Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 9 (1985) (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

‘Typical Dutch noises with no particular meaning’: Modale partikels als leerprobleem in het onderwijs Nederlands als vreemde taal
drs. A.P. Foolen

0. Inleiding

Dr. J. de Rooij heeft in zijn bijdrage aan dit colloquium gesproken over de ANS in de buitenlandse neerlandistiek en daarbij de extramurale gebruiker opgeroepen om fouten, leemten en onduidelijkheden in de beschrijving die de ANS geeft, aan te wijzen, in het bijzonder op die punten waar anderstaligen moeilijkheden ondervinden.

Al behoor ik zelf niet direkt tot de aangesproken groep van extramurale gebruikers, toch mag het onderstaande pleidooi voor de Nederlandse modale partikels worden gezien als een reactie op deze uitnodiging. Ik ben namelijk van mening dat deze kleine woordjes wel wat extra aandacht kunnen gebruiken, zowel in de ANS alsook in de ruimere context van het onderwijs Nederlands als vreemde taal.

Op het Achtste Colloquium Neerlandicum is ook kort aandacht besteed aan de modale partikels, namelijk door professor P. King, maar die informatie is binnen de vergadering van het Engelse taalgebied gebleven.Ga naar eind(1)

Ik wil in het onderstaande een indruk proberen te geven van de aandacht die in het taalkundig beschrijvend onderzoek de laatste paar jaar ontstaan is voor modale en andere partikels. Daarna ga ik in op didactische aspecten, in het bijzonder op de vraag hoe modale partikels in bestaande leermethodes aan de orde komen en of veranderingen op dit punt wenselijk zouden zijn.

1. Nederlandse modale partikels en hun beschrijving

Met de term ‘modaal partikel’ doel ik op een groep bijwoorden waarvan wij intuïtief vinden dat ze bij elkaar horen, zonder dat het gemakkelijk is om via expliciete criteria aan te geven welke woorden tot deze groep behoren of wanneer een bepaald woord in een taaluiting als modaal partikel is gebruikt. Te denken valt aan woorden en gebruikswijzen van woorden als in de volgende voorbeelden:

1. Partikels in imperatieve zinnen
Kom maar / nou / eens / even.
2. Partikels in vragen
[pagina 40]
[p. 40]
Weet u soms / ook / hoe laat het is?
Heb je je huiswerk wel gemaakt?
A. Ik hou niet van griezelfilms.
B. Waarom kijk je er dan naar?
3. Partikels in mededelende zinnen
Ik ga maar.
Je bent daar toch al vaker geweest.
A. Die sinaasappels waren heerlijk.
B. Ja, het zijn ook de duurste die ik kon vinden.
4. Partikels in uitroepen
Dat is toch verschrikkelijk!
Hoe kan dat nou!

Vaak treden zulke partikels in clusters van twee of meer op:

Kom maar eens even.
Weet u soms ook hoe laat het is/
Hoe kan dat nou toch!

De partikels brengen een nuancering of schakering aan in de zakelijke informatie die in de uiting meegedeeld wordt. Voor de groep als geheel is dan ook wel de aanduiding ‘schakeringspartikels’ voorgesteld (Rombouts, 1980).

Bij pogingen om de groep middels expliciete vormelijke criteria af te grenzen van andere subcategorieën van bijwoorden, stuit men met name op naburige groepen als:

-‘Gewone’ modale bijwoorden als helaas, hopelijk etc. (vgl. ANS, p. 891).
-Voegwoordelijke bijwoorden als immers, trouwens etc. (vgl. ANS, p. 401)
-Oordeelspartikels als al, nog, pas etc. (vgl. ANS, p. 3337).

Vaak worden de volgende criteria genoemd voor de afbakening van de modale partikels: niet accentueerbaar, niet zelfstandig op de eerste zinsplaats in bewerende zinnen en niet zelfstandig antwoord op een ja/nee-vraag (vgl. ANS, p. 891), maar deze criteria zijn in ieder geval ook van toepassing op de oordeelspartikels.

Ook inhoudelijke criteria zijn moeilijk exclusief voor de groep van modale partikels te formuleren. We kunnen aanvoelen dat modale partikels te maken hebben met betekenisdimensies als de volgende:

-Expressief (verbazing, irritatie)
-Attitudineel (beleefdheid, vriendelijkheid)
-Illocutief (de uiting wordt een verzoek, besluit etc.)
-Connectief (de tekstverbindende functie, zowel voorwaarts als achterwaarts).

Maar zulke betekenisaspecten zijn ook aan te wijzen voor de andere subgroepen die hierboven genoemd worden. Kortom, de groep als geheel stelt de taalbeschrijver voor aanzienlijke problemen,

[pagina 41]
[p. 41]

en we moeten dan ook toegeven dat we voorlopig met een intuïtieve categorie en niet met een expliciet verantwoorde werken.

Evenzo moeilijk heeft de taalbeschrijver het die afdaalt naar het niveau van het afzonderlijke woord. Met name de volgende twee problemen dienen zich dan aan:

-Woorden die als modaal partikel kunnen functioneren, treden meestal ook nog in andere syntactische functies op (maar als voegwoord en als oordeelspartikel, wel als interjectie en als bepaling van bevestiging (ANS, p. 902), etc.) Deze zogenaamde polyfunctionaliteit is typisch voor woorden die als modaal partikel kunnen optreden, en hoe dit aspect in de beschrijving verantwoord moet worden, is nog geen uitgemaakte zaak.
-Vervolgens is er de veelgehoorde klacht dat de betekenis van de afzonderlijke modale partikels moeilijk grijpbaar is. De betekenis wordt ervaren als vluchtig, vaag, niet op één parafrase vast te leggen, kameleontisch veranderend als het partikel in verschillende uitingen en contexten bekeken wordt.

De hierboven genoemde problemen met betrekking tot dit weerbarstige onderdeel van het Nederlands hebben de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen. Deze aandacht is mede gestimuleerd door de sterke ontwikkeling van de linguïstische pragmatiek in de afgelopen tien à vijftien jaar en door het feit dat in Duitsland (en ook daar vaak in het kader van de pragmatiek) een sterke belangstelling voor partikels was ontstaan (zie verder paragraaf 4).

Voor literatuur die deze belangstelling documenteert, verwijs ik op de eerste plaats naar de bundel Studies over Nederlandse partikels uit 1984, onder redactie van J. van der Auwera en W. Vandeweghe. De bundel bevat de verslagen van een colloquiumdag over partikels, gehouden te Antwerpen in 1983. In de inleiding van de bundel wordt ingegaan op bovengenoemde beschrijvingsproblematiek; verder bevat de bundel bijdragen over onder andere maar, alleen, wel, nog, over voegwoordelijke bijwoorden en over hoorderssignalen alsmede een nuttige bibliografie van de tot dan toe verschenen literatuur over Nederlandse partikels.

Van de overige literatuur wil ik in het bijzonder noemen het helaas niet gepubliceerde proefschrift van W. Vandeweghe over de oordeelspartikels van de al/nog/pas-groep (Gent, 1983). Verder getuigen enkele recente tijdschriftartikelen van aanhoudende belangstelling. Ik noem Schermer-Vermeer (1984) over toch in z'n verschillende gebruikswijzen, en Sassen (1985) over wel.

De traditionele Neerlandistiek heeft de modale partikels steeds marginaal behandeld. Voor een gedeeltelijke geschiedschrijving op dit punt verwijs ik naar Rombouts (1983). Hij behandelt om te beginnen Hoogvliet die in zijn boek Lingua uit 1903 enige aandacht besteed heeft aan dit soort woordjes. In de groep van

[pagina 42]
[p. 42]

wat Hoogvliet ‘invoegselwoordjes’ noemt (en waaronder onder andere ook voegwoorden en andere bijwoorden gecategoriseerd worden), wijst hij in het bijzonder op het gebruik van dan, nu, toch, maar, 'es (=eens) en even in de imperatieve zin (Hoogvliet 1903: 98)Ga naar eind(2). Rombouts (1983) laat verder zien dat De Groot (1966: 150) enige aandacht had voor modale partikels (De Groot spreekt van ‘vraagpartikels’ en ‘bevelpartikels’).

Ik denk dat het Van der Lubbe was die in 1958 de term ‘oordeels-partikel’ introduceerde, daarmee doelend op de groep wel, niet, zelfs, juist, ook, vooral, nog, slechts, maar, alleen etc., gebruikt als vrije bepalingen in woordgroepen. Deze groep is in buitenlandse literatuur wel aangeduid als de groep van ‘Gradpartikel’ (vergelijk Altmann 1976) of ‘focusing adverbs’ (vergelijk Taglicht 1984).

Van den Toorn neemt in zijn Nederlandse Grammatica de term ‘oordeelspartikel’ over (p. 270-274), maar brengt onder deze term naast Van der Lubbes oordeelspartikels ook de groep onder die we hierboven als groep van modale partikels hebben proberen af te zonderen. Dezelfde ruime toepassing van de term wordt ook in de ANS aangehouden. Zowel in deel I (het woord), als in deel II (de woordgroep) alsook in deel III (de zin) komen de oordeelspartikels even ter sprake, respectievelijk op p. 337, p. 891-892 en p. 1006-1008. Uit de opsomming van de oordeelspartikels (p. 337) alsook uit de gebruiksvoorbeelden die gegeven worden (p. 891-892), blijkt dat de auteurs primair aan de oordeelspartikels in de zin van Van der Lubbe denken, maar toch ook de modale partikels in deze categorie willen meenemen (Was hij maar hier!; Blijft u toch niet staan!; Gaat u toch zitten!). Maar in het geheel van de oordeelspartikels blijft de deelgroep van de modale partikels wat onderbelicht binnen de ANS.

Wat over de betekenis van oordeelspartikels in de ANS gezegd wordt is in ieder geval wel in sterke mate van toepassing op de modale partikels:. ‘De betekenis van de oordeelspartikels is rijk geschakeerd en bijzonder moeilijk te omschrijven’ (p. 891) en eenzelfde klacht wordt ook al in deel I op p. 377 geuit. Deze klacht behoort onderhand tot de traditie van de Nederlandse taalkunde, vergelijk bijvoorbeeld Van den Toorn (1981: 229) en Hoogvliet (1903: 98).

2. Modale partikels als leerprobleem in het vreemdetalenonderwijs

Als de taalbeschrijver het met een onderdeel van de taal moeilijk heeft, hoeft dat niet per se te betekenen dat docent en leerling in de context van het vreemde-talenonderwijs juist datzelfde onderdeel van de taal als moeilijk ervaren. In de discussie na mijn voordracht vestigde professor J.W. de Vries hier de aandacht op, onder verwijzing naar gastarbeiders in Nederland, die modale partikels juist heel vlot zouden oppikken.

[pagina 43]
[p. 43]

Ik vraag me echter af, of dit ‘oppikken’ niet beperkt blijft tot een aantal vaste wendingen (Kom maar; Kijk eens) en dan dus niet leidt tot het vrije gebruik ervan in velerlei contexten. Bovendien is de door De Vries bedoelde leersituatie nog weer een andere dan die welke we in IVN-verband primair op het oog hebben.

Uit de hoek van de docenten Nederlands extra muros is bij mijn weten nooit in publikatievorm gesteld dat de modale partikels tot de bijzondere leerproblemen zouden behoren, maar in informele gesprekken tijdens het colloquium heb ik wel een aantal opmerkingen in die richting geregistreerd. Het Duitse Goethe-Instituut heeft enkele jaren geleden een enquête gehouden onder docenten Duits in het buitenland. Door deze enquête werd gepoogd leerproblemen te verzamelen die eventueel met hulp van de thuisbasis zouden kunnen worden opgelost. Daarbij scoorden de modale partikels zeer hoog (vgl. Kemme 1979, p. 4). Er is geen reden om aan te nemen dat Nederlandse modale partikels wezenlijk makkelijker te leren of te doceren zouden zijn.

Ik denk niet dat de theorie van het vreemde-talenonderwijs ver genoeg gevorderd is om op theoretische gronden te kunnen voorspellen of modale partikels voor (bepaalde categorieën van) leerlingen moeilijk leerbaar zijn, en zo ja, hoe dat dan komt. Het lijkt me echter niet onwaarschijnlijk dat factoren als de volgende hierbij een rol spelen (vgl. ook Zimmermann 1981):

-De factoren die ook de taalbeschrijvers parten spelen: de syntactische polyfunctionaliteit, de semantische vaagheid en het onduidelijk groepskarakter van de betrokken woorden.
-De onopvallendheid van de modale partikels: ze zijn klein, dragen geen accent, ze zijn optioneel en houden zich op weinig markante plaatsen op in de zin.
-Het feit dat modale partikels overeenkomst vertonen met into natieverschijnselen en met paralinguïstische en non- verbale uitdrukkingsmiddelen voor zover ze tamelijk direct expressief zijn. De spreker formuleert zijn gevoel (‘Ik ben ongeduldig’) niet expliciet maar geeft er impliciet expressie aan (‘Kom nou!’). Dit soort uitdrukkingsmiddelen is moeilijk toegankelijk voor rationele uitleg in het taalonderwijs.
-Het feit dat verschillende talen partikelarm zijn, met name het Engels, waardoor de leerling weinig houvast heeft in zijn moedertaal. Hij zal nog moeten leren oog (of beter: oor) te krijgen voor de modale partikels als uitdrukkingsmiddel.

Als de modale partikels inderdaad tot de moeilijke onderdelen van het Nederlands behoren, zou men kunnen argumenteren voor uitstel van behandeling tot latere leerjaren. In de werkbijeenkomst grammatica die tijdens het colloquium door dr. J.H. Hulstijn geleid werd, was de werkopdracht om een lijst van grammatica-onderwerpen door te nemen vanuit de vraag of, en zo ja in welk stadium van het onderwijs het betreffende onderwerp behandeld moest worden. De modale partikels waren ook in deze

[pagina 44]
[p. 44]

lijst opgenomen, maar geen van de deelnemers pleitte ervoor om de behandeling van modale partikels systematisch uit te stellen. In onderwijs waar de doelstellingen primair zijn gericht op schriftelijke taalbeheersing zou men kunnen zeggen dat modale partikels een wat lagere prioriteit kunnen krijgen. Ze behoren typisch tot de spreektaal, in het bijzonder de alledaagse informele conversatie. Professor Hagen heeft echter in zijn openingslezing voor het colloquium onder de titel ‘De communicatieve trend’ uitvoerig betoogd en geïllustreerd dat juist die mondelinge en informele communicatie in Nederland een grote populariteit geniet, en naar zijn mening kan het onderwijs Nederlands in het buitenland die populariteit niet negeren. Dan moeten we echter ook concluderen dat in de meeste vormen van onderwijs van het Nederlands als vreemde taal de modale partikels al in een vroeg stadium aan bod zullen moeten komen. Gevoegd bij het eerdere vermoeden dat de partikels een moeilijk te doceren onderwerp vormen, wordt de vraag interessant of, en op welke wijze, de modale partikels behandeld worden in bestaande leermiddelen. In de volgende paragraaf zal ik nader op deze vraag ingaan.

3. Modale partikels extra muros

Het was uiteraard ondoenlijk om alle bestaande leermiddelen te bekijken op hun behandeling van de modale partikels. Ik heb enkele leermiddelen en refenrentiegrammatica's uitgekozen waarvan ik aannam dat ze tamelijk algemeen bekend zijn in de kring van docenten Nederlands in het buitenland.Ga naar eind(3)

 

A. Referentiegrammatica's

In deze rubriek heb ik de Nederländsk Grammatik van De Rooij en Wikén Bonde uit 1972 bekeken, alsmede Dutch Reference Grammar van Donaldson uit 1981. In beide boeken houdt de aandacht voor modale partikels niet over. Er zijn enkele verspreide opmerkingen te vinden over afzonderlijke modale partikels. Zo geven De Rooij en Wikén Bonde op pagina 118 enkele voorbeelden die de verschillende gebruikswijzen van wel illustreren, en hetzelfde doet Donaldson op pagina 116 en pagina 153. Echter, ze nemen deels verschillende gebruikswijzen op, en samen blijven de beide boeken nog onvolledig. Bij De Rooij en Wikén Bonde vinden we:

-Concessief: Hij is wel geslaagd, maar...
-Emfatisch contrastief: Hij is wèl geslaagd.
-Vermoeden: Peter zal wel slagen.

En bij Donaldson:

-‘Emphatic wel’: Ik heb het wèl gedaan.
-Het idioom: ‘Dat zal wel’.

Er zijn echter makkelijk andere voorbeelden te bedenken waarin wel nog op andere manieren wordt gebruikt:

-Aanbod: Ik zal het wel doen.
[pagina 45]
[p. 45]
-Uitroep: Weet je wel wat je zegt!

Het probleem is duidelijk: de auteurs van een beknopte praktische grammatica hebben niet de ruimte om uitputtend alle gebruikswijzen van een bepaald modaal partikel te behandelen, maar ze kunnen ook niet terugvallen op een descriptieve studie die wèl volledig is en aangeeft welke de belangrijkste gebruiks-wijzen zijn die dan uitgekozen zouden kunnen worden ter behandeling in een didactische grammatica.

 

Gelijksoortig commentaar is mogelijk bij vrijwel alle plaatsen waar in leerboeken kort op een of meer modale partikels wordt ingegaan. Ik geef nog een voorbeeld. Zoals in veel leerboeken gebeurt, besteedt Donaldson kort aandacht aan het gebruik van modale partikels in de gebiedende wijs (p. 159): ‘The simple stem can sound a little harsh and it is often softened by the use of the adverbs eens or even: Geef me eens (pronounced 's) je boek; Maak het raam eens even dicht; Lees dat eens even voor’. Het behoeft nauwelijks enig betoog dat over het gebruik van modale partikels in de gebiedende wijs zoveel meer te zeggen valt: het verschil in nuance tussen even en eens, andere partikels die in de gebiedende wijs vaak optreden, hun betekenis-verschillen, onderlinge combineerbaarheid (partikelclusters), onderlinge volgorde (‘eens even’, en niet ‘even eens’; ‘dan maar’, en niet ‘maar dan’), etc. Ook hier bestaan er geen uitvoerige studies waar de auteur zich op had kunnen baseren, zodat de vermelding van eens en even een even goede en willekeurige greep lijkt te zijn als elke andere.

 

B. Sterk grammaticaal georiënteerde leermethodes

Tot dit type leermethodes reken ik de Langenscheidt-cursus van Jalink en Van den Toorn (1967, 2) en Introduction to Dutch van Shetter (1984, 5). Jalink en Van den Toorn geven in het eerste deel van hun boek een beknopte grammatica, vervolgens oefeningen gericht op onderdelen van de grammatica en tenslotte een aantal dialogen en teksten. Op modale partikels wordt nergens expliciet ingegaan, maar de dialogen (p. 163, 182) zijn wel opvallend partikelrijk.

Shetter verontschuldigt zich in zijn voorwoord voor de ‘grammarese tone of example sentences’ die een grammaticaal georiënteerde methode als de zijne nu eenmaal met zich meebrengt. De leesteksten, ‘Practice sentences’-oefeningen en de paar dialogen die het boek bevat, zijn inderdaad over het algemeen partikelarm. Het eerste modaal partikel vond ik in de leestekst van les 7, die eindigt met de zin ‘De stad is wel mooi, vind je niet?’. In de bijbehorende ‘Vocabulary’ wordt wel vertaald als ‘probably’, wat in deze context niet erg adequaat is.

De ‘practice sentences’-oefeningen in de verschillende lessen bevatten af en toe een imperatieve zin die Nederlandser zou

[pagina 46]
[p. 46]

klinken als er wat meer met partikels gestrooid was, bijvoorbeeld:

‘Breng die brief voor me naar de brievenbus, wil je?’

(les 9, zin 12)

‘De sleutels liggen op de tafel. Geef ze haar morgen!’

(les 9, zin 29)

‘Welke kant uit? Ga deze kant uit.’

(les 10, zin 26).

Net als Donaldson maakt Shetter een opmerking over de verzachting van de imperatief, namelijk in het grammaticadeel van les 6, pagina 45. Ik citeer de hele paragraaf:

‘The imperative is merely the stem of the verb:

kijk eens [es]! look!
wacht eens [es] even! wait a minute!
ga weg! scram!

When the tone of the command is to be softened and one of advice suggested, the pronoun u is used and -t is then added to the verb:

komt u binnen! come in!
gaat u zitten! have a seat!’

Deze tekst lijkt me voor herschrijving in aanmerking te komen. De lezer zal zich afvragen wat woordjes als eens en even in de eerste voorbeeldzinnen te zoeken hebben als er gezegd wordt dat de imperatief alleen de stam van het werkwoord is, en ten tweede is het zeer de vraag of invoeging van u nu wel zo'n geschikt middel is om de toon van de imperatief te verzachten.

 

C. Communicatief georiënteerde leermethodes

Onder deze rubriek heb ik een drietal cursussen bekeken:

Levend Nederlands de hernieuwde uitgave van 1984,

Linguaphone Dutch Course , 1984,

Speak Dutch , Lagerwey, 1970, (2).

 

De auteurs maken elk in het voorwoord van hun cursus melding van de communicatieve opzet ervan:

‘...Het materiaal beter dienstbaar te maken aan de communicatieve behoefte van de lesnemer...’ (Levend Nederlands);

‘You hear and use natural, everyday language right from the start; you learn to understand typical Dutch conversation.’, Linguaphone;

‘...The primary emphasis of the present course [is] on the spoken word, the hearing and speaking of Dutch’, (Lagerwey).

 

De opzet van deze methodes is globaal hetzelfde en de meesten van u welbekend: de auteurs roepen een aantal personen in het leven (Bert Zoutendijk, mevrouw Bergsma, Jan van den Berg, etc.) die zichzelf in de eerste les aan ons voorstellen en in de volgende lessen allerlei boeiends meemaken zoals boodschappen

[pagina 47]
[p. 47]

doen, een keer op reis gaan, en geheid wordt er ook iemand ziek. Elke les opent met een gesprek dat ook op de band te beluisteren is, en per les gebruiken de sprekers in de dialogen een bepaald taalverschijnsel frequenter dan normaal, dat dan in de verdere les terugkeert in oefeningen en/of expliciete uitleg. Ook woordenlijsten en opdrachten om het vrije taalgebruik te stimuleren, maken gewoonlijk deel uit van een les.

 

Ik zal eerst ingaan op de vraag naar voorkomensfrequentie en kwaliteit van het gebruik van modale partikels in de dialogen en leesteksten in de verschillende boeken. Welnu, op dit punt kan ik tamelijk positief zijn: over het algemeen zie je dat modale partikels vanaf het begin van de cursus gebruikt worden en in frequentie en variatie toenemen. Het gebruik is natuurlijk en adequaat, al is er wel eens een enkel slippertje aan te wijzen. Zo vraagt iemand in de Linguaphone cursus (les 10, oefening 6, p. 35): ‘Heb je hier ook telefoon?’, en het antwoord luidt dan: ‘Ja, er is ook telefoon, daar in de hoek.’. Het lijkt me dat het modale karakter van ook hier miskend wordt. Als het ook uit de vraag opgevat wordt als modaal partikel, wat me de meest natuurlijke lezing lijkt, dan is het ongebruikelijk om dit woord in het antwoord te laten terugkeren. In les 13, tekst 1, is het antwoord op de vraag: ‘Heeft u ook overhemden?’ dan ook: ‘Ja hoor, wat voor maat heeft u?’. Dergelijke onhandigheden in het omgaan met modale partikels zijn voor alle drie de cursussen wel vaker te noteren, maar niet in een zorgwekkende omvang.

Ik heb niet de indruk gekregen dat de introductie van modale partikels in het lesmateriaal op systematische wijze gebeurt. ‘Systematisch’ bedoel ik hier in dezelfde zin als De Vriendt in zijn lezing voor het colloquium over impliciete en expliciete grammatica, namelijk bewust gecontroleerd, zodat er bijvoorbeeld op gezette tijden in de cursus een nieuw modaal partikel toegevoegd wordt, en dat daarbij dan ook gelet wordt op inoefening door dat partikel een aantal keren in aansluitende oefeningen te laten terugkeren (vgl. voor dit punt ook Vorderwülbecke 1981). In Levend Nederlands lijkt op enkele plaatsen wel op dit punt gelet te zijn. Om een voorbeeld te geven: ‘permissief maar’ wordt geïntroduceerd in de dialoog van les 4: ‘Zegt u maar John’ (regel 16), herhaald in diezelfde dialoog: ‘Zeg maar Anneke, hoor’, (regel 37), en ook herhaald in de oefeningen van les 4, en weer in huiswerk van les 6: ‘Geef mij maar wat anders’ (2, regel 2), ‘Doe het maar eens!’ (2, regel 21). In laatstgenoemde oefening komt echter ook een andere gebruiksnuance van maar voor, die weer verwarring zou kunnen stichten: ‘Jullie hebben het toch maar makkelijk.’ (2, regel 11). Of is dit juist opzet van de auteurs?

 

Op de tweede plaats heb ik bekeken hoe partikels in de methodes die steeds vertalingen geven van de teksten (namelijk Linguaphone en Speak Dutch) in die vertalingen behandeld worden. De

[pagina 48]
[p. 48]

moeilijkheid van het vertalen van modale partikels is bekend, en het was dan ook regelmatig te constateren dat

-in de vertaling een modaal partikel gewoon genegeerd wordt,
-zonder commentaar in de vertaling een andere constructie gekozen wordt (Kom eens langs. - Do come along!),
-in de vertaling of in de bijbehorende woordenlijst fouten voorkomen.

Aan de hand van een voorbeeld uit de Linguaphone-cursus zijn alle drie de verschijnselen te demonstreren:

‘Hebben jullie nu een auto?

Kom dan eens een keer langs!’ (tekstboek, les 8, pagina 26)

De vertaling in het handboek luidt:

‘Have you got a car now?

Do drop in some time!’ (pagina 42).

In de vertaling wordt dan genegeerd, en wordt de emfatische toon van de uiting weergegeven door de ‘do’-constructie. Dat met name het modaal partikel eens voor die toon verantwoordelijk is, wordt niet duidelijk gemaakt, en in de ‘Wordlist’ (pagina 41, handboek) wordt ‘eens een keer’ als één geheel, als een soort idioom, opgegeven en vertaald met ‘some time’.

 

Op de derde plaats heb ik bekeken in hoeverre de verschillende methodes in de grammatica-onderdelen of in onderdelen als ‘Points to watch’ (Linguaphone) of ‘Word study’ (Speak Dutch) expliciet ingaan op modale partikels. Het beeld is goed vergelijkbaar met wat we vonden in de referentiegrammatica's: nergens wordt expliciet gezegd dat het Nederlands over een categorie van modale partikels beschikt, welke er zoal voorkomen en wat voor functie ze kunnen vervullen. Wel wordt er af en toe ad hoc, naar aanleiding van het voorkomen van een bepaald partikel, een opmerking over dat woord gemaakt. Ik geef ter illustratie nog een voorbeeld uit de Linguaphone-cursus. In les 4, ‘Points to watch’, handboek pagina 20, wordt even ingegaan op zeg en even. Zeg is weliswaar geen modaal partikel maar het commentaar erop is te typerend om hier niet over te nemen: ‘Kom binnen zeg! - Do come in! As you see, zeg cannot be translated literally here; it is a typical Dutch noise with no particular meaning. Compare the English actually, in I'm very well, actually.’.

En wat even betreft lezen we het volgende:

‘A. Is Bert er al? B. Ik zal even voor u vragen meneer. - I'll just see. Even (just), is another of those little words which make the sentence run smoothly.’

Door voor het Engels ook partikelachtige woorden als ‘actually’ en ‘just’ op te voeren, wordt in deze behandeling de suggestie gewekt dat het Engels zich op dit punt net als het Nederlands gedraagt. Liever had ik hier een contrastieve benadering gezien, waarin aangegeven wordt dat het Engels vaak intonatie gebruikt waar het Nederlands partikels hanteert (vergelijk voor een dergelijke aanpak bijvoorbeeld Schubiger 1965 en 1980). En

[pagina 49]
[p. 49]

liever dan te zeggen dat het gaat om woorden zonder betekenis of woorden die de zin vloeiend doen verlopen, zou ik zeggen dat het hier gaat om woorden die iets te maken hbeben met interactieverhoudingen.

Voor wie zelf meer van dergelijke passages in leermethodes wil bekijken, noem ik nog de volgende vindplaatsen:

-Levend Nederlands over nu en nou in het grammaticadeel van les 7 (pagina 63), en over eens op pagina 83.
-Speak Dutch over modale partikels in de imperatief, pagina 94, over wel pagina 118 en over zeker pagina 192.

Hiermee wil ik mijn verslag van het onderzoekje naar modale partikels in het extramurale leermateriaal afsluiten. Resumerend kunnen we zeggen dat de modale partikels nergens als zelfstandige categorie behandeld worden. Wel kan de leerling voldoende kennis maken met de partikels in de dialoogteksten die in de communicatieve methodes gegeven worden en ook in de dialoogteksten in het boek van Jalink en Van den Toorn. Zodra echter uitleg gezocht wordt, zal dat in de meeste gevallen weinig succes opleveren.

4. Modale partikels in het duits en in het leer-materiaal duits als vreemde taal

Wat hierboven gezegd is over modale partikels in het Nederlands steunt op werk dat voor het Duits gedaan is. Ik wil hier in het kort een indruk geven van de Duitse situatie. Deze opmerkingen kunnen met name ook van belang zijn voor docenten die vooral te maken hebben met studenten die Nederlands naast Duits studeren.

In mijn lezing op het colloquium beweerde ik dat Duits partikelrijker zou zijn dan het Nederlands. In de discussie zette dr. De Rooij een vraagteken bij deze stelling, en ik moet inderdaad toegeven dat mijn uitspraak niet berust op empirisch onderzoek, maar op de vaak verkondigde mening dat het Engels partikelarm is, het Duits partikelrijk en het Nederlands, zoals zo vaak, tussen beide talen in zou zitten. Een uitvoerige vergelijking van corpora gesproken Nederlands en Duits op het gebruik van modale partikels zou de moeite waard zijn.

In ieder geval is het wel zo, dat er voor het Duits veel meer descriptief onderzoek naar partikels beschikbaar is. Met name in de jaren zeventig is het partikelonderzoek goed op gang gekomen. Vanuit de theoretische hoek heeft de linguïstische pragmatiek een stimulerende invloed ondergaan, terwijl in praktisch organisatorisch opzicht de naam van professor Harald Weydt (FU, Berlijn) genoemd moet worden. Weydt organiseerde partikel-colloquia in 1977, 1979 en 1982, die elk leidden tot door hem geredigeerde congresbundels (respectievelijk 1979, 1981 en 1983). Met name het colloquium van 1979, c.q. de bundel van 1981, wil ik hier vermelden, omdat die gewijd waren aan het thema ‘Partikeln und Deutschunterricht: Abtönungspartikeln für

[pagina 50]
[p. 50]

Lerner des Deutschen’. De bijdragen in deze bundel doen, behalve van descriptief en contrastief onderzoek, verslag van:

a.Onderzoek naar leermethodes, waaruit blijkt dat modale partikels weinig expliciete aandacht krijgen (vergelijk ook Rösler 1983 en mijn bevindingen voor de Nederlandse methodes). Een student van mijGa naar eind(4) vond voor zijn doctoraalscriptie overeenkomstige resultaten bij onderzoek van de op Nederlandse middelbare scholen veelgebruikte methodes ‘Aktion Deutsch’ en ‘Kennzeichen D’.
b.Beschouwingen over de leerbaarheid van modale partikels en de voorwaarden die in het vreemde-talenonderwijs vervuld moeten zijn, willen modale partikels kunnen gedijen (vergelijk bijvoorbeeld Harden en Rösler 1981).
c.Verslagen van persoonlijke initiatieven om speciale lessen op te zetten, gericht op de modale partikels (vergelijk bijvoorbeeld Rall 1981).

De bundel bevat verder allerlei suggesties voor toegepast taalkundig onderzoek welke ook voor het Nederlands opgevolgd zouden kunnen worden.

Illustratief voor de ernst waarmee inmiddels in de Duitse context het partikelprobleem ook praktisch is aangepakt, zijn een drietal boekjes die onafhankelijk van elkaar ontstaan zijn, en elk bedoeld als aanvulling op de bestaande leermethodes:

1.Kemme (1979) is ontstaan in reactie op de eerder genoemde enquête van het Goethe-Instituut naar leerproblemen. Het boekje richt zich speciaal tot de docent, geeft informatie over de resultaten van het recente partikelonderzoek, en bevat suggesties voor oefeningen die in het onderwijs extra ingelast zouden kunnen worden;
2.Helbig en Kötz (1981) is de Oostduitse tegenhanger van Kemme (1979);
3.De Kleine Deutsche Partikellehre van Weydt en zijn medewerkers uit 1983 is een compleet leerboek met cassetteband, dat direct in de klas bruikbaar is. Het boek is zo ingericht dat het in zijn geheel of ook in onderdelen en op verschillende niveaus gebruikt kan worden naast bestaande leermethodes.

Uit een recent onderwijsverslag van Kotthoff en Cole (1985) bleek dat de genoemde boeken in ieder geval zinvol gefunctioneerd hebben in een universitaire cursus voor aanstaande docenten.

Het is te hopen en te verwachten dat dergelijke aanvullende boekjes op den duur hun weerslag zullen hebben op bestaande

[pagina 51]
[p. 51]

methodes en grammatica's, en zo zichzelf overbodig zullen maken. Zo hebben Helbig en Buscha in de bewerkte heruitgave van hun grammatica voor buitenlanders, verschenen in 1984, de nodige plaats ingeruimd voor de modale partikels en direct aanverwante partikelsoorten (Hoofdstuk 9, Partikeln, p. 475-499). De Duden grammatica had altijd al een lang onderdeel ‘Partikeln’, maar daarin werden zowel voegwoorden als voorzetsels en allerlei soorten bijwoorden behandeld. De ‘Abtönungspartikeln’ waar het ons hier om te doen is, krijgen ook in de laatste druk van 1984 niet meer dan enkele regels toegemeten (paragraaf 596).

5. Wat moet er voor de Nederlandse situatie gedaan worden?

Op de eerste plaats is er behoefte aan verder onderzoek, zowel van descriptieve als van contrastieve en toegepast taalkundige aard. In vergelijking met wat er voor het Duits aan onderzoek verricht is, hebben we nog een achterstand in te lopen.

Het descriptieve onderzoek wordt in ieder geval voortgezet, getuige de partikelbijeenkomsten die op 12 en 13 december 1985 te Groningen plaatsvinden. Ze worden georganiseerd door professor Werner Abraham, ten vervolge op de Antwerpse partikeldag van 1983, en er hebben zich al meer dan twintig sprekers aangemeld.

Voor recent contrastief onderzoek verwijs ik naar Abraham (1984) en Westheide (1985) die beiden het Nederlandse wel contrasteren met het Duits. Dergelijk contrastief en ook toegepast taalkundig onderzoek is wellicht een interessant onderzoeksgebied voor docenten extra muros. Ik wil het idee in overweging geven om op het volgende IVN-colloquium een werkbijeenkomst te houden waarop docenten verslag doen van hun ervaringen en onderzoek op punten als de volgende:

- leveren partikels leermoeilijkheden op?;
- welke specifieke problemen treden op bij leerlingen met een specifieke moedertaal?;
- welke aanpak is al of niet succesvol gebleken in het eigen onderwijs?

Het lijkt me prematuur om nu al over te gaan tot het samenstellen van een brochure of leerboekje zoals hierboven voor het Duits genoemd. Uitstel met een onderzoeksronde van drie jaar komt een dergelijke onderneming waarschijnlijk ten goede. Als reeds nu beschikbaar aanvullend leermateriaal wil ik nog speciaal noemen het boekje Taalvaria van N. van den Toorn-Danner (1984). De auteur behandelt daarin een aantal lastige onderwerpen voor de gevorderde leerling, en de modale partikels zijn daarbij redelijk goed bedacht:

-p. 20-21: de imperatief met de versterkende woordjes ‘“s”, “maar”, “toch”, “nou”, “dan”’;
[pagina 52]
[p. 52]
-p. 74-75: een zevental gebruikswijzen van ‘maar’ wordt met voorbeeldzinnen geïllustreerd, en de betekenis in elk van de gebruikswijzen wordt kort omschreven;
-p. 115-117: ‘Wel’ in verschillende gebruikswijzen;
-p. 119-121: ‘Toch’ in verschillende gebruikswijzen.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de behandeling van modale partikels tegen de achtergrond van de discussie over impliciete of expliciete grammatica in het vreemde-talenonderwijs. Deze discussie werd tijdens het colloquium op gang gebracht door de lezing van professor De Vriendt en door het artikel van dr. Hulstijn (1985) in NEM.

Mijn bespreking van modale partikels in bestaande leermethodes heeft misschien de indruk gewekt als zou ik zonder meer willen pleiten voor een zo expliciet mogelijke behandeling van de modale partikels. Ik wilde echter niet meer doen dan constateren dat de huidige methodes weinig expliciete behandeling bieden. Een evaluatie zou echter vanuit de theorievorming over impliciete of expliciete grammatica moeten plaatsvinden.

Naast extreme standpunten die ofwel volledig impliciet of volledig expliciet vreemde-talenonderwijs voorstaan, zijn er allerlei genuanceerde standpunten denkbaar. Twee van zulke standpunten wil ik proberen te verwoorden:

 

Iemand die over het algemeen expliciete grammatica voorstaat, kan toch heel goed van mening zijn dat de modale partikels een onderdeel vormen dat beter geschikt is voor impliciet leren. Immers, je hoort moedertaalsprekers nooit metacommunicatief ingaan op modale partikels, en taalbeschrijvers lukt het niet om tot verantwoorde expliciteringen te komen van de betekenisnuances die met modale partikels verbonden zijn. Derhalve kan men ze in het vreemde-talenonderwijs ook maar beter niet expliciet behandelen. De enige zorg hoeft dan te zijn dat de modale partikels in ruimte mate in het tekstmateriaal voorkomen en dat dit materiaal levendig is, zodat het uit zichzelf een proces van semantisering van de modale woordbetekenissen op gang kan brengen (vergelijk de lezing van dr. L. Beheydt over ‘Het semantiseren van woordbetekenis’). De transfer naar het actieve gebruik volgt dan vanzelf. Als dit standpunt houdbaar is, dan moeten we zeggen dat communicatief gerichte methodes als Linguaphone etc. al de juiste weg voor de behandeling van de modale partikels gekozen hebben.

Het andere standpunt zou neerkomen op een half-expliciete aanpak: expliciete behandeling van allerlei gebruikswijzen van modale partikels is niet haalbaar, maar wel een stukje taalbeschouwing, gericht op de modale partikels, met als doelstelling een sensibilisering voor bestaan en functie van modale partikels. Daarbij zou gewezen kunnen worden op punten als:

[pagina 53]
[p. 53]
a.het Nederlands beschikt over modale partikels;
b.welke woorden kunnen als zodanig functioneren?;
c.wat voor soort functies kunnen ze zoal vervullen (verzachtend, expressief, connecterend, etc.)?;
d.veel van die woorden kunnen ook nog in andere syntactische functies optreden;
e.in andere talen worden ze vaak anders of helemaal niet weergegeven.

Verder moet de natuur dan haar werk maar doen. Als de leerling door de aanvankelijke sensibilisering via de expliciete uitleg eenmaal het idee heeft dat hij met de modale partikels iets typisch van het Nederlands te pakken heeft, zal dat zijn motivatie om ze op te pikken ten goede komen.

Welk standpunt men ook wil aanhangen en praktizeren in het eigen onderwijs, ik denk dat in alle gevallen een partikelvriendelijk klimaat een belangrijke voorwaarde is voor het leersucces. Een dergelijk klimaat kan bevorderd worden door onder andere

-in het tekstmateriaal extra aandacht te besteden aan de daarin optredende personen. Ze zouden wat meer emotie, karakter en de licate interactie kunnen vertonen dan ze in bestaande methodes vaak doen. het zouden eerder ‘round’ dan ‘flat characters’ moeten zijn;
-extra aandacht te besteden aan oefeningen die het persoonlijke, expressieve spreken stimuleren, bijvoorbeeld in de vorm van rollenspelen;
-en last but not least door de natuurlijke conversatie tussen docent en leerlingen. Hoe meer persoonlijk en geëngageerd die is, hoe meer behoefte er is aan modale partikels.

Ik hoop dat het bovenstaande pleidooi u ervan heeft kunnen overtuigen dat de modale partikels nadere aandacht en in het bijzonder ook úw nadere aandacht verdienen.

Ik hoop verder dat deze nadere aandacht zal leiden tot rapportages en publikaties van docenten in het buitenland over hun ervaringen met modale partikels in het onderwijs. Die kunnen dan wellicht als uitgangspunt dienen voor een voortgezet gesprek over modale partikels op het Tiende Colloquium Neerlandicum.

[pagina 54]
[p. 54]

Bibliografie

Abraham, W. 1984. ‘De betekenis en de functie van het Nederlandse wel: een vergelijking met het Duits. In: J. van der Auwera en W. Vandeweghe (reds.) p. 17-46
Altmann, H. 1976. Die Gradpartikeln im Deutschen: Untersuchungen zu ihrer Syntax, Semantik und Pragmatik. Tübingen: Niemeyer.
Auwera, J. van der en W. Vandeweghe (reds.) 1984. Studies over Nederlandse Partikels. Antwerpen: Universitaire Instelling Antwerpen.
Donaldson, B.C. 1981. Dutch Reference Grammar. Den Haag: M. Nijhoff.
Duden, 1984 (4), Grammatik der deutschen Gegenwartsprache. Mannheim: Bibliographisches Institut.
Geerts, G., W. Haeseryn, J. de Rooij en M.C. van den Toorn, Algemene Nederlandse Spraakkunst, 1984. Groningen: Wolters Noordhoff, Leuven: Wolters.
Groot, A.W. de, 1966. Betekenis en betekenisstructuur: Nagelaten Geschriften. Groningen: Wolters Noordhoff.
Harden, T. en D. Rösler. 1981. ‘Partikeln und Emotionen: zwei vernachlässigte Aspekte des gesteuerten fremdsprachenerwerbs. In: H. Weydt (ed.) p. 67-80.
Helbig, G. en W. Kötz. 1981. Die Partikeln: Zur Theorie und Praxis des Deutschunterrichts für Ausländer. Leipzig: VEB Enzyklopädie Verlag.
Helbig, G. en J. Buscha. 1984. Deutsche grammatik: Ein Handbuch für den Ausländerunterricht. Leipzig: VEB.
Hoogvliet, J.M. 1903. Lingua. Amsterdam: Van Looy.
[pagina 55]
[p. 55]
Hulshof, H. 1980. ‘De zgn. invoegselwoordjes van Hoogvliet’. In: Glot 3: 2, p. 171-181.
Hulstijn, J.H. 1985. ‘Kan een vreemde taal “impliciet” geleerd worden?’. In: Neerlandica extra muros, nr. 44, p. 19-25.
Jalink, J.M. en M.C. van den Toorn. 1967 (2). Langenscheidts praktisches Lehrbuch Niederländisch. Berlijn en München: Langenscheidt.
Kemme, H.-M. 1979. ‘Ja’, ‘Denn’, ‘Doch’ usw.: Die Modalpartikeln im Deutschen. München: Goethe-Institut.
Kotthoff, H. en P. Cole. 1985. ‘Modalpartikeln lernen wir nun wohl ja denn doch: Ein Plädoyer für die Verbinding von Sprachreflexion und Spracherwerb’. In: Zielsprache Deutsch 16: 1, p. 2-8.
Lagerwey, W. 1970 (2). Speak Dutch: An Audio-Lingual Course. Amsterdam: Meulenhoff.
Levend Nederlands: Een Cursus Nederlands voor Buitenlanders. 1984. Herziene uitgave. Cambridge: Cambridge University Press.
Linguaphone Dutch Course. 1984. London: The Linguaphone Institute.
Lubbe, H. van der, 1958. Woordvolgorde in het Nederlands. Assen: Vah Gorcum.
Rall, M. 1981. ‘Se puede enseñar la necesidad de emplear partículas intencionales?: Ein Experiment mit mexikanischen Studenten’. In: H. Weydt (ed.), p. 123-136.
Rombouts, J. 1980. De relatie tussen het Partikel nog en Bepalingen van Tijd: Een pragmatisch en Semantisch Onderzoek (= Antwerp papers in Linguistics, 21). Antwerpen: Universitaire Instelling Antwerpen.
Rombouts, J. 1983. ‘Afwijkende visies op de “bijwoorden”: Hoogvliet, De Groot en Roose over schakeringspartikels. In: F. Daems en L. Goossens (reds.) Een Spyeghel voor G. Jo Steenbergen. Leuven: Acco, p. 263-275.
Rooij, J. de en I. Wikén Bonde. 1972. Nederländsk Grammatik. Stockholm: Spr kförlaget.
[pagina 56]
[p. 56]
Rössler, D. 1983. ‘Der Erwerb von Abtönungspartikeln im institutionalisierten Lernprozess Deutsch als Fremdsprache’. In: H. Weydt (ed.) Partikeln und Interaktion, p. 291-300.
Sassen, A. 1985. ‘Ontkenning ontkend: Over uitroepende zinnen en zinnen met wel’. In: Spektator 14: 5, p. 363-368.
Schermer-Vermeer, E.C. 1984. ‘De betekenis van het woord TOCH in samenhang met de rol van intonatie’. Forum der Letteren, 25: 3, p. 208-219.
Schubiger, M. 1965. ‘English Intonation and German modal particles. In: Phonetica 12, p. 65-84. Herdrukt in: D. Bolinger (ed.) 1972, Intonation. Penguin, p. 175-193.
Schubiger, M. 1980. ‘English Intonation and German Modal Particles II: A Comparative Study’. In: L. Waugh en C. van Schooneveld (eds.) The Melody of Language. Baltimore: University Park Press, p. 2799-298.
Shetter, W.Z. 1984 (5). Introduction to Dutch: A Practical Grammar. Leiden: Martinus Nijhoff.
Taglicht, J. 1984. Message and Emphasis: On Focus and Scope in English. London: Longman.
Toorn, M.C. van den. 1981 (7). Nederlandse Grammatica. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Toorn-Danner, N. van den. 1984. Taalvaria: Keuze van Onderwerpen uit de Nederlandse Grammatica en uit het Nederlandse Woordgebruik. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Vandeweghe, W. 1983. De Partikels van de al/nog/pas-groep in het Nederlands. Een Semantische en Pragmatische Studie. Dissertatie Gent.
Vorderwülbecke, K. 1981. ‘Progression, Semantisierung und Übungsformen der Abtönungspartikeln im Unterricht Deutsch als Fremdsprache. In H. Weydt (ed.) p. 149-160.
Westheide, H. 1985. ‘Eine kontrastive Analyse der Partikeln Dt. wohl und Nl. wel. In: Zeitschrift für germanistische Linguistik 13: 2, p. 186-202.
Weydt, H. (ed.) 1979. Die Partikeln der deutschen Sprache. Berlin: De Gruyter.
[pagina 57]
[p. 57]
Weydt, H. (ed.) 1981. Partikeln und Deutschunterricht: Abtönungspartikeln für Lerner des Deutschen. Heidelberg: Julius Groos.
Weydt, H. (ed.) 1983. Partikeln und Interaktion. Tübingen: Niemeyer.
Weydt, H. e.a. 1983 Kleine deutsche Partikellehre: Ein Lehr- und Übungsbuch för Deutsch als Fremdsprache. Stuttgart: Klett.
Zimmermann, K. 1981. ‘Warum sind die Modalpartikeln ein Lernproblem?’. In: H. Weydt (ed.) p. 111-122.
eind(1)
Verslag van het Achstste Colloquium van de Docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, 's-Gravenhage-Hasselt, 1983, p. 99

eind(2)
Over de invoegselwoordjes van Hoogvliet schrijft ook Hulshof (1980) en Van den Toorn verwijst ernaar in zijn Nederlandse Grammatica (1981, 7, p. 229).

eind(3)
Ik dank A. Janssen-Van Dieten en W. Knibbeler, beiden medewerker van het ITT Nijmegen, voor het beschikbaar stellen van verschillende cursussen ter bestudering.

eind(4)
Ik dank Marcel van der Vorle voor de vruchtbare gesprekken over modale partikels in het vreemde-talenonderwijs.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1985

  • 30 augustus 1985

  • 28 augustus 1985

  • 29 augustus 1985

  • 27 augustus 1985

  • 26 augustus 1985


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ad Foolen


taalkunde

  • Zinnen (syntaxis)

  • Betekenis (semantiek)