Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 9 (1985) (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

De communicatieve trend
prof. dr. A.M. Hagen

De hoofdredacteur van Onze Taal liet zich onlangs in een interview ontvallen het woord COMMUNICATIE niet meer te kunnen horen. Als er onder u personen zijn die lijden aan dezelfde overgevoeligheid, kunnen deze misschien maar het beste meteen de zaal verlaten, want het woord communicatie zal hier voorlopig niet van de lucht zijn. Het zou ook heel vreemde zijn het daaruit te willen weren op een COLLOQUIUM dat als aanduiding immers niets anders is dan een deftig synoniem: het is de taak van de colloquenten met elkaar te communiceren en zulks op niveau.

 

Ik voel me trouwens bij monde van de secretaris van uw vereniging ook min of meer door u zelf uitgenodigd tot het onderwerp van mijn voordracht. Volgens zijn suggestie zou u geïnteresseerd zijn in een beschouwing over de opeenvolgende scholen en modes in het vreemde- en tweede-taalonderwijs. Het is in de eerste plaats toe te schrijven aan de uitsluitende werking van de wet der incompetentie, dat deze rijke suggestie voor uw spreker ineen moest schrompelen tot het aangekondigde onderwerp. Ik wéét dat er richtingen en methodes bestaan als de ‘directe methode’, de ‘grammatica-vertaalmethode’, de ‘audiovisuele’ en de ‘audiolexicale methode’, en bovendien diverse richtingen als ‘community language learning’, ‘suggestopedie’ en ‘the silent way’ waarvoor de Nederlandse taal tekort lijkt te schieten, zodat wij ons gelukkig prijzen dat er ook nog de Delftse methode is. U zult van een eenvoudig neerlandicus die dat allemaal weet niet verwachten dat hij dat allemaal ook nog kan omvatten; laat staan dat hij deze enorme variëteit - die minstens driemaal gekwadrateerd moet worden vanwege de daarbinnen te onderscheiden linguïstische, leerpsychologische en taaldidactische kenmerken - zou kunnen presenteren in één discours dat zich anders zou laten beluisteren dan als een opsomming van een Droogstoppelse saaiheid.

Daar komt bij dat de werkelijke kenners van het vak zoals de Nijmeegse toegepast-taalkundigen die onlangs het handboek

[pagina 18]
[p. 18]

Applied Linguistics schreven, bij voorbaat waarschuwen dat de uitkomst van de vergelijkende beschouwing tamelijk triviaal zou zijn. Alle methodes, aldus deze deskundigen, hebben twee zwakke punten: ze hanteren allemaal hun eigen beperkte conglomeraat van opvattingen over het taalleren, en daarnaast laten ze allemaal een overbenadrukking zien van één aspect daarvan; dat is steeds dát aspect dat in de titel van de methode wordt genoemd, met uitzondering van de Delftse methode die listig rekent op associaties met de reputatie van Delfts blauw.

We kunnen weinig méér doen dan constateren dat op de markt van het taalleren een zeer ruim assortiment beschikbaar is, variërend van stevige grammaticale ‘drills’ voor wie er ouderwets hard tegen aan wil gaan, tot de meest sensitieve hypnotherapieën voor wie niet tot de linguïstische durf-als behoort. U mag zich daar als docenten Nederlands rijk bij voelen, want volgens ons spraakgebruik is de klant koning.

Als toeschouwer op afstand meen ik wel te ontwaren waar de marktgangers de laatste tijd vooral samendrommen. Dat is bij de vele standwerkers die de communicatieve aanpak aanprijzen, en verder ook bij een kraam waar uw gulden werkelijk een daalder waard is, en dat is uiteraard bij Stephen Krashen, die zijn natuurlijke methode weet te verkopen als panacee voor alle ellende waar de taalleerder doorheen moet. Eigenlijk kan men zich Krashen nauwelijks nog in een kraampje voorstellen. Bij de Krashen-crash waarvan men wel spreekt, doemen eerder de contouren op van een mammoet-winkel. Ik zal u niet daarheen voeren, al was het alleen maar omdat Jan Hulstijn in die winkel uw deskundige gids is geweest in het laatste nummer van Neerlandica Extra Muros .

Het is om verschillende redenen aantrekkelijker met u vanmiddag wel stil te staan bij wat wel is aangeduid als de communicatieve revolutie in het taalonderwijs. Eén reden is dat deze ontwikkeling niet los te zien is van de sociolinguïstiek en dat is een terrein waar zo al niet mijn competentie, dan toch in ieder geval mijn belangstelling ligt. Een tweede reden is dat de communicatieve golf niet alleen het tweede-taalonderwijs overspoeld heeft, maar evenzeer ook het moedertaalonderwijs, wat mij als neerlandicus binnen de muren natuurlijk direct aangaat. Een derde reden, die mij vanmiddag misschien wel het meest te stade komt, is dat de communicatieve trend in het taalonderwijs volop de gelegenheid biedt voor kleine excursies van de school naar de maatschappij met de daar heersende communicatie-gewoontes. Desgewenst ook in hun meer nationaal-folkloristische trekjes; want velen van u zijn van ver gekomen en ik sluit dus niet uit dat u best wat wilt vernemen over het communicatiegedrag achter de dijken. Ik zal de brede blik niet schuwen, ook niet in de tijd. Het kan niet missen dat de jaren zestig en zeventig aan bod komen, maar ik zal ook de jaren tachtig niet helemaal vergeten, opdat hier niet alleen de geuren opstijgen van wied en wierook, maar ook die van de eigen tijd.

[pagina 19]
[p. 19]

Wie het zo ruim wil zien doet er, vermoed ik, goed aan eerst aannemelijk te maken dat de communicatieve ontwikkeling in het taalonderwijs inderdaad geen ééndagsvlieg is. Welnu, ik kan u voor het tweede-taalleren verwijzen naar de huidige bijbel van de toegepaste taalkunde, dat eerder genoemde Nijmeegse handboek, waarin geschreven staat dat we hier inderdaad te doen hebben met de interessantste en drukst bediscussieerde ontwikkeling in dit vakgebied van de laatste twintig jaar. En ik mag daar als ooggetuige de impressie van het vorig jaar te Brussel gehouden AILA-congres aan toevoegen dat met het aanbod van titels als ‘communicative language teaching and language learning’ een middelgrote bibliotheek in te richten zou zijn.

Tengevolge van de taalverscheidenheid is het moedertaalonderwijs niet zo'n ‘big business’ als het tweede-taalonderwijs, maar de ontwikkeling is er niet wezenlijk anders. In eigen land is voor het basisonderwijs bijvoorbeeld door de Stichting voor de Leerplanontwikkeling een uitgebreid document Taalvaardigheid in de basisschool samengesteld, waarin zeer beslist voor een interactioneel-georiënteerd onderwijs wordt gekozen. En voor het voortgezet onderwijs kan ik wijzen op de enkele maanden geleden aan deze universiteit verdedigde dissertatie van Sjaak Kroon, getiteld Grammatica en communicatie in het onderwijs Nederlands . Alle discussie en commotie ten spijt blijkt in het grammatica-onderwijs nauwelijks enige verandering bespeurbaar, ook niet onder invloed van de Chomskyaanse taalkunde; maar de sociolinguïstiek en de pragmatiek hebben aanmerkelijke wijzigingen teweeg gebracht. Ik weet niet of u extra-muraal al zover bent, maar hier is de neerlandicus communicatiedeskundige geworden, zo is enkele malen in Kroons studie te lezen.

In ons omringende landen lijkt het weinig anders. In de Deutschdidaktik wordt voortdurend gesproken over ‘die kommunikatieve Wende’; en in Engeland is het Bullock-report indertijd gevolgd door taalmethodes met programmatische titels als Language for life en Language in use. Ik heb de indruk dat de communicatieve benadering zich vooral vanaf 1975 sterk heeft doorgezet. Dat was ook het jaar waarin de prestigieuze A communicative grammar of English uit de school van Randolph Quirk verscheen.

 

Ik neem aan dat ik niet uitvoerig hoef in te gaan op de ideeën die aan de communicatieve richting ten grondslag liggen. U kent de woordfetisjen en slogans: taalhandeling naast communicatieve competentie, taalfunctie naast taalstructuur, taalgedragsregels naast grammaticaregels, functioneel-notionele syllabus naast grammaticale beschrijving, het gebruik van de code naast de vorm van de code enz. Liever dan over dit soort aspecten uit te wijden, vertel ik de volgende locale variant van een verhaal van Swan dat kan dienen om het verschil tussen een communicatief-functionele versus een grammaticaal-structurele methode te verduidelijken:

[pagina 20]
[p. 20]

In een van de betere wijken van Nijmegen is een internationale inbrekersbende een kraak aan het zetten. De Beukelaar staat op de uitkijk terwijl Contini, Todorov en Fitzgerald zich binnen met het breek- en graaiwerk bezighouden. Als plotseling een politieauto de straat inzwenkt, schreeuwt De Beukelaar volgens de rol die hem is toebedacht: ‘Daar komt een politieauto!’ Contini, die Nederlands geleerd heeft in een communicatieve leergang vol met uit het leven gegrepen taalsituaties, wordt bleek om de neus en zet het op een lopen. Maar Todorov en Fitzgerald die Nederlands kregen volgens een traditionele formeel-grammaticale taalmethode, bevatten helemaal niet dat hun maat niet zo maar een neutrale inhoud, maar een heuse waarschuwing uit, en zij gaan dus rustig door met het opentrekken van laden en deuren. U begrijpt dat zij worden gegrepen en onherroepelijk het gevang ingaan; al zal hun advocaat ongetwijfeld betogen dat het brave borsten zijn, die slechts het slachtoffer werden van de structureel-grammaticale syllabus.

Dit drama kan dienen als voorbeeld van wat Austin de ‘illocutieve’ betekenis heeft genoemd. Het past bij bekende voorbeelden als: ‘Het tocht hier; Je jas ligt op de grond; De deur staat open’ e.d. Wie als aangesprokene op deze uitingen geen andere reactie heeft dan ‘keurige zinnen’, en dus niet tot enige actie overgaat, wordt niet ten onrechte aangezien voor een weinig communicatief persoon, of ook wel als een incompetente taalgebruiker: hij kent zijn grammatica, maar daar houdt het ook mee op. Jerome K. Jerome gaf daarvan al in 1900 een fraaie karikatuur in Three men on the Bummel. Het gaat om een Engelse middle class knaap die ijverig Frans geleerd heeft en als beloning met zijn trotse ouders mee op vakantie mag naar Dieppe, alwaar hij niet eens in staat blijkt tot het bestellen van een rijtuig. ‘No doubt’, aldus Jerome, ‘he could repeat a goodly number of irregular verbs by heart; only, as a matter of fact, few foreigners care to listen to their own irregular verbs, recited by young Englishmen...’.

 

U begrijpt, om kort te gaan, dat ik van mening ben dat de communicatieve benadering beslist voor verbeteringen in het taalonderwijs heeft gezorgd. Maar in plaats van dat nu breed uit te gaan meten, lijkt het me wel zo aardig vooral aandacht aan de zwakke kant van de richting te besteden. De zonde is nu eenmaal vaak aantrekkelijker dan de deugd. Die zwakte kan ook hier worden samengevat onder de noemer van de overbenadrukking van één aspect in het onderwijs, nl. dat van de directe menselijke interactie in het taalgebruik, en van de gevoeligheid daarbij voor vormen van interactie die in de maatschappij de trend zijn. Ik zou met u graag een vijftal verschijningsvormen van de communicatieve trend kort doornemen.

[pagina 21]
[p. 21]

Allereerst de trend van het gesproken woord. Het is lang geleden dat Multatuli de beroemde woorden schreef: ‘Ik leg mij toe op het schrijven van levend Hollandsch maar ik heb schoolgegaan.’ De school van nu predikt niet meer de deftige schrijftaalcultuur, maar het volstrekte tegendeel daarvan. Niet eens, zo hoort men vaak, de cultuur van het goed gesproken woord, maar de praatcultuur, hetgeen zoveel betekent als dat er wel veel gepraat, maar weinig gezegd wordt.

De krant berichtte dezer dagen dat de Franse minister van onderwijs persoonlijk verordonneerd heeft dat de magische cirkel van de praatcultuur op school, het kringgesprek, nog maar vijf minuten aan het begin van de dag mag duren; daarna is het uit met de poppenkast en moeten de kinderen bij voorkeur achter de computer. Als de raisonnabele Fransen het spraakwater al tot de lippen staat, kan men zich voorstellen dat elders de zondvloed nog veel hoger gaat. Nederland is daar in ieder geval royaal door overspoeld.

Volgens Derek Phillips, een in Amsterdam werkende Amerikaanse socioloog die zich in zijn recente boek De naakte Nederlander zeer over ons verlustigt, wordt nergens zoveel vergaderd als bij ons. Wie snel rijk wil worden, beginne hier een vergadercentrum. Zo bloeide hier ook een ongeëvenaarde cultus van het ‘gewoon gezellig communiceren weet-je-wel’, achter de macramégordijntjes, de kruidenthee op het lichtje, en de tienversnellingen-Motobécane tegen de muur. De gesel daarover, moet W.F. Hermans gedacht hebben toen hij in het moedertaal-nummer van De Gids van een paar jaar geleden schreef: ‘Onder dikke korsten van zoetgevooisde leuterkoek laat Praatgraag zijn sadistische lustdromen de vrije teugel, als steeds. En daarbij blijft het.’ Op uw tochten door Nijmegen kunt u in het koffie-café met de naam ‘Weet-je-wel’ nog een monument aantreffen van het inclusieve voelen en praten.

Meer nog misschien dan door de schaal waarop wij de praat- en vergadercultuur onderhouden, vallen Nederlanders op door de ongegeneerde openhartigheid die ze daarbij betrachten. Ik kom daarover verderop nog te spreken.

Ik wil nu eerst in alle ernst zeggen dat de mondelinge cultuur ondertussen een zeer ernstige bedreiging is geworden voor de schriftelijkheid en wat de school betreft voor de schriftelijke taalvaardigheid. Dit laatste werd vorige week nog eens met evenzoveel woorden gezegd in een rapport van leraren Nederlands uit het voortgezet onderwijs. En was het maar waar dat, zoals de leraren ook nu weer zeiden, de taakverzwaring van hun beroep de oorzaak van de crisis is. Maar die ligt zoveel dieper dat men geneigd is tot een Spengleriaans-sombere kijk op de dreigende ondergang van de cultuur van het geschreven woord.

Ik weet niet hoe u daarover denkt, maar ik heb altijd gevonden dat al die denigrerende woorden aan het adres van de spottend als ‘de communicatie-goeroe uit Toronto’ aangeduide Marshall McLuhan goeddeels zeer onterecht zijn. Want hij heeft in The

[pagina 22]
[p. 22]

Gutenberg Galaxy en in zijn andere boeken terecht betoogd dat het tijdperk van de boekdrukcultuur voorbij is. Iedere intellectueel zegt dat dezer dagen trouwens George Steiner graag na, nadat die enkele maanden geleden in New York zijn geruchtmakende rede hield over ‘Books in the age of post-literacy’. Alarmerend daarin waren vooral de gegevens over de snelheid waarmee de teloorgang van de schriftelijkheid zich voltrekt; zo is er bijvoorbeeld het gegeven dat het aantal mensen in de Verenigde Staten dat zegt nooit een boek te lezen, in 1985 driemaal zo groot is als in 1970.

In de lijn van Steiner betoogt de Engelse cultuurfilosoof Walter Ong in zijn fraaie studie Orality and literacy: The Technologizing of the Word dat we met telefoon, radio, televisie, geluids- en beeldbanden en electronische technologie steeds verder de periode zijn ingegaan van de ‘secondary orality’. Het is verleidelijk de bekende boektitel van McLuhan, The Medium is the Massage, in herinnering te roepen om de onweerstaanbare aantrekkingskracht van vooral de televisie aan te duiden. Deze secundaire, mediamieke mondelinge cultuur zal sterk bevorderen dat de mondelinge trend zich onherroepelijk doorzet. We kunnen alleen maar hopen dat niet weldra het reservaat der literaten bekeken zal worden als pittoresk curiosum in de pop- en fun-cultuur. Want er steekt nog steeds een diepe waarheid in de volgende woorden die Jean-Jacques Rousseau schreef in zijn essay Sur l'origine des langues: ‘On rend ses sentiments guand on parle et ses idées quand on écrit.’

 

Een volgende communicatieve trend, waarover ik veel korter zal zijn omdat die zeker wèl zal overgaan, is die van de reële, authentieke communicatie. Ik mag u herinneren aan ons misdadigerssyndicaat om duidelijk te maken dat een bepaalde mate van training in reële communicatie in het taalonderwijs onmisbaar is. Met de trend bedoel ik vooral de geforceerde, niet-aflatende simulatie van het volle leven in het klaslokaal; de buitensporige aandacht voor dramatische werkvormen en rollenspellen, met de allesomvattende benadering van de totale taalleerder, cognitief, maar vooral ook creatief en affectief. De klas als speelvloer waarop, zoals één van onze columnisten schreef, de leerling moet kunnen uitbeelden wat een mandarijntje voelt als het wordt uitgepeld. Deze trend heeft klaslokalen het aanzien gegeven van de werkplaats van een decorbouwer of, bij de vrienden van de levende have, van de ark van Noach. Maar daaronder ebt deze trend zichtbaar al weer weg. Want leerlingen laten zich niet permanent knollen voor citroenen verkopen en zijn op den duur met geen stok meer naar de verkleedkist te krijgen. Het nieuwe realisme zegt dan ook dat de school een deel van de maatschappelijke werkelijkheid is met eigen mores en regels. Dat is minder gênant dan men gedacht heeft.

[pagina 23]
[p. 23]

Een trend die zeer serieus oogt is die van de nadruk op het relatie-aspect in de communicatie, of in de terminologie van Bühlers bekende communicatiedriehoek, op de Appell-functie; te onderscheiden daarvan is vooral het inhoudsaspect of Bühlers Darstellungs-functie. Deze trend zien we heel goed belichaamd in de persoon van de huidige president Reagan die, zoals u weet, de bijnaam ‘the great communicator’ wist te verwerven. Dat betekent dat de man erin slaagt zo overtuigend en betrouwbaar over te komen, dat zelfs de grootste inhoudelijke blunders hem nauwelijks aangerekend worden. Men noemt dit politiek charisma. En als we zo Gorbatsjov bekijken, na de zwijgzame monolieten die vóór hem op de Kremlin-tribune stonden, dan lijkt nu de fase van de warme oorlog van het communicatieve geweld aangebroken. De eerste berichten zijn als verschenen dat de leiders met het oog op de aanstaande ontmoeting in Genève hard in training zijn met persuasieve technieken.

Zeker zolang wij nog geen kruisraketten hebben, doet ons land op dat niveau niet mee. Maar dat wil niet zeggen dat de trend van de relatie-communicatie aan ons voorbij is gegaan. Toen Diderot in 1780 zijn Voyage en Hollande beschreef, deed hij onder meer deze indruk op: ‘Het komt mij voor dat zonder de zakelijke belangen die de Hollanders samenbrengen, er nauwelijks sociaal contact zou overblijven: zo weinig zoeken ze elkaar op.’ Nou, dat is intussen wel anders. De beschrijver van onze huidige zeden, eerder genoemde Derek Phillips, zegt dat de Nederlanders van nu sociaal opdringerig zijn en dat het de grootste moeite kost in dit land het individuele territorium te verdedigen. Het gaat zelfs nog verder. Er lijken op het ogenblik talloze Nederlanders te zijn die niet alleen andermans territorium niet respecteren, maar ook volledig afzien van dat van zichzelf.

U begrijpt dat ik hier doel op het punt dat ik al eerder kort aanduidde, nl. op de irritante neiging van veel hedendaagse Nederlanders om anderen lastig te vallen met mededelingen over de meest private en intieme gevoelens, gedragingen en wensdromen. Vooral door de stimulerende invloed van buitengewoon stupide praatshows neemt deze neiging tot exhibitionistische mededeelzaamheid een epidemische omvang aan. Een categorie apart is daarbij de groep die in het spraakgebruik steevast wordt aangeduid als die van de ‘de bekende Nederlanders’. Belangrijkste kenmerk van deze groep is dat zij (excusez te mot) zo geil is op de media, en met name op de televisie, dat geen zee haar te hoog en geen moddersloot haar te diep gaat om maar op het scherm te kunnen verschijnen. De schaamte voorbij, is men hier geneigd te zeggen.

Hoezeer de ‘allerpubliekste expressie van de allerindividueelste emotie’ kenmerk is geworden van de tachtigers van dèze eeuw, blijkt uit de nieuwe communicatietrend in een tweetal kranterubrieken, te weten de contactadvertentie en het rouwbericht. Een voorbeeld van hoe men zich, via de krant, het huwelijk of het bed in communiceert: ‘I want to know what love is, I hope

[pagina 24]
[p. 24]

you can show me? - N.B. wij lezen nu de Volkskrant! - Dit vraagt een ‘lonesome cowboy die op zoek is naar een spontane, lieve linksdenkende jonge vrouw. Wat ik heb: humor, romantiek, liefde voor muziek en kinderen. Wat ik doe: fotograferen, paardrijden en zingen. Wat doen we samen: eten bij kaarslicht, 's zondags lekker lang blijven liggen, kinderen krijgen en af en toe een gezellig kroegje voor een pilsje of twee...’ en zo babbelt deze candle-light-prozaïst nog een tijdje door en durft dan ook nog van zichzelf te zeggen dat hij humor heeft.

De meest verbijsterende vorm van opdringerige communicatie biedt het rouwbericht nieuwe stijl - wederom moet ik zeggen uit de Volkskrant - ‘Die lieve Els. Dat blijft ze. Lief, sterk, oprecht, creatief. Een en al hartelijkheid en rake aanpak. Voor zogenaamd moeilijke meiden, voor kleine mensenkinderen. Maar tegelijk zelf zo bekneld. We bewaren haar: lief kan niet stuk...’ enz.

Wie zo iets leest is er meteen van doordrongen hoe belangrijk het is de machteloosheid van het woord te erkennen, vooral ook van het geschreven woord. Zoals Leo Vroman dat bijvoorbeeld uitdrukt in zijn prachtige gedicht

Voor wie dit leest:
 
‘Gedrukte letters laat ik u hier kijken,
 
maar met mijn warme mond kan ik niet spreken,
 
mijn hete hand uit dit papier niet steken;
 
Wat kan ik doen? Ik kan u niet bereiken...’

Als u intussen kwijt bent wat dit nog met taalonderwijs van doen heeft, mag ik erop wijzen dat de relatietrend zeer veel te meken heeft met de volgende trend, de emancipatie-trend.

De op de ander gerichte communicatie is immers, zeker ook in Nederland, veelal doortrokken van begrip en medeleven, en van de wens tot ontvoogding en bevrijding van de op enigerlei wijze gedepriveerde medemens. De laatste bladzijde van de VPRO-radio-en televisie-gids, een bladzijde die plastisch als ‘Achterwerk’ wordt aangeduid, laat daarbij wekelijks zien dat de psychobabbel van de kinderen van de flower-power-generatie de kinderen daar weer van niet onberoerd heeft gelaten. Ik citeer uit twee kenmerkende brieven, waarin eerdere scribenten in ‘Achterwerk’ een a-sociale instelling wordt verweten. Allereerst deze: ‘Ik vind jou keihard, gevoelloos en behoorlijk egoïstisch. “Achterwerk” is er voor iedereen, maar vooral voor die mensen die zich genept, buitengesloten voelen. Die moeten hun problemen kwijt’ enz. En de volgende schrijver: ‘Ga maar de Bobo lezen. Toevallig vind ik “Achterwerk” onwijs goed. Er zijn kinderen die dat nodig hebben even hun problemen kwijt te kunnen.’

Uiteraard moeten we niet bij deze kinderen zijn voor de fundering van de in het communicatieve taalonderwijs vaak gelegde

[pagina 25]
[p. 25]

relatie tussen communicatie en emancipatie. Daarvoor dringt zich vooral de naam op van de Duitse filosoof Habermas met zijn recente magnum opus Theorie des kommunikativen Handelns. Of, voor wie meer francofoon georiënteerd is, de naam van de Franse cultuursocioloog Bourdieu. In een werk als Ce que parler veut dire wil die duidelijk maken dat taal niet alleen dient om te communiceren, maar ook om te domineren.

Onmiskenbaar heeft het emancipatie- en zeggenschapscomplex ook in Nederland lachwekkende verschijningsvormen gekend. Een voorbeeld uit het taalonderwijs biedt een enkele jaren geleden gepresenteerde televisiecursus Nederlands waarin de beginnende taalleerder van meet af aan te horen kreeg dat hij, zoals de titel van de cursus zei, Een tien voor taal verdiende. En buiten het onderwijs is een berucht voorbeeld het groteske inspraakcircus rondom de kernenergie, bekend onder het acroniem BMD, Brede Maatschappelijke Discussie. Dat was niet zozeer grotesk omdat dit soort van ondernemingen nooit meer opleveren dan wat T.S. Eliot heeft aangeduid als ‘the babble of discordant voices’, als wel omdat de inspraak hier niet meer was dan de fopspeen van de democratie.

Over de meer karikaturale kanten van de emancipatietrend wil ik echter niet al te vrolijk doen, ook al heeft deze trend op dit moment het tij niet mee. Voor een al te hilarische toon heeft het gelijkheidsstreven al met al te indrukwekkende sporen achtergelaten in ons communicatiegedrag. De tijd ontbreekt om daar nu uitvoerig op in te gaan. Laat ik u als kleine illustratie wijzen op de wereld van verschil tussen het taalgebruik van, laat ons zeggen, Excellentie Ruys de Beerenbrouck en onze Ruud Lubbers. Niet alleen dat de eerste nooit zoiets zou zeggen als ‘dat zegt me relatief buitengewoon weinig’, maar ook omdat in de stemvoering van Ruys de Beerenbrouck en van andere hoogwaardigheidsbekleders van vóór de grote democratiseringsbeweging van de jaren zestig toch altijd wel iets meeklinkt van ‘we zullen het schorremorrie wel eens vertellen hoe het hoort’. In de onderhandelingsmaatschappij van nu is ook de taal van boven af genivelleerd. Die trend is vooral in Nederland heel krachtig geweest.

 

Ik kom nu toe aan mijn laatste trend die ik kortheidshalve aanduid als de trend van het cliché. Meer vrije tijd, nieuwe reismogelijkheden en moderne telecommunicatiemiddelen dragen er allemaal toe bij dat het grote gemeenschapsspel dat we met elkaar spelen het best wordt aangeduid met termen als ‘conversatie’, ‘gesprek’, ‘dialoog’. Geen specialisme in de taalwetenschap heeft zich de laatste jaren explosiever ontwikkeld dan de conversatie-analyse. En ook in het communicatieve taalonderwijs neemt de conversatie een zeer centrale plaats in. Conversatie-routines zijn een belangrijke doelstelling van het onderwijs: verzoeken, waarschuwen, zich verontschuldigen, de weg vragen, begroeten, afscheid nemen, complimenteren e.d. zijn

[pagina 26]
[p. 26]

immers de middelen bij uitstek voor de normale deelneming aan de sociale interactie. Wie dergelijke routines niet beheerst blijft een buitenstaander.

Om geen buitenstaander te zijn van de groep waartoe hij wil of moet behoren, hanteert de taalgebruiker ook andere middelen, zoals zijn accent, vakjargon en helaas ook clichés. Clichés zijn ten onrechte tot routines geworden woorden en uitdrukkingen; het zijn modegevoelige passe-partouts, losgeraakt van hun betekenis, tot fossiel geworden gestandaardiseerde taal en het volstrekte tegendeel van het creatieve woord.

Welnu, de clichés van de dag vormen het kwaadaardigste gezwel op ons nationale spraakorgaan. De grote infectiebron is de televisie, en met name de als leuk bedoelde ‘kwissen’ en reclame. De spraakmakers van nu variëren dus van jonge, snelle ‘quizz-masters’ die, zoals Koos Postema laatst zei ‘beschikken over gemiddeld 38 woorden die ze iedere maand in dezelfde volgorde herhalen’, tot aan het type dat Henk Hofland aldus omschreef: ‘de jonge, jolige handelsreiziger, een neef van Clark Gable die, gevolgd door een groep kip-achtige dames, bezig is met het verkoopgebeuren in de wasautomatensfeer’. Dat is inderdaad het taalaanbod: samenstellingen met -gebeuren, -sfeer, maar ook zeker weten, zeg nou zelf, leuk hè - ja toch! wat heet, pakweg of pak 'm beet 100 gulden, je houdt het niet voor mogelijk!, best wel geinig, het plaatje invullen, dat heb je mij niet horen zeggen, deze jongen heeft het wel gezien, enz. enz.; kortom ‘het blub-blubben der woorden’ zoals Gerrit Komrij dat noemde, dat verwoestend oprukt. Imitatie als communicatie is de bedroevendste van alle trends.

Daar moet als tegenwicht dit prachige kwatrijn van Ida M. Gerhardt tegenover worden geplaatst:

 
‘Gezegend wie, als hij de taal aanslaat,
 
Zijn hart voelt hameren en in vrezen staat,
 
Eén witte toon uit de volstrekte stilte,
 
Eén witte vogel die het rif verlaat.’
 
(Kwatrijn XVI)

Veel van wat ik u over de trendgevoelige communicatie heb verteld, herinnert aan de jaren zestig en zeventig, de jaren van de cultivering in het begin van het sociale gevoel en vervolgens van het eigen ik. Het was een bloeiperiode van de metacommunicatie, van het praten over de communicatie als middel tot bevrijding, eerst van de hele mensheid en later van het bekneld geraakte individu. Veel sociobabbel en psychobabbel, waaraan de meesten met weinig nostalgie terugdenken, waren de uitdrukking van de hevigheid en de onbeheersbaarheid der gevoelens.

Toch heb ik u op het verkeerde been gezet als u denkt dat het in de jaren tachtig van het neorealistische no-nonsense-denken

[pagina 27]
[p. 27]

voorgoed gedaan is met de communicatie als trend. Niets is minder waar. Communicatie is hèt trefwoord van de nieuwe era. De doeners, de vertegenwoordigers van het nieuwe élan, de organisatiedeskundigen en de managers zingen éénstemmig een loflied op de communicatie als nooit gehoord.

“Communicatie is terug in het takenpakket van het management van organisaties”’ juicht een advertentie waarin ‘management-communicatie-adviseurs’ gevraagd worden; ‘communicatie’, zo luidt het verder in de tekst, ‘als hoofdtaak van het management om intern krachten te mobiliseren en om naar buiten te verduidelijken wat het bedrijf te bieden heeft.’

NRC-Handelsblad liet onlangs in een serie, getiteld ‘De stijl van de leider’, managers van grote bedrijven aan het woord met hun opvattingen over het leiden van een grote organisatie; en ook deze managers verklaren in koor dat communicatie ‘the name of the game’ is. De directeur van een grote oliemaatschappij formuleerde het zo: ‘In de loop van mijn carrière heb ik ontdekt dat de beste manier van managen is de talenten van mensen om je heen te gebruiken. Daarvoor kan ik maar één woord bedenken en dat is communicatie.’ Het topkader is het er helemaal over eens dat de bullebak-directeur heeft afgedaan; niet de directieve, maar de consultatieve wijze van leidinggeven is de juiste stijl. Het ideaal is het consensus-management waarin overeenstemming bereikt wordt door praten en overtuigen; een blijk te meer van de onderhandelingsmaatschappij als blijvende erfenis van het recente verleden.

In bedrijven is communicatie natuurlijk niet het prerogatief van de bedrijfsleiding. Op een onlangs aan de Technische Hogeschool Eindhoven gehouden studiedag over ‘Taal, bedrijf en beroep’ wees de rector van de Hogeschool erop dat de techniek, op welk niveau dan ook, nooit door enkelingen bedreven kan worden, en dat communicatie derhalve steeds voorwaarde is voor het functioneren der techniek. Algemene stelregel is: hoe abstracter de wetenschap des te belangrijker de verwoording. Communicatie is cybernetica.

En nu we daar toch vertoeven, mag ik u niet onthouden dat de Hogeschool Eindhoven voornemens is Philips-mensen te gaan trainen in wat in het hogeschoolblad wordt aangeduid als ‘communiceren met de Franse slag’. Als ik de toelichting daarbij wat vereenvoudigd weergeef, komt het erop neer dat het Philipskader de Fransen wel precies kan vertellen hoe de gloeilamp gemaakt wordt, maar dat het niet in staat is tot onderhoudend gedrag onder de schemerlamp. Communicatie, zo is de moraal, vergt ook nu nog de totale mens. Het inhoudsaspect is belangrijk, maar men kan ook in de jaren tachtig niet om het relatieaspect heen.

Ik moet nu heel serieus worden en u zeggen dat het mensen in de letteren, tot wier vak de communicatie en het onderwijs in communicatie behoort, niet zou misstaan als ze er meer van doordrongen waren dat de verbale communicatie de smeerolie is

[pagina 28]
[p. 28]

waar het hele raderwerk van de maatschappij mee draaiend blijft. Als de literaat al in een reservaat terecht dreigt te komen, de communicatiedeskundige in ieder geval niet. Het is alleen maar omdat wie voor eigen parochie preekt niet altijd het meest overtuigt, dat ik mensen blijf opvoeren die op het ogenblik bijzonder serieus genomen worden. Zoals de directeur Benelux van het organisatiebureau McKinsey, die in genoemde NRC-serie de volgende vooruitblik biedt: ‘In de toekomst zal tachtig procent van de mensen zich bezig houden met niet-geïndustrialiseerde processen. Niet meer dan vijf à tien procent van de mensen zal nog dingen maken. Veruit het grootste deel zal dus bezig zijn met informatie.’

De ellende is dat bijna iedereen die dit soort zaken verneemt over de post-industriële maatschappij, denkt dat het bij het begrip informatie gaat om informatie-technologie. Vooral letteren-mensen, murw gemaakt voor het idee dat wie niet achter het computerscherm wenst te zitten kiest voor het analfabetendom van de toekomst, lijken onvoldoende te beseffen hoe zeer de verbale communicatie de kern zal blijven van de informatie. Daarom nog één keer een profeet opgevoerd die het letterenbrood niet eet: het Philipsconcern liet onlangs weten dat het aan communicatie binnen het bedrijf één miljard per jaar uitgeeft. Het gaat daarbij om telex, tekstverwerking, de post, dataverwerking met computers én om het gesproken woord. Het bedrijf constateert belangrijke verschuivingen in de aandelen van deze media; het aandeel van tekst- en datacommunicatie zal tegen het einde van de jaren tachtig gestegen zijn tot 30%, wat niet meer en niet minder betekent dan dat in een speerpunt van de informatietechnologie het aandeel van het gesproken woord nog liefst 70% zal bedragen.

U begrijpt mijn bemoedigende boodschap: er is werkelijk werk aan de winkel voor de talenfaculteiten die beseffen hoe sterk ook in de toekomst de communicatieve trend zal zijn.

 

Ik vrees dat u, met die toekomst voor ogen, nu ook op het punt bent aanbeland dat u het woord communicatie niet meer kunt horen. Helaas is ook het zwijgen, zoals George Bernard Shaw zei, ‘een thema waarover ik uren zou kunnen praten’. Ik zal dat niet doen, maar het woord geven aan onze plaatselijke stededichter H.K. Arkstee, die in 1738 Nijmegen, de oude hoofdstad der Batavieren aldus bezong:

 
‘Een schone stad, een plaats, alom
 
vermaard om hare ouderdom.’

Ik wens u daar een geslaagd colloquium toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1985

  • 30 augustus 1985

  • 28 augustus 1985

  • 29 augustus 1985

  • 27 augustus 1985

  • 26 augustus 1985


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.M. Hagen


taalkunde

  • Taalbeheersing