Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 4 (1970) (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 4 (1970)

(1973)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het vierde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Openingszitting gehouden op dinsdag 8 september 1970
te 14.00 uur

Voorzitter: Prof. Dr. W. Thys
  Toespraak van de voorzitter
  Openingswoord door Mr. P.W. van der Zijden, pl.v. secretaris-generaal, namens de minister van Onderwijs en Wetenschappen
  Verslag van de secretaris van de Werkcommissie, Dr. J.M. Jalink
  Voordracht door Prof. Dr. J.W. Smit, Queen Wilhelmina Professor of the History, Language and Literature of the Netherlands, Columbia University, New York

[pagina 22]
[p. 22]

Toespraak van de voorzitter

Mijnheer de Vertegenwoordiger van de Belgische Minister voor de Nederlandse Cultuur, Mijnheer de Vertegenwoordiger van de Nederlandse Minister van Onderwijs en Wetenschappen, Mijnheer de Rector, Dames en Heren, zeer geachte Collega's,

 

Sedert het Haagse Colloquium van 1967 zijn er niet alleen drie volle jaren verlopen want op één dag na is het inderdaad precies drie jaar geleden dat ik U in de Voorhal van het Oude Hof mocht verwelkomen, maar in deze drie jaren hebben er zich, weliswaar buiten het gebied van ons onderwijs, gebeurtenissen voorgedaan die geen van ons allen onberoerd hebben gelaten. Toen in mei 1968, in Nanterre de studentenrevolte losbrak die in staat bleek in korte tijd een heel land maanden lang te verlammen en die met de snelheid en de heftigheid van een orkaan nu hier, dan weer daar toesloeg, overal onrust en onzekerheid achterlatend, toen hebben wij ons daarbij betrokken gevoeld. In de meeste gevallen zal dat indirect zijn geweest want ik neem aan dat haast overal in de wereld de instituten voor Nederlandse taal- en letterkunde eilanden van paais en vree zijn geweest, al zal men zich wel eens voor een voorbijvliegend projectiel hebben moeten bukken. Maar wij zijn van nabij getuigen geweest van wat er zich afspeelde en van het moeizame proces van herstructurering nadien. In dat opzicht alleen al vormen de 52 docenten aan 55 buitenlandse universiteiten in 16 landen die hier een hele week komen congresseren over neerlandistiek, een uniek forum voor een internationaal en interuniversitair gesprek over de hervorming van het hoger onderwijs. Een tweede gebeurtenis die ons evenzeer heeft geschokt als de eerste was het Praagse drama in de zomer van 1968. De beelden die we ervan gezien hebben dank zij de televisie blijven ons ongetwijfeld voor altijd in het geheugen gegrift. De gevolgen van wat toen gebeurd is laten zich ook in onze beperkte kring van vakgenoten gelden want een van onze trouwe, actieve collega's mag haar land niet verlaten om hier een congres bij te wonen dat aan haar specialiteit is gewijd. Een derde gebeurtenis, het eerste maanschot van 21 juli 1969,

[pagina 23]
[p. 23]

was alweer het vrijkomen van enorme hoeveelheden menselijke energie maar deze keer niet ordeloos, diffuus of gewelddadig, maar gericht en geconcentreerd met ongelooflijke trefzekerheid. Op deze drie gebeurtenissen hebben wij, docenten in de Nederlandse taal- en letterkunde en cultuurgeschiedenis aan universiteiten buiten ons land, ongetwijfeld op verschillende manieren gereageerd naargelang onze persoonlijke geaardheid en politieke instelling, maar één reactie zal toch wel aan ons allen gemeen zijn geweest, nl.: wat is nog de zin van ons onderwijs in een wereld waarin deze gebeurtenissen prevaleren, een wereld die om heel andere dingen bekommerd schijnt te zijn dan de stilistische beginselen van Achterberg of de uitspraak van de tweeklank ei in Amsterdam in de 17de eeuw, een wereld waarin überhaupt taal alleen nog als taalstrijd, literatuur als engagement en cultuur als cultuurpolitiek enige indruk op de massa kunnen maken. Aan die vraag naar het waarom van ons vak zouden wij een heel colloquium kunnen besteden en nog niet klaar komen. Laat ik er alleen dit over zeggen: als wij nu eenmaal voor de zg. ‘geesteswetenschappen’ geopteerd hebben en binnen dat grote gebied ons zijn gaan toeleggen op één klein onderdeel van een onderdeel ervan, de Nederlandse taal- en letterkunde en de cultuurgeschiedenis van de Lage Landen, dan is dat omdat wij ons daartoe bijzonder aangetrokken voelen en omdat wij vinden dat het gaat om een geestelijk erfgoed dat waard is te worden overgedragen op de generaties die na ons komen. Dat is onze taak en zij is als dusdanig een doel op zichzelf. De kracht en de vastberadenheid waarmee we dat doel nastreven en pogen te realiseren, zal mede bepalend zijn, ook in het kleine gebied dat we maar kunnen bestrijken, voor de plaats van het Nederlands aan de buitenlandse Faculteit van morgen en tevens ook voor de plaats van die Faculteit in de Universiteit van morgen. Men zou zelfs op de zoëven gestelde vraag naar het waarom van ons vak gewoon het antwoord kunnen geven dat onze Japanse collega Shibusawa van de Tokyo University of Foreign Studies onlangs gaf toen hem gevraagd werd: waarom Nederlands? Zijn antwoord: ‘Parce que je trouve cette langue agréable et passionnante’. Hij zei het wel niet in het Frans maar ik las het in een Franstalige krant en dat is op zichzelf al niet zonder betekenis.

 

Mocht iemand nog een ander voorbeeld willen van geloof van een buitenlander in de betekenis van het Nederlands in het internationale academische verkeer dan is daar het werkelijk merkwaardige geval van de Acta Comparationis Litterarum Universarum, het Hongaarse tijdschrift voor Vergelijkende Letterkunde dat van 1877 tot 1888 door Hugo Meltzl de Lomnitz, een Goetheaan uit Transsylvanië werd uitgegeven

[pagina 24]
[p. 24]

en waarvan de titel, benevens in andere talen, ook in het Nederlands op het titelblad werd gedrukt. Het enige blad dat dus ooit in zijn ondertitel ‘Tijdschrift voor Vergelijkende Letterkunde’ heeft geheten, was een Hongaars tijdschrift. En vergeten we het voorbeeld niet van Téodor de Wyzewa, de Franse comparatist en criticus van Poolse oorsprong en sleutelfiguur in het Franse symbolisme, wiens gedetailleerde biografie we thans, dank zij de uitvoerige studie van Paul Delsemme van de Brusselse Universiteit te onzer beschikking hebben. In de daarbij horende bibliografie nemen Nederland en Vlaanderen een belangrijker deel in beslag dan bijvoorbeeld Spanje en Polen zelf. De artikelen van de Wyzewa over de Nederlandse en de Vlaamse literatuur en de plastische kunsten, uit de jaren negentig van de vorige en het begin van deze eeuw, moeten zowat de eerste tekenen vormen van systematische en grondige aandacht voor onze letteren en onze cultuur in Frankrijk.

 

Hoeveel verder staan we niet nu, anno 1970, met een uitstekende equipe nederlandisten in Australië, met een grote vraag naar Nederlands onderwijs in Indonesië, met berichten uit Japan over vertalingen uit het Nederlands en andere belangwekkende publikaties die de Nederlandse geschiedenis of cultuur betreffen, met 11 universiteiten in de Verenigde Staten waar Nederlands wordt onderwezen, aan sommige heel intensief en met aan een van die universiteiten een proefschrift over Van Ostaijen, dat door insiders uitstekend wordt genoemd en dat door onze zorgen kon worden gepubliceerd, met op kleinere schaal, maar dan intensiever, aan bepaalde Zuidafrikaanse universiteiten meer aandacht voor het Nederlands dan tot nu toe in de zogenaamde departementen ‘Afrikaans-Nederlands’ gebeurde, en dichter bij huis, actieve leraren die zich blijven inspannen voor de rechten van het Nederlands op de scholen in het Duits-Nederlandse grensgebied, een Oostduits centrum voor nederlandistiek, dat aan de universiteit te Leipzig, dat verleden jaar met enige luister zijn vijftigste verjaardag kon vieren, grote belangstelling voor de studie van onze taal aan de Finse universiteiten, uitbreiding van de staf rond de leerstoel voor Nederlandse literatuurwetenschap aan de Universiteit te Oslo, pogingen, bijna bekroond, tot uitbreiding van het Nederlands onderwijs in Frankrijk, enz., enz., dit alles ondersteund in bredere kring of in een ander verband door allerlei initiatieven en realisaties op het gebied van de consolidatie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap in het binnenland en de verspreiding van onze cultuur naar buiten toe, zoals de oprichting van een Nederlands-Belgisch instituut voor Lexicologie, het van start gaan na een niet al te lange en intensieve voorbereiding, van de zo lang verwachte en ook in onze kring zozeer verlangde ‘Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuur-

[pagina 25]
[p. 25]

wetenschap’, de oprichting van een ‘Vereniging voor het onderwijs van het Nederlands’ en van een ‘Vereniging voor Nederlands aan Anderstaligen’, een ‘Stichting voor Vertalingen’ die vorig jaar aan haar vijftiende jaar activiteit toe was, Studia Neerlandica , een nieuw tijdschrift over neerlandistiek, daarnaast de werking van groepen die in een ruimer verband de verspreiding van de Nederlandse taal en cultuur behartigen, ik denk aan het Algemeen Nederlands Verbond dat in zijn aandacht voor de verspreiding van het Nederlands in het buitenland sterk de nadruk legt op de rol die wij, buitenlandse docenten, daarbij vervullen, getuige de aan onze Werkcommissie onlangs toegekende Visser-Neerlandiaprijs, getuige ook de a.s. viering van het 75-jarig bestaan van dit Verbond waarbij drie van onze collega's zullen worden betrokken. Ik denk eveneens aan de in Vlaanderen zo actieve ‘Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal’ die bij de opening van haar traditionele ‘Veertiendaagse van het Beschaafd Nederlands’, verleden jaar in Antwerpen, het onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten zeer bijzonder in het licht heeft gesteld. Ik denk verder aan de werking van verenigingen als ‘Nederland in den Vreemde’, ‘België in de Wereld’, tijdschriften als Delta en het onvolprezen Circuit dat helaas ten dode was opgeschreven. En vergeten we vooral niet de enorme invloed die uitgaat van initiatieven als de glansrijke tentoonstelling ‘L'Art flamand d'Ensor à Permeke’ in de Orangerie te Parijs in het voorbije voorjaar. Ik ben er met mijn studenten uit Rijsel naartoe geweest. Zo één enkele confrontatie met onze kunst acht ik voor hen belangrijker dan maanden onderwijs. En laat ik in dit overzicht tenslotte melding maken van initiatieven zoals dat van de Orde van den Prince waarover U in ons mededelingenblad hebt kunnen lezen.

 

Gaat alles dan niet opperbest in de wereld van de buitenlandse neerlandistiek, ondersteund en begeleid door zoveel ijver en enthousiasme? Inderdaad, er is reden tot optimisme maar om vreugdevuren te ontsteken is het nog te vroeg. Het vordert allemaal nog te moeizaam, er zijn nog teveel risico's, zowel voor het vak als voor de beoefenaars ervan. Wij moeten nu dringend uit de pioniers- en missioneringssfeer weg en naar de stabiliteit toe, naar regelingen, afspraken en akkoorden die de weg vrij maken voor de vanzelfsprekendheid van de Nederlandse aanwezigheid aan een aantal buitenlandse universiteiten, in onze buurlanden en ook daarbuiten.

 

Wat is nu de plaats en de taak van de Werkcommissie in deze ontwikkeling? Nu wij negen jaar bestaan en als Werkcommissie verdwijnen om plaats te maken voor een meer stabiele en ruimere, door U allen samen gepatroneerde constructie, de Internationale Vereniging voor

[pagina 26]
[p. 26]

Nederlandistiek die gisterennamiddag werd opgericht, - en het is met enige vreugde en trots en ook dankbaarheid tegenover hen die ons hun vertrouwen en hun steun hebben gegeven dat ik U, net voor de opening van het Vierde Colloquium, dit nieuws kan brengen - is het moment misschien gekomen om de balans van negen jaar activiteit op te maken en na te gaan of wij iets hebben kunnen bijdragen tot het instandhouden, verstevigen en uitbreiden van de positie van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten. Ik wil niet in details treden en zeker niet ingaan op bepaalde prestaties geleverd in de afgelopen drie jaar; de secretaris van de Werkcommissie zal U daarover aanstonds onderhouden. Persoonlijk geloof ik wel, en ik denk dat de Werkcommissie het met mij eens zal zijn, dat wij iets positiefs hebben bijgedragen tot de verspreiding van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap buiten onze grenzen, maar dat is dan alleen kunnen gebeuren dank zij de steun, het geduld en de welwillendheid van Uzelf, beste collega's in het buitenland. Dit intensieve contact over en weer, negen jaar lang, zelden mondeling, tenzij tijdens de driejaarlijkse colloquia of een bezoek in de zomervakantie, meestal, ja haast uitsluitend schriftelijk, heeft gemaakt dat er voor de buitenlandse lector, voor de hoogleraar, in vele gevallen ook voor buitenlandse studenten in de neerlandistiek, en voor zovele anderen die belangstelling hebben voor onze taal en literatuur, een thuishaven is ontstaan, een informatiebureau, een band met het moederland dat voor velen onder ons ook het vaderland is, die het allemaal ook meteen wat humaner heeft gemaakt en de twee grote gevaren heeft helpen afweren die dreigen bij de taak die wij in het buitenland uitoefenen: isolement en vervreemding. In dat opzicht prijzen wij ons gelukkig een figuur als Barnouw, die zich uitzonderlijk verdienstelijk voor de Nederlandse cultuur heeft gemaakt maar die men blijkbaar in het oude vaderland vergeten was, opnieuw het contact te hebben bezorgd waarop hij als mens en als geleerde recht had. Deze kleine equipe van de Werkcommissie en de nog kleinere van het zogenaamde dagelijks bestuur ervan, die ik bijzonder dankbaar ben voor de mij tijdens de nu voorbije negen jaar geboden medewerking en steun, treedt nu af om in een andere, enigszins gewijzigde vorm haar taak in het bestuur van de IVN aan te vatten. Nu dat precies aan de vooravond van een Colloquium gebeurt, is het misschien gewenst, voor diegenen onder U die de hele stichtingsprocedure niet hebben meegemaakt, in een paar woorden het ontstaan en de betekenis van de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek uiteen te zetten. Op het Haagse Colloquium van 1967 werd de idee die al even bij onze eerste ontmoeting in 1961 naar voren was gebracht, nl. dat we als docenten in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten een verenigingsvorm zouden aannemen, opnieuw opgenomen. Het Collo-

[pagina 27]
[p. 27]

quium heeft van dit voorstel een resolutie gemaakt en de Werkcommissie kreeg tot opdracht een plan voor een Internationale vereniging te ontwikkelen. Dat hebben wij gedaan en in de zomer van 1969 hebben wij ons project mét ontwerp-statuten aan alle belanghebbenden in het buitenland gestuurd. Daarop is door de overgrote meerderheid van de collega's instemmend geantwoord, door een aantal zelfs met enthousiasme. Al dit voorbereidende werk is gisteren afgesloten in een oprichtingsvergadering waarin de vereniging haar definitieve vorm heeft gekregen, althans voorlopig, want de organisatie en het ondersteunen van het onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten is een zo nieuwe en beweeglijke materie dat het denkbaar is dat verenigingsvormen die wij vandaag bedenken, over drie of over zes jaar lang niet meer zullen voldoen. Ik heb bij een vroegere gelegenheid al eens gezegd dat naar mijn mening het zich aaneensluiten tot een vereniging van allen die extra muros Nederlands onderwijzen een eerste stap is die in de toekomst wellicht zal moeten worden gevolgd door de oprichting van een Nederlands-Belgisch instituut, naar het voorbeeld van het zoëven genoemde Instituut voor Nederlandse Lexicologie, waar enkele mensen in vast verband de taken zullen kunnen afhandelen die nu nog voor een groot deel op basis van vrijwilligheid worden uitgevoerd, en waar voor een betere coördinatie zal kunnen worden gezorgd van de diverse hulpmiddelen die voor dit uitgestrekte verzorgingsgebied nodig zijn. Maar dat is muziek voor de toekomst. Laten we ons nu maar alvast verheugen in deze eerste verwezenlijking: de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek. En laat ik er vooral de nadruk op leggen dat datgene wat we gisteren ten doop hebben gehouden niet een boreling is maar eerder een late roeping, m.a.w. de vereniging is eigenlijk alleen maar de consolidatie van contacten die al negen jaar bestaan. Die consolidatie biedt allerlei voordelen die het onderwijs van het Nederlands in het buitenland ten goede moeten komen. Nu er een vereniging is kunnen in de schoot daarvan allerhande commissies worden opgericht - artikel 12 van onze statuten voorziet die mogelijkheid - ik denk aan een commissie voor de redactie van het jaarboek, een commissie voor de didactiek van het Nederlands onderwijs aan buitenlanders, een commissie voor onze Bibliotheca Neerlandica extra Muros, voor de Reizende Tentoonstellingen, enz. De vereniging kan nu ook als spreekbuis optreden van de aangesloten leden - wij nemen aan dat dat aantal spoedig de 200 zal overschrijden - in kwesties die met de Nederlandse taal en de Nederlandse letterkunde te maken hebben en met het onderwijs ervan. Het zal dan niet meer gebeuren, zoals onlangs nog het geval was, dat, wanneer een aantal verenigingen die op een of andere wijze de Nederlandse taal in hun programma voeren, zich over de hervormingen

[pagina 28]
[p. 28]

in de spelling uitspreken, de stem van hen die in het buitenland Nederlands onderwijzen en voor wie precies de spelling van het Nederlands een zo importante zaak is met aspecten die er in het binnenland helemaal niet aan vastzitten, het zal dan niet meer gebeuren dat de stem van de buitenlandse neerlandistiek bij zulk een gelegenheid ontbreekt. De verenigingsvorm heeft het andere praktische voordeel dat wij nu ook contacten kunnen leggen met de talloze vakgenoten in het buitenland die zelf geen Nederlands aan een universiteit onderwijzen maar die zich verdienstelijk hebben gemaakt door over onze taal of over onze literatuur te publiceren en met wie vanzelfsprekend ook een permanente verbinding tot stand moet worden gebracht. Niet alleen zal de vereniging aansluiting zoeken met andere verenigingen en groepen wier programma het onze benadert of aanvult maar anderzijds is tot ons al het verzoek gericht opdat niet alleen natuurlijke personen maar ook instituten, centra of andere groeperingen in het buitenland die op het gebied van ons vak werkzaam zijn, zich bij de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek zouden kunnen aansluiten. Dit alles betekent geenszins dat wie om een of andere reden niet tot onze vereniging wenst toe te treden, nu verder van alle informatie verstoken blijft. Dat is niet de bedoeling. Bovendien zullen de toekomstige colloquia open blijven voor allen die aan een buitenlandse universiteit of instelling van wetenschappelijk onderwijs Nederlandse taal- en letterkunde, geschiedenis en/ of cultuurgeschiedenis doceren. Wat ik bij deze gelegenheid, nu over enkele minuten het vierde Colloquium Neerlandicum zal worden geopend, toch wel eens extra wens te onderstrepen is het volgende: wij werken nu al meer dan negen jaar, in het verband van de Werkcommissie, samen met diverse ministeriële departementen in Nederland en België. Dat is steeds in de grootste harmonie en verstandhouding gebeurd. Toen wij onze plannen betreffende een Internationale Vereniging voor Nederlandistiek bekend maakten, heeft men daar aanvankelijk met een wat afwachtende houding op gereageerd, ofschoon wij terzelfdertijd ook berichten kregen waaruit bleek dat men zeer positief tegenover deze nieuwe ontwikkeling stond. Toen wij duidelijk hadden gemaakt dat er voor een dergelijke aarzelende houding naar onze mening geen enkele grond was, hebben wij meer begrip en tegemoetkoming voor ons plan, voor Uw plan mogen ondervinden. Nog onlangs werden wederzijds goede wensen uitgewisseld voor de voortzetting van een prettige en vruchtbare samenwerking. Wij vinden het dan ook vanzelfsprekend dat in de toekomst ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur de vergaderingen van het dagelijks bestuur van de nieuwe vereniging als waarnemers zullen kunnen bijwonen. Nu hier een

[pagina 29]
[p. 29]

vertegenwoordiger van Z. Exc. de Nederlandse Minister van Onderwijs en Wetenschappen en van diens Belgische ambtgenoot de Minister van Nederlandse Cultuur, aanwezig zijn, zou ik hen namens de uittredende Werkcommissie willen verzoeken aan H. Excellenties onze zeer bijzondere dank over te brengen voor het vertrouwen dat zij ons zijn blijven schenken ondanks het maar steeds toenemen van onze verzoeken om financiële bijstand.

 

Buiten de ambtenaren van de beide Ministeries zal nog een andere vroeger niet aanwezige groep in de toekomst de vergaderingen van de Vereniging meemaken: in het Bestuur werden gekozen een binnenlands hoogleraar in de neerlandistiek uit Nederland en een dito hoogleraar uit België. Op die manier hopen wij dat er een inniger contact en een steviger band zal ontstaan tussen de buitenlandse en de binnenlandse neerlandistiek, een band die er van de aanvang af is geweest - wie herinnert zich niet op ons Eerste Colloquium, dat toch niet meer dan een bescheiden probeersel was, de verwarmende aanwezigheid van de zo betreurde hoogleraren Asselbergs en Donkersloot - trouwens, de reeds negen jaar bestaande band met de Stichting der Nederlandse universiteiten en hogescholen voor internationale samenwerking is het beste bewijs van onze behoefte aan permanent contact met het binnenland. Niet alleen binnenlandse hoogleraren in het bestuur van onze vereniging maar ook, en daarmee wil ik dan dit inleidend woord besluiten: voor de eerste maal een colloquium aan een binnenlandse universiteit. Het plan is opgekomen onmiddellijk nadat wij, onder dankzegging, van het aanbod in 1967 gedaan door onze Zuidafrikaanse collega's, om een volgend colloquium aan een Zuidafrikaanse universiteit te houden, hebben moeten afzien. België was aan de beurt, waarom dan niet de Rijksuniversiteit te Gent waar ik de gelegenheid had tegelijkertijd gast en een beetje gastheer te zijn. Ik mag U wel zeggen, beste collega's, dat de Universiteit een heel bijzondere inspanning heeft gedaan opdat ons colloquium in de best mogelijke condities zou kunnen worden gehouden. Ik doe zeker niet teveel wanneer ik de universiteit, hier vertegenwoordigd door de Heer Rector en de Heer Deken van de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte, daar nu al uit Uw naam heel oprecht voor bedank.

 

Ik moge mijn collega's ertoe aanzetten om zo intensief mogelijk van dit verblijf aan een binnenlandse universiteit gebruik te maken. Ik hoop en verwacht trouwens dat er deze week nog allerhand initiatieven zullen worden genomen die ons onderwijs ten goede zullen komen. Dat de openingszitting van dit Colloquium niet aan de universiteit zelf wordt

[pagina 30]
[p. 30]

gehouden maar in een museum van de Stad Gent, gebeurt om louter technische redenen. Maar het is voor velen van U die nooit of zelden in Gent zijn geweest, een gelegenheid om niet alleen met onze Rijksuniversiteit maar ook met de Stad Gent zelf kennis te maken. En ik zou zeggen dat die kennismaking nergens beter kon gebeuren dan in dit werkelijk unieke kader van de vroegere Sint-Pietersabdij waar wij dank zij de gastvrijheid van het Stadsbestuur mogen vergaderen.

 

En zo ziet U, Dames en Heren, hoe de oude, koppige vechtstad Gent, waar ik U namens de Werkcommissie bij het begin van dit Colloquium dat nu zo dadelijk plechtig zal worden geopend, een nuttig en aangenaam verblijf toewens, hoe die koppige stad die U al zo lang uit de literatuur kent en nu aan den lijve ervaart, in deze korte inleiding ook het laatste woord krijgt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 13 september 1970

  • 12 september 1970

  • 11 september 1970

  • 10 september 1970

  • 9 september 1970

  • 8 september 1970


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Walter Thys