haesteleken
1470.[regelnummer]
Te Grimbergen: hi woudese spreken.
 
Ridderen, cnapen quamen dare,
 
Doen sy hoorden die niemare.
 
Sy bereyden hem ongespeert
 
Ende voeren te Grimbergen weert
 
Al dat mochten, dat seg ic u,
 
Ridderen ende cnapen nu,
 
Ende menich man, die over een
 
Van heer Arnoude hielt leen.
 
Oec sant hy om syne naeste mage
1480.[regelnummer]
Dat si quamen, te sinen daghe,
 
Te Grimbergen, daer si oic quamen,
 
Doen si die bootscap vernamen.
[pagina 66]
[p. 66]
 
Van die mijn heer Arnout ontboet,Ga naar voetnoot1483
 
Doe quam daer een here groet:
 
Van Vianden die greve daer quam,
 
Met menighen man loofsam,
 
Dier namen ic al niet en weet.Ga naar voetnoot1487
 
Oic quam aldaer gereet
 
Die vrome here van Breda;
1490.[regelnummer]
Hem volgden vier sonen na,Ga naar voetnoot1490
 
Die vrome waren ende coene,
 
Waer ridderscap yet was te doene,
 
Ende met hem menich vrome man,Ga naar voetnoot1493
 
Die ic ghenoemen niet en can.
 
Die here van Assche, na mijn weten,Ga naar voetnoot1495
 
Die heer Gheraert was geheten,
 
Quam daer met gewout,
 
Ende van Oyenbrugge mijn heer Arnout;
 
Henric, sijn sone, ende Godevaert
1500.[regelnummer]
Screyhane, met twee broeders waert;
 
Heer Geraert hiel d'een, d'ander hiet Jan.
 
Her Arnout oic, die edelman
 
Van Hombeke, met sonen viere,
 
Daer die twee af ridderen fiere
[pagina 67]
[p. 67]
 
Waren; d'outste Arnout hiet,
 
D'ander heer Hendrick, in liege u niet;
 
Heer Willem Tant quam daer,Ga naar voetnoot1507
 
Ende mijn heer Willem, wet vorwaer,
 
Van der Thomen die borchgrave.Ga naar voetnoot1509
1510.[regelnummer]
Oec so quam er mede aveGa naar voetnoot1510
 
Van Cobbenbosch heer Arnout,
 
Ende met hem een ridder stout
 
Peter van Imple waert,Ga naar voetnoot1513
 
Ende van Beyghem heer Alaert,
 
Ende mijn her Seghere van den Male.
 
Oec quam daer sijn sone, wet wale,
 
Die by name hiet heer Simoen.Ga naar voetnoot1517
 
Oec quam daer een vroem baroen,
 
Van den Damme mijn heer Gautier;
1520.[regelnummer]
Ende daertoe een ridder fier,Ga naar voetnoot1520
 
Mijn heer Willem Van den Bogarde,
 
Die te Hombeke woonde, van arde.
 
Daer quam heer Jan Van Caelmont,
 
Ende her Henric Hoesten, sy u cont,
 
Ende her Paridaen van Eppingem.Ga naar voetnoot1525
 
Oec quam na hem
[pagina 68]
[p. 68]
 
Her Paridaen van Massenhove;
 
Ende een ridder goet van loveGa naar voetnoot1528
 
Mijn heer Geraert, heer van Ophem,
1530.[regelnummer]
Ende een goet ridder na hem,Ga naar voetnoot1530
 
Mijn heer Gerart van Herlaer.
 
Doe quam een goet ridder daer,
 
Van Liere mijn heer Geraert,
 
Ende noch menich ridder vermaert,
 
Die ic niet al en can genoemen;
 
Maer dese woenden ende waren coemen
 
Uyten lande van Grimbergen,
 
Ende hadden, sonder verberghen,
 
Haer leen, haer goet van heer Arnoude
1540.[regelnummer]
Van Grimbergen met gewoude,
 
Ende van sinen sonen beide.Ga naar voetnoot1541
 
Dair quam oic, 't es waerheide,Ga naar voetnoot1542
 
Menich te Grimbergen binnen
 
Van ridders arde, na mijn versinnen,Ga naar voetnoot1544
 
Die ic alle niet en can genoemen.
 
Doen dese alle waren comen,Ga naar voetnoot1546
 
Ridderen, cnapen, knechten, heren,Ga naar voetnoot1547
 
Tot Grimbergen, met groter eren,
[pagina 69]
[p. 69]
 
Ende si alle vergadert waren,Ga naar voetnoot1549
1550.[regelnummer]
Ginghen si henen, sonder sparen,
 
Op eene plaetse groot ende wijt,Ga naar voetnoot1551
 
Die by den clooster lach tier tijt,Ga naar voetnoot1552
 
Daer heren doen woonden, na mijn weten,
 
Die Regulieren waren geheten,
 
Ende Gode dienden spade ende vroe.
 
Daer plach men te vergaderen doe,Ga naar voetnoot1556
 
Wanneer men's hadde te doene,Ga naar voetnoot1557
 
Ende mijn her Arnout, die coene,Ga naar voetnoot1558
 
Parlementen woude of dingenGa naar voetnoot1559
1560.[regelnummer]
Van grote saken sonderlingen.Ga naar voetnoot1560
 
Hier, teser stadt, vergaderde al,
 
Ridderen, cnapen een groot getal,
 
Ende selve mijn her Arnout met,Ga naar voetnoot1563
 
Ende beyde syne sonen, dat wet,
 
Ende sijn raet oic daer toe.Ga naar voetnoot1565
 
Als al was vergadert doe,
 
Dat ten parlemente soude comen,Ga naar voetnoot1567
 
Stont op, als ic heb vernomen,
 
Mijn heer Wouter Berthout;Ga naar voetnoot1569
1570.[regelnummer]
Sijn vader was heer Arnout,Ga naar voetnoot1570
 
Van Grimberghen die here;Ga naar voetnoot1571
[pagina 70]
[p. 70]
 
Hy sprac lude ende sere:
 
‘Ghy heren, hebt danc algaderGa naar voetnoot1573
 
Dat ghy quaemt, als u mijn vader
 
Hier ontboet te desen daghe.
 
Oec eest recht, want ghi onse maghe
 
Sijt end onse vrienden met;
 
Ghy sijt sculdich, dat wel wet,
 
Te helpen in rade ende in dade,
1580.[regelnummer]
Daer ons lachter of, oft scadeGa naar voetnoot1580
 
Ghescien mochte, ofte onrecht.
 
Nu es menich cnape ende knechtGa naar voetnoot1582
 
Comen, ende menich ridder fier,Ga naar voetnoot1583
 
Na onsen wille, ten daghe hier,
 
Die luttel weet waerom dat hiGa naar voetnoot1585
 
Nu hier van ons ontboden si;
 
Nu hoirt, ic wil't u condich maken.
 
Ons hadde ontboden in waren saken
 
Die keyser, des sijt gewes,
1590.[regelnummer]
Die in 't lant comen es,
 
Om minen vader, dat hi hem
 
Spreken quame te Hafflighem:
 
Want het was om sijn profijt;
[pagina 71]
[p. 71]
 
Ende en mochti te diere tijtGa naar voetnoot1594
 
Selve niet comen voirwaer,
 
Dat hi ons beiden sende daer;aant.
 
Also hi dede ongespaert.
 
Wy bereyden onse vaert,
 
Ic ende mijn broeder, beide gader,
1600.[regelnummer]
Bi den beheten van onsen vader,
 
Mit ridderen ende mit sommigen cnapen,
 
Ende voeren mit sconer geselscapen
 
Te Haffligem, daer wy vonden
 
Den keyser, te dien stonden,
 
Met vele liede, wet dat wale,
 
Die by hem waren in de sale.
 
Als wy vore den keyser quamen
 
Groeten wine te samen
 
Ende ontboden hem goeden dach,Ga naar voetnoot1609
1610.[regelnummer]
Ende t' ierst dat hy ons sach,Ga naar voetnoot1610
 
Hiet hi ons willecom sijn.Ga naar voetnoot1611
 
Daer na nam die keyser fijnGa naar voetnoot1612
 
Minen broeder ende my, ende dede
[pagina 72]
[p. 72]
 
Ons by hem sitten mede.
 
T'eerste dede hy ons groet;
 
Daerna vraechden wy hem bloet,Ga naar voetnoot1616
 
Den keyser, doen wel te weten,
 
Als wy een stuc hadden geseten,
 
Wat hy gebode ende wilde?
1620.[regelnummer]
Doe antwoorde de keyser milde,
 
Dat die hertoge GodevaertGa naar voetnoot1621
 
Metten Baerde, die here waert,Ga naar voetnoot1622
 
Tot hem hadde geweest te Aken,Ga naar voetnoot1623
 
Ende hadde hem in ware sakenGa naar voetnoot1624
 
Over onsen vader geclaecht sere,
 
Dat hi hem hadde gedaen onere;
 
Want hi sijh goet groot noch clene
 
Van hem wilde houden te lene,
 
Ghelijc sijn vorders hadden gedaen
1630.[regelnummer]
Van den sinen, ende bat hem saen,
 
Datti hem holpe, datti sijn goet
 
Van hem hielde, des sijt vroet:Ga naar voetnoot1632
 
Want hy 't sculdich te doen ware.Ga naar voetnoot1633
 
Doen seide hem die keyser dareGa naar voetnoot1634
[pagina 73]
[p. 73]
 
Dat hire ware gewillich toe.
 
Nu verstaet twi ende hoeGa naar voetnoot1636
 
Dat ons die keyser ontboet,
 
Ende vraghede ons die reden bloet,
 
Ocht das die waerheit, ware.
1640.[regelnummer]
Doe seydic hem al openbare:
 
“Her keyser, here, neen sy;
 
Het was waer, die hertoghe vry
 
Hadde gesant an mynen vader,Ga naar voetnoot1643
 
Dat hi quame ontfaen algaderGa naar voetnoot1644
 
Van hem sijn lant ende sijn leen,Ga naar voetnoot1645
 
Ende worde sijn man, ofte neen,
 
Hy soude comen in sijn lant,Ga naar voetnoot1647
 
Ende stichten rooff ende brant,
 
Ende verdriven ons te male.”Ga naar voetnoot1649
1650.[regelnummer]
Oic seidic den keyser wale
 
Wat antwoorde hieraf
 
Mijn vader den bode wedergaf,
 
Dat hy van den hertoge gheen
 
Lant, goet en hilde ofte leen,
 
Also verre als hijt bevroet ware,
 
Noch sijn vorders, wet voerware,
 
Dat te voren en hadden gedaen;
[pagina 74]
[p. 74]
 
Ende hijs nu niet en soude bestaen,
 
Also lange als hy levende ware.Ga naar voetnoot1659
1660.[regelnummer]
Die keyser antwoorde aldaire,Ga naar voetnoot1660
 
Dat hem die hertoghe hadde gheseit,
 
Dat hijt betoonen woude gereet,Ga naar voetnoot1662
 
Dat die van Grimbergen plagenGa naar voetnoot1663
 
Den hertoge? in oude dagen,
 
Te dienen, daer sijt hadden te doene,
 
Met ridderen ende met baroene,Ga naar voetnoot1666
 
Ende stonden hem by al haer leven,Ga naar voetnoot1667
 
Al waert nu achter bleven.
 
Als die keyser dit hadde geseit,
1670.[regelnummer]
Bat hi ons hierna gereit,
 
Dat wy van desen saken
 
Onsen vader baden ende spraken,
 
Dat hi worde des hertogen man,
 
(Te mits dat hi voertan
 
Ons leen, ons goet menichfoude
 
Met vele lants meerderen soude,)
 
Ende wy hem vriendelike baden
 
Dat hi hem hierop wilde beraden.
 
Ic antworde dat ic's soude
[pagina 75]
[p. 75]
1680.[regelnummer]
Om sinen wille, dore sine houde,
 
Minen vader spreken geerne:
 
Dies en stont my niet t'ontbeerne.
 
Hier met namen wy orlof,Ga naar voetnoot1683
 
Ende ruymden saen dat hof.Ga naar voetnoot1684
 
Ic ende mijn broeder Geraert,
 
Ende ons geselscap ter vaert,
 
Quamen te Grimbergen weder
 
Ende vertelden hoge en nederGa naar voetnoot1688
 
Minen vader alle die woerde,
1690.[regelnummer]
Die ic den keyser seggen hoerde,
 
Ende bad dat hy hem beriede.
 
Mijn vader sprac: sonder sijn liede,
 
Sonder sijn vrienden, sonder sijn baroen,
 
En woude hire niet toe doen;
 
Mer woude wercken bi horen rade,
 
Gelagher ane vrome ofte scade,aant.
 
Ende dat hi niet woude wesen manGa naar voetnoot1697
 
Tsertoghen, watter laghe an,
 
Hine verbore eer half sijn goet,
1700.[regelnummer]
Ende half sijn lant, des sijt, vroet.Ga naar voetnoot1700
 
Mer doch woude hi, hoe 't gaet,Ga naar voetnoot1701
 
Horen uwerlieden raet,Ga naar voetnoot1702
[pagina 76]
[p. 76]
 
Ende dede u alhier ontbieden.Ga naar voetnoot1703
 
Nu wety, na mijn bedieden,
 
Waeromme ghi te deser tijt
 
Van minen vader ontboden sijt,
 
Ende wele dat es sijn wille.Ga naar voetnoot1707
 
Nu bid ic u allen, lude ende stille,Ga naar voetnoot1708
 
Dat ghi ons wilt raden ten besten,Ga naar voetnoot1709
1710.[regelnummer]
Dat wy moghen, als 't comt ten lesten,Ga naar voetnoot1710
 
Den keyser geven goede antwoorde,Ga naar voetnoot1711
 
So dat wy peys, raste ende vrede
 
Van den hertoghe hebben moghen.
 
Wy moeten hem onghelogenGa naar voetnoot1714
 
Ontbieden, hoe wy sijn beraden.’Ga naar voetnoot1715
 
Doe antwoorde met stadenGa naar voetnoot1716
 
Die heere die was van Breda:
 
‘Groet wonderen ic versta,
 
Dat die keyser van u begeert:Ga naar voetnoot1719
1720.[regelnummer]
Hy hout u over herde onweert,
 
Ende over cleine van gedochteGa naar voetnoot1721
 
Dat hi dit oyt ane u sochte
 
Om tshertogen wille van Brabant,
 
Al was die hertoge faeljantGa naar voetnoot1724
[pagina 77]
[p. 77]
 
So kinsch, dat hijt hem aensochte.
 
Ic wille u seggen mijn ghedochte
 
Ende minen raet al bloet:Ga naar voetnoot1727
 
Eer ic hielde clein oft groet
 
Goet ofte lant openbare,Ga naar voetnoot1729
1730.[regelnummer]
Anders dan ic sculdich ware,
 
Van den hertoge off andren man,
 
Ende waer ic in uwen pointe dan,Ga naar voetnoot1732
 
Ic sette liever ter aventueren
 
Lijf ende goet in ere uren,
 
Ende op enen dach altemale.
 
Ghine hebbes van ere nootscaleGa naar voetnoot1736
 
Metten hertoghe niet te doene.
 
Ghi hebt magen ende baroene,Ga naar voetnoot1738
 
Ridderen, knechten, mannen, knape,
1740.[regelnummer]
So vele in uwen geselscape,
 
Een twint en dorsti niet ontsien.’
 
Die grave trat voert na dien
 
Van Vianden, sonder verbergen,
 
Ende seide: ‘Heer van Grimbergen,
 
En ontsiet u niet een twint,Ga naar voetnoot1745
 
Also helpe my Sinte Marien kint.Ga naar voetnoot1746
 
Wilt u deren die hertoge,Ga naar voetnoot1747
 
Het si met striden of met orloge,Ga naar voetnoot1748
 
Ende liever onpeis heeft dan raste,Ga naar voetnoot1749
[pagina 78]
[p. 78]
1750.[regelnummer]
Wy brengen hem so vele gaste,Ga naar voetnoot1750
 
Ende tonen hem alsule aensichte,Ga naar voetnoot1751
 
Dat's hem sal berouwen lichte,Ga naar voetnoot1752
 
Dat hy die sotheit ie began.Ga naar voetnoot1753
 
Ic wane hem cume sal voertanGa naar voetnoot1754
 
Die keyser helpen: hi sit soe verre;
 
Al raet hi hem tot deser werre,
 
Hi salne lichtelic varen laten;
 
Maer hi gheniet geerne der batenGa naar voetnoot1758
 
Even lanc dat hi by hem es;
1760.[regelnummer]
Maer sijt des seker ende ghewes,Ga naar voetnoot1760
 
Al woude hem die keyser nuGa naar voetnoot1761
 
Selve helpen jegen u,Ga naar voetnoot1762
 
Wy souden u helpen wederstaen.Ga naar voetnoot1763
 
Wy raden u dat ghi sent saenGa naar voetnoot1764
 
Enen bode ten keyser wert,
 
Die hem segge ongespert,Ga naar voetnoot1766
 
Dat u vrienden ende u maghenGa naar voetnoot1767
 
Niet en willen t'enigen daghenGa naar voetnoot1768
 
Gedogen, dat ghi hout te lene
1770.[regelnummer]
U goet van iemant, groot oft cleene,
 
Anders? dan hebben gedaenGa naar voetnoot1771
[pagina 79]
[p. 79]
 
U voorsaten, sonder waen,Ga naar voetnoot1772
 
Over hondert jaer hier te voren.
 
Kiest enen man, die den orbore
 
Hier af doe wel ende met eren,
 
Vore den keyser ende vore die heren.’
 
Hier op so antwoorde hem
 
Van der Thomen heer Wilhem,
 
Die borchgrave stout ende coene.
1780.[regelnummer]
Die niet en achte op de soene;
 
Hy hadde also lief tier tijt
 
Den onpeis ende den strijt;
 
Want hi die wapen minde seere;
 
Hij seide dus: ‘Her grave, here,
 
U raet dunct ons allen dor goet;
 
Men sende derwaerts metter spoet
 
Enen bode, die wel can spreken
 
Ende hem dit seggen sonder smeken,Ga naar voetnoot1788
 
Ghelijc gi ons hebt vertelt.
1790.[regelnummer]
Wilt hi van ons met gheweltGa naar voetnoot1790
 
Sinen wil hebben, sonder verlaten,Ga naar voetnoot1791
 
Wi sellen, hope ic, soe ghematen,Ga naar voetnoot1792aant.
[pagina 80]
[p. 80]
 
Ende behouden onse eren,
 
Also vromelijc hem keren,
 
Dat's hem berouwen sal onsachte,
 
Dat hi oyt die kinsheit dachte.
 
Ic waent u allen dunct goet.’
 
Doe sprac heer Arnout in sinen moet,
 
Van Oyenbrugge die ridder weert:
1800.[regelnummer]
‘Ghi hebt geseit dat gy begeert;
 
Maer ic segge dat goet benomen
 
Orloghe ware ende onvromen.
 
Wie enighe sake wilt beginnen
 
Sal sijn verliesen ende sijn winnen
 
In tide versien ende wat er na
 
Volghen sal, als ic versta:
 
So machi sijn ende gebieden
 
Sonder toren ende liden;
 
Die met sijn hooft wil dor den muer
 
Heeft dicke aventure suer;
1810.[regelnummer]
Ende ic wille u seggen, waerby
 
Van Grimberghen die heren vryGa naar voetnoot1811
 
Hebben over drie hondert jaerGa naar voetnoot1812
 
Haer goet ghehouden overwaer
 
Van den hertoghe van Lothrike,Ga naar voetnoot1814
[pagina 81]
[p. 81]
 
Ende van Brabant diergelike,Ga naar voetnoot1815
 
Ende van voer coninc Karels tide;aant.
 
Al eest nu bleven in onse side,Ga naar voetnoot1817
 
Ende men's niet en heeft versocht.
 
My dochte goet, werdit bedocht,aant.
1820.[regelnummer]
Dat men ane den keyser sende
 
Vroede lieden ende bekende,
 
Diene van onsen weghen spraken
 
Heymelic van desen saken,
 
Ende hem baden, mocht gescien,
 
Dat hi den hertoghe brachte in dien,
 
Dat hi die manscap lieteGa naar voetnoot1826
 
Achter bliven ende te niete,
 
Die hi ons wilt ane dwingen;
 
Wy wouden presente sonderlingen
1830.[regelnummer]
Hem senden van onsen goede,
 
Indien dat hi met goeden moede
 
Den hertoge maecte gestade
 
Onsen vrient voert, vroech ende spade.
 
Ic hope dat dit ons bat soude
 
Helpen aen den keyser boude
 
Om peis te hebben ende ruste mede,
[pagina 82]
[p. 82]
 
Dan dat wy enighe onvredeGa naar voetnoot1837
 
Ontboden den hertoge vermeert,
 
Dat den keyser onweert
1840.[regelnummer]
Hebben mochte: hy mintene seere.
 
Oec is Godevaert, de here,
 
Een criger, daer hi hem toe set;aant.
 
Hoert hi iet ontbieden met,
 
Dat hem wesen dunct hoverde,
 
Hy sal's in trecken groote onwerde,Ga naar voetnoot1845
 
Ende wachten poent ende stadeGa naar voetnoot1846
 
Hoe hy ons toren mach doen ende scade;Ga naar voetnoot1847
 
Dus eest best dat wy met sinne
 
Hier in vaeren, als ic kinne.’
1850.[regelnummer]
Doe sprac heer Wouter Berthout:
 
‘Ware dat u raet, heer Arnout,Ga naar voetnoot1851
 
Dat wy souden versoeken datte
 
Aen den keyser, met onsen scatte,Ga naar voetnoot1853
 
Dat die hertoge te niete
 
Sijn manscap bliven liete,
 
Ende ons quite scouden medeaant.
 
Allen dienst, mits keysers bede,
 
Soe gaven wy, sonder sy,
[pagina 83]
[p. 83]
 
Ons schuldich van dien dat hy
1860.[regelnummer]
Ane ons begeert, sijt seker dies,
 
Eest ons ghewin oft verlies;
 
Wy houden ons ane de yerste tale,Ga naar voetnoot1862
 
Die ons geseit heeft wale
 
Van Vianden die stoute grave,
 
Daer en sceden wijs niet ave;
 
Ende die ons vertrac dair na
 
Die here mede van Breda.
 
Oec seidic en soude niet gestaden,
 
So wanneer ic't mocht ontraden?
1870.[regelnummer]
Dat mijn vader, ongelogen,
 
Man worde des hertogen
 
Godevaerts van Brabant.
 
Ic liete my liever te hant
 
Begaden herde lachterlike.aant.
 
My geeft oic wonder sekerlike,
 
Waeraf dat ghi u, here,
 
Voere alle d'andere ontsiet dus seere;
 
En kinde ic u niet so ghetrouwe,Ga naar voetnoot1878
 
Ic soude wanen, by onser trouwe,Ga naar voetnoot1879
1880.[regelnummer]
Dat ghijs den hertoghe teser tideGa naar voetnoot1880
 
Houder waert dan onser side;Ga naar voetnoot1881
 
Maer ic kinne u alse goet,
[pagina 84]
[p. 84]
 
Ende alse getrouwe in den noet,
 
Dat ghy dit segt omme 't beste
 
Om te beletten alle tweste,
 
Ende discoort, ende oic nijt,
 
Ende werringen end allen strijt.
 
Maer ic bidde heer Arnout, here:Ga naar voetnoot1888
 
Dat ghewaget nimmermeere;
1890.[regelnummer]
Maer helpt vorderen ons begheren.’Ga naar voetnoot1890
 
Heer Arnout sprac: ‘Hier en mach deren
 
Mijn sprake niemanne noch mijn tale,
 
Ende oic wet dat herde wale,
 
Dat ic omme den hertoghe goet
 
Niet en keerde minen voet,Ga naar voetnoot1895
 
Noch oic om sijn liede.Ga naar voetnoot1896
 
Maer dat ic u dit bediede,
 
Dat dede ic in trouwen al.
 
Ick kenne den hertoge, sonder getal,
1900.[regelnummer]
Vrome, rijcke ende mechtich
 
Van lieden, van landen, ende crechtich,
 
Ende daer toe van hogen moede,Ga naar voetnoot1902
 
Ende hebbe anxt dat sonder hoedeGa naar voetnoot1903
 
Desen lande mochte misschien;Ga naar voetnoot1904
 
Maer verstaet mi wel in dien,
 
Ende segge te voren vaste:Ga naar voetnoot1906
[pagina 85]
[p. 85]
 
Beginde onpeis oft onraste,
 
Ic sal's u helpen tesen tide.
 
Comet oic tot enighen stride,Ga naar voetnoot1909
1910.[regelnummer]
Ic wil een sijn, heb ic's geval,
 
Die mede beginnen sal.’
 
Doen seide heer Geraert van Herlaer:Ga naar voetnoot1912
 
‘Heer Arnout seit wel ende wair,Ga naar voetnoot1913
 
Ende daer toe als een goet man;
 
Maer en es niemant, by Sinte Jan,Ga naar voetnoot1915
 
Hine begeert meer 't gevechtGa naar voetnoot1916
 
Ende orloge te hebben slecht,Ga naar voetnoot1917
 
Dan te dogen, dat onse hereGa naar voetnoot1918
 
Aengaen soude, daer hem onereGa naar voetnoot1919
1920.[regelnummer]
Af mochte commen in enighen dinghenGa naar voetnoot1920
 
Ofte sine nacomelingen.
 
Men seint de antwoorde van den grave
 
Met enen bode den keyser ave,Ga naar voetnoot1923
 
Die hem segge die waerheit stille,Ga naar voetnoot1924
 
Gelijc dat es onser aller wille,
 
Alsoe ic wane dat es.’
 
Doen riepen sy alle, sijt seker des,Ga naar voetnoot1927
[pagina 86]
[p. 86]
 
Met enen lude, met enen concente,
 
Alle die waren ten parlemente:
1930.[regelnummer]
‘Ghy segt waer, lieve here,
 
Wy sellen aventueren ere
 
Onse goet, onse lijf,
 
Daer toe kinderen ende wijf:
 
Beyde borch ende lant,
 
Eer wy den hertoge van Brabant
 
Laten dwingen her Arnoude
 
Van Grimbergen, mit gewoude,
 
Hem manschap te doene ende eet,
 
Hine si daer selve toe gereet.’
1940.[regelnummer]
Doen sprac her Arnout, die genoot,
 
Te sinen lieden clein ende groot:
 
‘Groten danc hebt ghi, heren,
 
Dat ghy my raet te mire eren.
 
Ic sal den keyser ontbieden nu
 
Also 't vertelt es hier van u.
 
Maer my gebreect een vroom man,Ga naar voetnoot1946
 
Vroet; ende die wel spreken can,
 
Ende tale ende antwoerde geven.Ga naar voetnoot1948
 
Ic kinne ghene, sem mijn leven,
1950.[regelnummer]
Dien ic daer sal moghen senden,
 
En ware ochte hem ghenende
[pagina 87]
[p. 87]
 
Van Oyenbrugge her Arnout;
 
Want hi es vrome ende stout,
 
Vroom ende wijs, blide ende vroe,Ga naar voetnoot1954
 
Ende goet spreker daer toe:Ga naar voetnoot1955
 
Subtijl, hy raet altoes ten besten;
 
Mijn bootscap soude hi wel bewesten;
 
Woude hi doen so vele door my,
 
Dat hi voere ten keyser vry,
1960.[regelnummer]
Ic sout's hem dancken na mijn vermoghen.
 
Voer coninghen, graven, voer hertoghen
 
Hoert men geerne sijn tale,
 
Die hi can spreken te poente wale.’
 
Doen sprac die here van Assche daer:
 
‘Seker, here, ghi segt waer,
 
Bidden wijs hem alle, hine es niet
 
Selc, so dat hi des iet
 
Weiren sal, bi Onsen Here.’
 
Doen baden sijs hem alle sereGa naar voetnoot1969
1970.[regelnummer]
Dat hi woude ten keyser varen,
 
Ende hem die bootscap openbaren.
 
Mijn heer Arnout sprac: ‘Ghi heren,Ga naar voetnoot1972
[pagina 88]
[p. 88]
 
Ic waer niet wert sulker eren,
 
Dat ic so grooten bootscap dade.
 
Ic ben te plomp, t'onwijs van rade,
 
Vore den keyser ende sijn baroene
 
Al sulken grooten bootschap te doene:
 
Oec es hier in 't hof, dat wet,
 
Die my niet wel getrout met,
1980.[regelnummer]
Om dies ic ten besten spreke.
 
Hierom, ghi heren, sekerleke
 
Had ic geern, waer't u bequame,
 
Dat men enen anderen bode name,
 
Die dese bootschap voerde ave.’Ga naar voetnoot1984
 
Doe sprac van Vianden die grave:
 
‘Hier es niemant, die't doen soud so wel,
 
Ghy sijt hoofsaem, van tale snel,
 
Die ghi wel cont omme legghen,
 
Ende altoes dat beste segghen.
1990.[regelnummer]
Voir ongetrouwe en hout u
 
Hier niemant, des hop ic nu;
 
Want dat ghi segt teser tijt,
 
Dat's algader om ons profijt.
[pagina 89]
[p. 89]
 
Wy bidden u alle, ridder coene,
 
Dese boetscap aen den keyser te doene.’
 
Doen sprac van Oyenbrugge heer Arnout:
 
‘Sint ghy 't begeert, ghi heren stout,
 
Soe doe ic die bootscap geerne
 
Ende pines mi niet te weerne.
2000.[regelnummer]
Ic salse doen, so ic best can,
 
Ende dat laten dor ghenen man,Ga naar voetnoot2001
 
Dien ic vinde te hove dair.’Ga naar voetnoot2002

voetnoot1450
Ende seyde: ‘Mi docht goet, by mijnder eere, Dat wy ontboden ruddren ende knaepen, Ende seyden hem van desen saeken, Die ick hier nu hebbe verstaen, Ende laet ons hooren, dat 's wel ghedaen.
voetnoot1455
Hier aff.
voetnoot1456
Met mi dien ghy, myne vrienden min, Dat ghy moget mercken yet Dat ick wille, wats gheschiet, Van den hertoghe houden mijn goet. In 't verweeren mach, sijt's vroet.
voetnoot1463
Ick raet oock wel.
voetnoot1464
Uwen rudders fier Ende schiltknaepen.
voetnoot1467
Ende maken 't hen cont ten hande.’ - ‘Dit wille ick doen;’ heer Aernout seyde. Doen ontboot hy, sonder beyden, Ruddren ende knaepen in sijn lant Dat sy quaemen al ter hant Te Grimberghen t'eenen daege: ‘Hy woude spreken, sonder saege, Al gemeinelick ende sien Indien dat hem mochte gheschien.’ Doen in 't lant hoorden die nieu maeren Ruddren ende knaepen hier ende daere, Bereyden sy hem ter vaert, Ende voeren alle te Grimberghen waert Wat sy mochten, segge ick u. Daer quam menich ruddre nu Ende menich man, die sijn leen van heer Aernoult hielden gemeen. Oock sant hy alomme sijn mage Dat sy wouden te synen daege Te Grimberghen alle commen, Die 't gerne daden, heb ick vernomen, Doen sy die nieu maren verstonden, Wat sy mochten, segge ick u. Een deel wille icker noemen nu By naeme ende by toename, Dergenen die te Grimberghen quaemen,
voetnoot1483
Doen se mijn heere Aernoult ontboodt. Daer quam ghereden een heere groot, Van Vianden die stoute grave, Ende veele ruddren met hem ave.
voetnoot1487
Daer aff die naemen ick niet en weet; Oock so quam daer, God weet.
voetnoot1490
Met vier sonen, als ick versta, Die alsoo vrome waren ende coene, Waer dat rudderscap.
voetnoot1493
Schoon man, Dien ick.
voetnoot1495
Daer quam die heere van Assche met, Heer Geeraert hy hiet, dat wet; Daer quam van Oyenbrugge heer Aernoult, Ende Hendrick, sijn sone, die ruddre stout; Daer quam heer Godevaert Screyhane, Ende beyde sijn sonen, ick wane, Mijn heer Geeraert ende heer Jan; Ende oock quam daer heer Aernoult aen Van Hoembeke, ende syne sonen viere, Daer aff die twee rudders fiere
Waeren; d'ouste heer Aernoult hiet.
voetnoot1507
Quam oock daer Ende heer Willem, dat is waer.
voetnoot1509
Thonnen.
voetnoot1510
Daer met aeve Van Cobbenbosch mijn heere Aernoult.
voetnoot1513
Van Imple mijn heere Peetre, dat wet, Ende heer Alaert van Beyegem met.
voetnoot1517
Die gheheeten was.
voetnoot1520
Daer quam oock een ruddre fier, Mijn heer Willem Van den Bogaerde, Die te Hoembeke woonde, van aerde; Oock quam daer heer Jan Van Caelmont.
voetnoot1525
Ende van Oppeghem heer Paridaen. Oock quam daer, doe ick u verstaen.
voetnoot1528
Oock quam daer een ruddre van love, Mijn heere Geeraert van Oppem.
voetnoot1530
Ende een ruddre, ick seker ben, Mijn heere Geeraert Van Herlaere. Oock so quam een rudder daer, Ende hiet van Liere heer Geeraert, Ende menich ander ruddre weert. Die ick niet ghenoemen en can; Maer dese woonden, by S. Jan, In 't lant van Grimberghen, wet wel, Ende hielden, al sonder spel, Haer goet van mijn heere Aernoude, Heere van Grimberghen.
voetnoot1541
Beyde.
voetnoot1542
Oock, dat's waerheyde, Menich man.
voetnoot1544
Van rudders aerde, doe ick u kinnen, Die ick niet wel.
voetnoot1546
Ende doen.
voetnoot1547
Ruddren, knaepen, knechten ende heeren Te Grimberghen, met grooter eeren.
voetnoot1549
Ende sy al.
voetnoot1551
Schoone ende wijt.
voetnoot1552
Dier tijt, Daer heeren in woonden, doen ick weeten, Die Regulieren waeren gheheeten.
voetnoot1556
Ende daer men plach te.
voetnoot1557
Dat men's.
voetnoot1558
Ende mijn heere Aernoult.
voetnoot1559
Parlementeren.
voetnoot1560
Van groote saecke sonderlinge. Te deser stede vergaederde nu al Ruddren, knaepen, groot ende smal.
voetnoot1563
Mijn heere Aernoult.
voetnoot1565
Ende synen raet oock daertoe, Ende als 't al vergadert was doe.
voetnoot1567
Was commen, So stont op, heb ick.
voetnoot1569
Heere.
voetnoot1570
Vaedre.
voetnoot1571
Heere, Ende sprack luyde ende seere.
voetnoot1573
Danck allegaedere Dat ghy quamt, doen mijn vaedre Hier ontbood ten desen daege; Nochtans eest recht dat ghy sijt sin maghe, Ende sijn vrienden daertoe met, Ende sijt ons schuldich.
voetnoot1580
Daer ons tooren ende schade.
voetnoot1582
Knaepe.
voetnoot1583
Commen, ende menich ruddre fier Om.
voetnoot1585
Dat hi Hier nu van ons ontboden sy. Nu hoort, ick wille u cont maken: Het hadde ontboden in swaere saeken Die keysere van Alemaingien, sijt ghewes, Die nu in 't lant commen es Cortelinge, sonder waen, Mynen vaedere, dat hy quaeme saen Jegen hem spreken te Affleghem; Want het waere, ontboot hy hem, Om sonderlinge ooirboire.
voetnoot1594
Ende en mochti niet commen daere, Dat hy ons beyde sende daer. Mijn vaedere antwoorde den bode daer naer: Hyne mocht niet ryden op die wyle; Maer hy soude ons, sonder gyle, Alle beyde senden tot hemme. Die bode voer wech, als ick verneme, Met deser bodtscap ter keysere waert, Ende wy bereyden ons ter vaert, By den ghebode van onsen vaedre, Ick ende mijn broedere, beyde gaedre, Ende oock een deel lieden mede, Rudderen, knaepen, dat's waerhede, Ende voeren in corten stonden Tot Afflighem, Daer wy vonden Mijn heere den keysere, dat wet wale, Met veele lieden in sijn sale. Ende doen wy voor den keysere quaemen, Groeten wyne al te saemen.
voetnoot1609
Ontbooden.
voetnoot1610
Ende t'eerste dat hy ons versach.
voetnoot1611
Willecomme.
voetnoot1612
Daerna nam den keysere fin Mynen broedere ende my by der hant, Ende dede ons sitten, sy u becant, Neven hem op eene banck; Ende dede ons groote feeste, sonder wanc.
voetnoot1616
Nae dat wy hadden gheseten Een stuck, soe doe ick u weten; So vraegedick den keysere milde: Wat hy ghebode en wat hy wilde, Dat hy om ons hadde ghesonden. - Doen antworde hy tien stonden Dat hy ons seggen soude, Ende seyde alsoe houde.
voetnoot1621
De.
voetnoot1622
Heere.
voetnoot1623
Had gheweest tot hem tot Aken.
voetnoot1624
In waere zaeken, Over mynen vaedre gheclaecht seere, Dat hy hem hadde groote oneere Ghedaen ende oock gheseyt, Ende dat hy niet en woude, God weyt, Sijn goet van hem houden te leene Ghelijck syne voorders gemeene Van den hertoghen hadden ghedaen, Ende badt hieromme den keysere saen Dat hy hem holpe dat hy sijn.
voetnoot1632
Dies.
voetnoot1633
Ghelijck dat hy schuldich waere.
voetnoot1634
Keysere daere Dat hier waere.
voetnoot1636
Ende quam ghevaeren hier om doe Te Afflighem, daer hy ons ontbood, Ende vrachde ons die redene bloot Oft dit die waerheyt alsoo waere, Ende ick antwoorde hem daer naere, Ende seyde: ‘Heere, by Gode, neen sy; Maer het was waer.
voetnoot1643
Hadde ghesonden.
voetnoot1644
Allegaedre.
voetnoot1645
Ende leen.
voetnoot1647
Commen.
voetnoot1649
Ende ons verdriven alte maele. Oock seyde ick den keysere, wet wale, Dat mijn vaedre antwoorde hier op Den bode weder, sonder scop, Dat hy van den hertoghe geen goet En hadde, daer hy waere vroet, No, en sijn voorders en hadden ghedaen, No en soude, sonder waen.
voetnoot1659
So lange.
voetnoot1660
Mi daer naere.
voetnoot1662
Ghereyt.
voetnoot1663
Wylen plaegen Den hertoghe te dienen in oude daegen, So waer dats sy.
voetnoot1666
Ruddren.
voetnoot1667
Al was 't lange achter bleven, Ende verroekeloost, sonder sneven.’ - Doen dit die keysere hadde gheseyt, So badt hy ons hierna ghereyt Op zynen dienst vriendelicke, Dat wy spraken onsen vaedre rijcke, Ende wy hem baden dat hy worde man Des hertoghen, te mids dat hy dan Ons leen seere meeren soude Met veel lants menichfoude, Ende hi hem dade beraden hier op. Ende ick, antwoorde, sonder scop, Ichs souts gerne spreken stille Mynen vaedre, om synen wille.
voetnoot1683
Oorloff.
voetnoot1684
Beyde sijn hoff; Ick ende mijn broedre, heer Geeraert, Ende alle ons gheselscap waert, Ende quaemen te Grimberghen wedre.
voetnoot1688
Hooge ende nedere Mynen vaedre alle die woorde, Die ick den keysere spreken hoorde, Ende bad hem dat hire hem op beryde. Dan seyde mijn vaedre, sonder syne liede Ende sonder sijn vrienden so en woudi hy Hier niet doe doen, segge ick dy; Maer hy woude wercken hy haeren raede, Quam hem aff.
voetnoot1697
Niet by dien dat hy worde man Des hertoghen watter ghelaege aen Hyne verlore eer halff.
voetnoot1700
Halff.
voetnoot1701
Daer doch woudy, hoe dat gaet.
voetnoot1702
Hier aff hooren ulieden raet.
voetnoot1703
Hier ontbieden nu. Siet, ghy heeren, dat segge ick u. Nu weet ghy allegader ter deser tijt Waerom dat ghy ontboden sijt.
voetnoot1707
Synen.
voetnoot1708
Nu bidde ick u alle.
voetnoot1709
Van heer Aernoults wegen, mijns vaedre, Ende mijn broeders ende my te gaedre, Dat ghy ons raet hiertoe.
voetnoot1710
Compt.
voetnoot1711
Den keysere hieraff geven antwoorde, Ende wy.
voetnoot1714
Want wy.
voetnoot1715
Beraeden.
voetnoot1716
Doen antwoorde met goeden staden Die heere van Breda, die ghenoot, Ende seyde: ‘Ick hoore wondre groot.
voetnoot1719
Dat dit die keysere.
voetnoot1721
Ende herde neder by mijnre wet, Dat hy u ye ansochte dit Om des hertoghen wille.
voetnoot1724
Die hertoghe, sy u becant, So kints dat hy.
voetnoot1727
Ende daertoe mynen raet al, Eer, ick hielde groot ofte smal.
voetnoot1729
Al openbaere, Des ick van rechte niet schuldich en waere Van den hertoge oft eenighen man.
voetnoot1732
Poinde dan, Ick stelle liever in aventueren Lijff ende goet op een uren.
voetnoot1736
Ghyne.
voetnoot1738
Ghy. (Ontb. 6 versen.)
voetnoot1745
Nu ontsiet.
voetnoot1746
So helpe.
voetnoot1747
Deren.
voetnoot1748
Ofte met stryde ofte met oorloghe.
voetnoot1749
Ontpeys.
voetnoot1750
Wy sullen hem bringen so veele.
voetnoot1751
Thoonen.
voetnoot1752
Dat hem.
voetnoot1753
Dulheyt.
voetnoot1754
Ick wane hem oock cume, by St Jan, Dat hem in eenighen tyde, Met wighe ofte met stryde Helpen sal moghen: hy sit soe verre; Al raet hy hem te deser werre, Nu tot deser tijt, Des willick dat ghy seker sijt, Hy sal 't lichtelicken varen laeten.
voetnoot1758
Baeten, Terwylen dat hy.
voetnoot1760
Maer des sijt sekere.
voetnoot1761
Keysere.
voetnoot1762
Iegens.
voetnoot1763
Wy wouden.
voetnoot1764
Ick raede dat ghy sent saen Een bode te keyser waert.
voetnoot1766
Onghespaert.
voetnoot1767
Maegen.
voetnoot1768
Ten geenen daegen Gedooghen dat ghy sout te leene.
voetnoot1771
Ghedaen Uwe voorsaeten.
voetnoot1772
Hier voren, Ende kiest een man, die den ooirboren, Ende dese dinck segge met eeren Voor die keysere ende voor die heeren. Aen dien diet u ghenoeghet clare, Die ick gheseyt hebbe dat beter waere, Ende oock aen den ghenen mede, Die hier sijn te deser stede.’ Doen antwoorde een ruddre daer, Ende was gheheeten voorwaer Mijn heere Willem, die borchgrave Van den Thommen: van eenen cave En acht hy op die sone niet, Noch op den peys, wats gheschiet; Want veele liever haddy het ghevecht Dan hy hadde den peys slecht; Want die waepenen minde hy seere; Hy seyde: ‘Te waere, grave heere, By uwen raet dunckt ons allen goet.
voetnoot1788
Smeeken, Ghelijck ghy.
voetnoot1790
Met ghewelt.
voetnoot1791
Altemaele sonder verlaeten.
voetnoot1792
Dat ons mochte commen 'tonbaete Ofte oock aen onse eere gaen; Wy willen 't vromelick wederstaen Dat hem sal berouwen onsochte, Dat hy ye kintscheyt aen ons sochte. Ick waent ons allen dinckt goet raet.’ Doen antwoorde, dat verstaet, Van Oyenbrugge mijn heere Aernoult, Ende seyde: ‘Heere Willem, ruddre stout, Ghy hebt u herte saen gheseet, Maer ghyne peynst niet, God weet, Watter nae aff mach commen; Ick hebbe gheseyt, wien 't mach vromen, Dies en es noch niet herde lanck, Ende noch segge ick sonder wanck Dat wy dulheyt voortsetten, Dat ons in 't eynde seere sal letten,’ - ‘Nu hoort, ick wille u seggen twy.
voetnoot1811
Heeren.
voetnoot1812
- Dry.
voetnoot1814
Lotrijcke.
voetnoot1815
Sekerlijcke, Ja, van coninck.
voetnoot1817
Al eyst... aen onse syde, Ende men 's aen ons niemer heeft versocht; Maer my docht goet, waer wijs bedocht, dat wy sonden vroede lieden Aen den keysere, als ick bediede, Diene heymelicke spraken Van onsen weghe, in waere saeken, Ende hem bidden, mochts gheschien.
voetnoot1826
Dat hy woude laeten vaeren Die manschap, sonder spaeren, Die hy aen ons tyende es, Ende quyte schelde, sijt seker des, Ganselick van allen dingen; Wy wouden hem daeromme ghehingen Een groot deel van onsen goede, Ende hy den hertoghe met goeder moede Onsen vrient dade bliven, ende wy de syne. Ick segge u, by der trouwen myne, Dat ons dit veele bat helpen soude Aen den keysere met ghewoude Om te hebben peys ende raste mede.
voetnoot1837
Eenighe onwerdichede Ontbieden ten hertoghe weert, Dat den keysere mocht hebben onweert; Want hy mintene herde seere. Oock so es heer Godevaert, die heere, Crigel ghenouch daer hy hem toe set; Ende hoort hy 't ontbieden, dat wet, Dat hem dunckt sijnde hoverde.
voetnoot1845
Saler.
voetnoot1846
Puynt.
voetnoot1847
Dat hy ons doe toren en schaede. Hier by voeren wy best met sinne Hiertoe, alsoo ick my bekinne.’ Doen antwoorde heer Woultre.
voetnoot1851
Waere... heere Aernoult.
voetnoot1853
Aene den keysere met onsen schatte, Dat ons die hertoghe van manschaepe Quyt liete, in ware saeke, Ende van allen dienste mede, So gaven wy daer op die stede Ons schuldich van alles, des hy Begerende waere, seggick dy, T'onswaert, en ons vore had gheleyt, Wyne sullen's niet doen, sy u gheseyt.
voetnoot1862
Aen die eerste taele, Die de grave seyde, wet wale, Ende die heere van Breda; Oock seyde ick u lesten, als ick versta, Dat nimmermeer sijn en soude, Daer ick mochte ontraeden voude, Dat mijn vaedre worde omghelogen Man Godevaerts, des hertoghen; Ick liete my liever begaden qualike. My heeft oock wonder sekerlijke, Waer aff ghy u so seere ontsiet Voor alle d'andre, des gheschiet.
voetnoot1878
Ick.
voetnoot1879
By Onser Vrouwen.
voetnoot1880
Dats... deser tyde.
voetnoot1881
T'onser syde; Maer ick kenne u ghetrouwe ende goet Ende dat ghy al om 't beste doet. (Ontbr. 4 versen.)
voetnoot1888
Ende bidde u, heer Aernoult, heere, Dat ghy ons ghewaget nemeere.
voetnoot1890
Begerren.’ Doen antwoorde, sonder scherren, Heer Aernoult wedre met schoenre taele: ‘By Gode, heere, wet dat wale, Dat ick om.
voetnoot1895
Mynen.
voetnoot1896
Noch om syne lieden mede; Maer dat ick dit seyde teser stede, Dat ick dit dede in trouwen al; want ick kenne, sonder ghetal, Den hertoghe rijck ende machtich Van lande ende van lieden crachtich.
voetnoot1902
Hoogen.
voetnoot1903
Met onmoede.
voetnoot1904
Yet mochte.
voetnoot1906
Ende ick segge u dat wel te vooren Begindy pays, onraste oft toren.
voetnoot1909
Tyde. Commet oock tot egeenen stryde. Ick wille sijn een, hebts gheval, Diene oock helpen beginnen sal.’
voetnoot1912
Seyde... Geeraert.
voetnoot1913
Heer Aernoult seyt wel voorwaer.
voetnoot1915
Hier en es oock.
voetnoot1916
Hyne begerre oock meer.
voetnoot1917
Hebbene.
voetnoot1918
Dan te ghedoogene.
voetnoot1919
Soude aenegaen dat hem oneere.
voetnoot1920
Eenighe dinghen Ofte oock syne naecommelingen. Men sonde.
voetnoot1923
Den keysere aeve.
voetnoot1924
Waerheyt stille, Ghelijck dat es ons alre wille, Als ick wel.
voetnoot1927
Sijt's ghewes, Die daer ten parlemente commen waeren: ‘Ghy segt waer; want te waren Wy sijn alle in dien wille Dat wy openbaere en stille Eer aventueren lijff ende goet, Renten, wijff ende kindren, sijt's vroet, Daertoe borch ende lant, Eer wy laeten, 't sy u becant, Van Grimberghen heer Aernoude Man worden des hertoghen met ghewoude.’ Doen antwoorde heer Aernoult weder Totten volcke hooghe ende neder: ‘Ghy, heeren, hebt allen grooten danck Dat ghy my hebt, sonder wanck, So vriendelick nu gheraden. Ick sal 't doen wien 't mach schaden, Ende sal hem ontbieden ter hant den keysere, sy u becant, D'antwoorde, ghelijck dat sy nu Hier es voorset, dat segge ick u.
voetnoot1946
Vrome man, Die vroet sy ende wel.
voetnoot1948
Ende antwoorde van tale geven. Ick kinne geene in mijn leven, Die ick daertoe sal mogen sinden En waere offs hem woude bewinden van Oyenbrugge mijn heere Aernoult.
voetnoot1954
Vroet ende wijs oock daer toe.
voetnoot1955
Alsoe Ende raet altoos ten besten gerne, Waermen hem bidt, ende niet te scherne; Woudy so veele nu doen voor my, Ende voor ons allen seggen vry Dat hy dese bodscap wilde doen. Ick wout's den vromen baroen, Waer ick mochte, dancken alle mijn leven; Want hy es vroet ende can beweven Sijn redene wel ende tooghen Voor coninghen ofte voor hertoghen; Oock hoort men gerne waer dat hy es.’ Die heere van Assche sprack na des: ‘Ghyne mocht beteren bode vinden, Ick waene hy gerne sal gheninden Te doene, bidden wy hem alle.’
voetnoot1969
Met eenen gheschalle, Dat hy ten keysere woude vaeren, Ende hem dese bodscap openbaeren.
voetnoot1972
Mijn heere Aernoult seyde: ‘Ghy heeren, Ick waert's niet weert, by mijnder eeren, Te vaerne in sulcker besichede; Oock ben ick te plomb toe mede So groote bodscap te doene Voor den keysere ende syne baroene; Oock sijn hier sommighe lieden met, Die my niet seer wel ghetrouwen, dat wet, Om dat ick ten besten spreke somwylet. Daer by, ghy heeren, sonder ghyle, Hadde ick liever, waert u bequaeme.
voetnoot1984
Die teser bodscap beter waere.’ Doen antwoorde heer Aernoult daere, Die goede grave van Vianden, Ende seyde: ‘Hier en es niemant te hande, Die dese bodscap soude doen wel; Want ghy sijt van taelen snel, Ende stout te puynte spreken met; Oock en is hier niemant, dat wet, Die u betrouwet qualicke; Want wy weten wel ghemeenlicke, Die hier sijn groote ende smal, Dat ghy in trouwen segt al, Ende oock om des lants proufijt; Daerom doet nu te deser tijt Dese bodscap aen den keysere nu Om onser alder wille, dat bidde ick u.’ Doen antwoorde mijn heere Aernoult Van Oyenbrugghe, die riddere stout, Ende seyde: ‘Heere, ick doese gherne; Ick wille my niet pynen te werne.
voetnoot2001
Laeten doen geenen.
voetnoot2002
Dien ick ten hove vinde daer.’ Heer Aernoult schiet hier met voorwaer, Ende ginck ter sijnre herberghe toe.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken