Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 8 (1982) (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 8 (1982)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 8 (1982)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 8 (1982)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 8 (1982)

(1983)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het achtste colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Het is geen kwestie van geld, het is een kwestie van talent.
Roland Verhavert, cineast

Met deze dooddoener wordt hier te lande, wellicht sedert het ontstaan van deze staat, de culturele activiteit begeleid, en de culturele politiek dus niet bedreven.

Inderdaad wordt deze culturele activiteit begiftigd met een dotatie die de laagste is in Europa, en het feit dat desondanks hier af en toe grote dingen gebeuren kan alleen maar het bewijs ervoor zijn dat rozen op vuilnisbelten kunnen bloeien. Wat nog niet betekent dat dit de ideale omstandigheden zouden zijn om rozen te kweken. Middenin deze karigheid vertoeft de kinematografische expressie. Het gaat hier om een medium dat over de gehele wereld zeer vlug uit de handen van de kleine uitvinders en foorkramers weggleed om de meer dan gemiddelde interesse op te wekken van de groot-industrie en van de politieke ideologen links en rechts. Wat uiteraard met zich meebracht, de aantrekking en stelselmatig cultiveren van de kreatieve, respectievelijk artistieke krachten. Dit gebeurde in de liberale Verenigde Staten van Amerika door een steeds meer belangrijke concentratie van grote kapitalen, in de meer etatistisch gerichte gemeenschappen van Europa door een steeds meer toenemende overheidsinmenging en overheidssteun, en dit sedert het begin van deze eeuw tot op heden.

Maar niet in België. Niet in Vlaanderen. En ook niet in Nederland. Wel in andere kleine Europese landen: Zweden, Denemarken, Polen, Tsjechoslowakije.

 

In alle Europese landen is het bestaan van de kinematografische produktie inderdaad fundamenteel gebonden aan staatshulp: ook de grote produktielanden als Frankrijk en Italië spenderen miljarden aan filmindustrie en filmcultuur. Dit heeft te maken met het gigantische belang van de audio-visuele expressie in onze huidige maatschappij; overal ter wereld kunnen kinematografische werken gezien worden door middel van het internationale net van bioskopen allerhande, en nog oneindig veel meer via de te-

[pagina 14]
[p. 14]

levisieschermen langs de zendstations en de cassette. Het filmwerk wordt dus een produkt in de handen van grote financiële groepen enerzijds, in de handen van grote politieke stromingen anderzijds. Het verwonderlijke daarbij is, dat ondanks de grote geldelijke bewegingen die de filmindustrie teweegbrengt, toch meestal (de gouden Hollywoodtijd in de liberale wereld uitgezonderd), het overgrote merendeel van de filmwerken, lees filmprodukties, niet op autonome wijze tot rentabiliteit komt, en dus eenvoudigweg niet tot een toestand van leefbaarheid. Daarom is de staatshulp (lees staatsdirigisme in de communistische landen) de hoeksteen van hun financiering. De staat zet hier trouwens de historische rol voort die hij steeds heeft vervuld: gegroeid nl. uit het zogenaamde mecenaat van vorsten allerhande voor architectuur, muziek, plastische kunsten en alle spektakelvormen; daarna meer en meer overgenomen door gemeente, stad, land en rijk.

Zo ontstond het grootste gedeelte van het Europese cultuurleven tijdens de voorbije 2000 jaar en zo zal het wellicht ook blijven, tenzij men de cultuurloosheid, en dit is geen loos denkbeeld, wel een sterk schrikbeeld, niet meer uit de weg wil en kan gaan; dat het bij het ‘fressen’ blijft en de daaropvolgende noodzakelijke moraal wordt vergeten. Maar terug naar de film.

De moeilijkheden om te komen tot autonome rentabiliteit van de filmproduktie zijn in ons land van die aard, dat het geheel zeer sterk afhankelijk is van de inbreng door de gemeenschap.

Dat is zo omwille van de verpletterende concurrentie uit het buitenland, en men kan bijna zeggen kolonisatie van de bioskoopprogrammatie door de buitenlandse produkten, in het bijzonder door de Franse en Amerikaanse film.
Dat is zo omwille van het slechts zeer recente ontstaan (een vijftiental jaren, waar zovele andere reeds ontstonden bij het begin van deze eeuw) van onze nationale speelfilmproduktie, die nog steeds in een beginstadium verkeert door het duidelijke gebrek aan financiële middelen, en dit ondanks de aanwezigheid van een evident professionalisme. Dit laatste brengt overigens een onontkoombare verantwoordelijkheid van de overheid met zich mee t.a.v. de producenten, regisseurs, vakmensen allerhande, die deze vakkundigheid hebben bewerkstelligd.
Dat is zo omwille van de beperktheid van ons grondgebied en van onze markt, nog beklemtoond door de taalkundige en culturele verdeeldheid van het publiek (en hier is niet alleen België bedoeld maar ook de noordelijke en zuidelijke Nederlanden, waar men nog steeds struikelt over een taalaccentverschil, wat allang niet meer het geval is tussen Hamburg en München, of tussen Parijs en Marseille).
Dat is zo omwille van het gebrek aan bekendheid en traditie, waardoor onze produkten er slechts moeizaam in slagen een
[pagina 15]
[p. 15]
plaats in te nemen in de internationale distributie, op de internationale markten om zodoende getuigenis af te leggen van ons cultureel leven.

Het is evenwel merkwaardig dat ondanks de gebrekkige middelen en dito toepassingsmodaliteiten, tijdens de voorbije 15 jaren in Vlaanderen toch enorm stimulerende resultaten worden bereikt. Ze zijn weer te vinden in verscheidene en zelfs talrijke onderscheidingen op internationale ontmoetingen. En wat men ook daarover moge insinueren, wat men ook aan twijfels daarover moge hebben, helemaal zonder verdienste is dit resultaat werkelijk niet mogelijk. De stimulerende resultaten zijn eveneens weer te vinden in de uitstraling via de filmweken van de Belgische film, zowat aan alle rondingen van de aardbol georganiseerd; zijn weer te vinden ook in de meervoudige vertoningen van onze films op de buitenlandse TV-stations, waardoor een tientallen miljoenenpubliek wordt aangesproken (bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk). In eigen land werd een logge, maar geïnteresseerde openbare opinie in beweging gezet, weliswaar niet in voetbalmaatstaven te meten, maar waardoor toch een onverhoopte hoeveelheid belangstelling werd teweeggebracht. Honderdduizenden toeschouwers konden worden aangetrokken. Het lijkt mij derhalve in hoge mate onrechtvaardig, onkundig en zelfs te kwader trouw de verdiensten van zovelen weg te drukken, te minimaliseren, te negeren, ja zelfs te misprijzen en bespotten. Wat een ‘goede’ film is, zal nooit juist omlijnd kunnen worden, maar zeker is dat men het gemis aan uitstraling van onze Vlaamse film niet kan wijten aan de mensen die zich terdege, en dikwijls met nooit overwonnen artistieke en financiële risico's, voor de filmzaak hebben ingespannen.

Wat is trouwens die ‘slechte’ Vlaamse film? En deze vraag stel ik aan de negativisten. Zijn het de populaire literatuurverfilmingen van Streuvels' De Teleurgang van de Waterhoek beter bekend als Mira, Teirlincks Rolande met de Bles , Timmermans' Pallieter , Conscience's De Loteling , E. Claes' De Witte , M.Rosseels' De dood van een non , door het grote publiek alle overrompelend gewaardeerd? Zijn het de moeilijkere literatuurverfilmingen van Ivo Michiels' Het Afscheid , Johan Daisne's De man die zijn haar kort liet knippen, Ivo Michiels' Een vrouw tussen hond en wolf , Rodenbachs Bruges-la-morte , Hugo Claus' Vrijdag , De Pillecijns Monsieur Hawarden , Jean Ray's Malpertuis? Zijn het de films naar originele scenario's: De Vijanden , Hellegat , Slachtvee , In Kluis , Verbrande Brug Het Einde van de Reis , Palaver , Exit 7 enz.?

Zijn het de cineasten: Delvaux, Degelin, Verhavert, Kümel, Collet, Buyens, Drouot, De Hert, Claus, Henderickx, Le Bon, Simons, Conrad, Rademakers, Gruyaert, die het verkeerd voor hebben? Heeft het zo dankbare publiek het verkeerd voor? Heeft de meer constructieve pers het verkeerd voor?

[pagina 16]
[p. 16]

Maar - en het zal voor eenieder reeds duidelijk zijn - dit alles brengt geen zomer in het land. Die zomer kan er alleen maar komen als de voornoemde openbare opinie - en dan bedoelen wij meteen en vooral het parlement en de overheid - zich terdege bewust worden van het belang van de kinematografische expressie en van de verkregen resultaten. Deze resultaten moeten ons aanzetten tot het verder ontwikkelen van de Vlaamse film, wellicht de meest doeltreffende uitstralingsvorm van onze hedendaagse culturele activiteit.

Het gaat hier overigens ook om de motivering en tewerkstelling van vele honderden, en onrechtstreeks zelfs enkele duizenden techniekers, ambachtslieden en kunstenaars; daarbij voegen zich jaarlijks nog de vele jongeren die na twee, drie en vier jaar hogere studies in deze specialiteit hunkeren naar de uitoefening van hun beroep, wellicht het meest belangrijke in de socio-culturele sector.

Laat dit dan weer een dringende oproep zijn, na de voorbije tientallen jaren van meetings, colloquia, congressen, memoranda en studies allerhande; een oproep tot bezinning, tot de wetenschap dat het zó niet verder kan; dat er tussen de zoete woordjes en schouderklopjes enerzijds en de onverschilligheid, onbegrip en vijandigheid anderzijds een wereld ligt: nl. de wereld van de juiste verhoudingen, van de competentie, van de opbouw en zelfs van de promotie.

 

Wanneer een produkt moet worden vervaardigd, dan worden daarvoor de creatieve en materiële middelen bij elkaar gebracht. De creatieve middelen spruiten voort uit de wereld van de scenaristen, regisseurs, producenten, cameramensen, monteurs, acteurs ... Zij en zij alleen kunnen de inhoud en de vorm van een film bepalen, en zij moeten dit kunnen doen in de zo noodzakelijke vrijheid van doen en denken. Alleen dan is de kans op welslagen groot en zelfs gewaarborgd. De kans is klein, of onbestaand, wanneer de inmenging en de druk van commissies, cultuurverenigingen, pers en overheid de inspiratie van de filmmaker zullen gaan verstikken. Verstikking ook wanneer de financiële middelen ontbreken. De materiële middelen moeten in een logisch-mathematisch evenwicht tussen openbare en privé-sector worden bijeengebracht. Dit houdt in dat de privé-sector geen risico's kan nemen die onhoudbaar zijn; risico's die elke vorm van continue produktie (door stijgende schulden en dreigende faillissementen) onmogelijk maakt; risico's die alle gangbare normen van risico dragen reeds ver hebben overschreden. De staat anderzijds die een bewust cultuurbeleid voert, en een departement van cultuur heeft, dat erop gericht is het artistieke en algemeen culturele peil van het volk te verheffen, kan en mag hier niet in gebreke blijven. Evident daarbij is, dat zonder het contact met een zo groot mogelijk gedeelte van het volk te verliezen, het cultuurprodukt ook niet louter als een koopwaar kan en mag worden behandeld.

[pagina 17]
[p. 17]

In het ene geval (d.i. geen contact met het volk) ontstaat een steriele elite-bezigheid; in het andere geval (kunst als koopwaar) ontstaat een vercommercialiseerde doening, die geen enkele reële funktie meer heeft. Een waarachtige cultuurpolitiek zal zich voor twee uitersten behoeden. Er moet dus duidelijk evenwicht bestaan tussen de privé-middelen en de staatsmiddelen bij de produktie van een film. Dit moet dus gebeuren met sterke inachtneming van het cultureel aspect; en van dit cultureel aspect kan het risico geenszins door de privé-sektor worden gedragen. De privé-producent staat in voor de organisatorische, juridische, sociale, commerciële en professionele verantwoordelijkheden van elke filmproduktie. Dat dit dus naast de culturele bezigheid, ook een door en door economische bezigheid is, wordt niet steeds even evident vooropgesteld.

 

Voor de goede gang van zaken, en dit is een dwingende noodzakelijkheid wil men het langzaam verdwijnen van de Vlaamse film beletten, moeten dus een aantal modaliteiten van de staatshulp ernstig worden aangepast. Het begrotingsvolume van de staatshulp aan de filmproduktie zou wezenlijk moeten groeien:

a)in vergelijking en mits inachtneming van alle verhoudingen, moet het peil van de naburige landen worden bereikt;
b)in vergelijking en mits inachtneming van alle verhoudingen, moet het peil worden opgevoerd tot de budgetten die in ons land worden toegekend aan de andere spektakelsectoren, zijnde toneel, opera, ballet ...

Deze verhogingen hebben tweeërlei doel:

1.het opdrijven van het aantal films waardoor de zo nodige continuïteit in de produktie kan ontstaan; continuïteit die zowel de technische, ekonomische aspecten ten goede komt, als de effectieve aanwezigheid op de wereldmarkt.
Niet alleen de vertikale continuïteit komt dit ten goede, maar ook de horizontale brede artistieke waaier, die zodoende plaats geeft aan alle genres van film, naargelang het temperament en de inspiratie van de makers. Zo zal er niet meer tot in het oneindige moeten worden gediscussieerd over aard en oorsprong van films, over voorkeur en taboe van bepaalde onderwerpen of inspiratiebronnen, maar kan eenieder met zijn eigen persoonlijkheid trachten gedachten en gevoelens aan het publiek over te brengen;
2.het opdrijven van de subsidie per film. Dit is levensbelangrijk, omdat de privé-sector niet meer bij machte is het risico te dragen van het verschil tussen kostprijs van een film en het daaraan toegekende percentage van subsidie. Er moet namelijk gesubsidieerd worden om de produktie mogelijk te maken, niet om ze met een ‘cadeau empoisonné’ voortdurend tussen hangen en wurgen te laten verwijlen.
Eén principe is bij dit alles primordiaal: de leefbaarheid van culturele projecten kan niet gedwarsboomd worden door het
[pagina 18]
[p. 18]
opleggen van parameters die betrekking hebben op financiële berekeningen, die ongerechtvaardigd en wat erger is, onjuist zijn, of die gebaseerd zijn op utopische voorstellingen. Alleen reële cijfers kunnen terzake juiste standpunten en oplossingen teweegbrengen; alle andere benaderingen zijn denkbeeldig, betwistbaar en subjectief.

Een middel om tot meer bundeling van krachten te komen, wat overigens ten zeerste is gewenst, is de rationalisatie van de financiering.

a) Bioskoop en televisie gaan overal ter wereld, ook in die landen waar de kinematografische industrie bloeiend is, meer en meer samenwerken. Ook in dit kleine land is uiteraard de versplintering een kwaal, die in het verleden het gehele cultuurleven kwalitatief heeft naar beneden gehaald. Die kwaal moet worden geheeld. Een afzonderlijk werken van TV enerzijds en de gesubsidieerde privé-sektor anderzijds lijkt mij een ongehoorde verspilling van mogelijkheden.

b) Ook de co-produktie met het buitenland, met Nederland in de eerste plaats, moet in de hand worden gewerkt, ook al moeten daar enorme moeilijkheden uit de weg worden geruimd. Er moet ten zeerste over worden gewaakt dat het niet komt tot een internationalisering van financiële machtsposities; gewaakt meteen over de authenticiteit van ons temperament, ons gemoed, onze inspiratie. Men mag zich hier vooral geen valse illusies vormen. Het buitenland moet vooralsnog als partner ontgonnen worden, en dit vergt vele jaren.

Wil men toch behalve een culturele uitstraling aan het cultuurbeleid een verzilvering toevoegen, dan moet behalve het opvoeren van de kwaliteit, door een grotere investering in het produkt zelf, ook een inspanning geleverd worden om meer financiële steun te verlenen aan de promotie en informatie van en over een Vlaamse film in binnen- en buitenland. Elk produkt, hoe waardevol ook, heeft deze begeleiding broodnodig. Alleen dàn kan de belangstelling opgewekt worden en de verkoop in het buitenland gestimuleerd.

 

Samengevat kunnen wij zeggen:

a.dat de Vlaamse film door eigen thematiek en professionele volwasssenheid meer dan voldoende bewijzen op bestaansrecht heeft bewerkstelligd;
b.dat daartoe op een kundige wijze de nodige financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld;
c.dat hierbij rekening dient gehouden met de continue tewerkstelling van kunstenaars en technici, van de jongeren die uit onze filmscholen komen;
d.dat de scenarist, respectievelijk regisseur, in volledige vrijheid zijn project moet kunnen ‘beleven en uitwerken’, zonder dat te allenkante belemmeringen opdoemen, en dit vanuit
[pagina 19]
[p. 19]
de meest diverse invloedssferen. Zoveel wordt gewag gemaakt van passeisme, eigentijdsheid, futurisme, en wordt daaraan een waardeschaal verbonden. Niets is minder juist. De mens die in elk verhaal centraal staat is pas waarachtig, is pas boeiend, wanneer hij wordt geconfronteerd met verleden, heden en toekomst, wanneer hij leeft met wat was, is en zijn zal. Daarbij citeer ik graag Arthur Schnitzler, wanneer hij zich richtte tot de kritiek:
‘Und klagt Ihr wieder Eure kritische Not, Ich wusste nur von lieb' und Spiel und Tod das wohl vertraute Lied Euch vorzusingen. So seid getrost: in diesen ewigen dreien Ist alle Wahrheit und Ihr Spiegelschein Und Sinn und Seele von allen Erdedingen.’

‘En klaagt gij weer uit kritische nood, ik kan u alleen maar het welvertrouwde lied voorzingen van Liefde, Spel en Dood; in deze eeuwige drie is alle waarheid, en haar spiegelbeeld, en zin en ziel van alle aardse dingen.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 4 september 1982

  • 3 september 1982

  • 2 september 1982

  • 1 september 1982

  • 31 augustus 1982

  • 30 augustus 1982


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Roland Verhavert