Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 9 (1985) (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

Integratie van Nederlandse literatuur en geschiedenis in de Germanistiek in de Bondsrepubliek Duitsland
dr. C. ter Haar

Zonder op eventuele principiële kwesties in te gaan zal ik met een paar praktische voorbeelden proberen om mogelijkheden voor de integratie van Nederlandse literatuur en geschiedenis in de germanistiek aan te tonen.

Er zijn voor zover ik het momenteel kan overzien - en ook voor mij is het nog maar een begin - twee gebieden waar een zinvolle integratie zonder meer mogelijk is. Vooral ook mogelijk ten aanzien van onze Duitse collega's, die op de een of andere manier van de noodzaak overtuigd moeten worden. Het gaat om de zeventiende eeuw en om de emigrantenliteratuur.

I

Iedereen heeft het erover hoe belangrijk de Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw voor het geestesleven en de politieke verhoudingen in Europa zijn geweest, maar als je iets dieper op de zaak ingaat, dan blijkt meestal dat er behalve een paar namen van schilders maar heel weinig kennis als achtergrond aanwezig is. Het merkwaardige daarbij is, dat die hooggeprezen schilderkunst helemaal geïsoleerd wordt beschouwd alsof deze zich in het luchtledige zou hebben ontwikkeld. De Nederlandse literatuur echter was in die tijd zeker zo belangrijk als de schilderkunst en er bestond wel degelijk een nauwe relatie tussen haar en de Duitse literatuur in de zeventiende eeuw, die zich niet alleen beperkt tot de activiteiten van Martin Opitz op dit gebied.

Ulrich Bornemann geeft in zijn studie Ablehnung und Abgrenzung. Untersuchungen zur Rezeption der niederländischen Literatur in der deustchen Dichtungsreform des 17. Jahrhunderts (1976) een aantal overtuigende voorbeelden die de dialoog tussen beide literaturen documenteren. Als bron van informatie over de mogelijkheden die de literatuur uit de baroktijd biedt, sis dit boek bijzonder aan te bevelen. Het informeert niet alleen over dat wat de titel belooft (en dat mag sommigen wat al te theoretisch klinken), maar de inleidende hoofdstukken bevatten ook een overzicht van de veelvuldige betrekkingen tussen de Nederlandse auteurs en geleerden en hun Duitse collega's, de

[pagina 182]
[p. 182]

opvattingen over de talen en het probleem van het vertalen. Het boek is vooral ook door het laatste niet alleen maar voor de literatuurwetenschapper interessant.

Er blijkt nog iets anders uit: namelijk dat beide literaturen in die tijd nog heel vaak als eenheid werden opgevat en dat alleen al is een argument om bij het houden van een ‘Barockseminar’ er het Nederlandse element in te betrekken. We kunnen dat zelfs met een zeker zelfbewustzijn doen. Nog tegen het einde van de zeventiende eeuw schrijft Daniel Georg Morhof in zijn Unterricht von der Teutschen Sprache und Poesie over de Nederlandse taal en de dichtkunst: ‘Die Poeterey der Niederländer... is von der Teutschen nicht unterschieden/ ja sie iest selbst Teutsch/ und die Wörter dieser Sprache/ haben mehr von dem alten teutschen/ als irend eine andere. Die Hochteutsche ist gegen sie ein gar neuer Dialectus.’. Een paar bladzijden verder schrijft Morhof over de Nederlandse gedichten van Daniël Heinsius, dat ze ‘so lieblich/ süsse und fliessend sind/ dass ihnen nichts kan vergliechen werden’.

Hoe kun je dat nu concreet in daden omzetten?

Bij een ‘Seminar’ over barokke poëzie, dat betrekkelijk eenvoudig is te houden omdat er ten eerste overvloedig materiaal (ook didaktisch) aanwezig is en ten tweede de formele aspecten van deze lyriek zo gesystematiseerd zijn dat ze geen extra voorbereiding vergen, moet het toch mogelijk zijn om gedichten die op Nederlandstalige voorbeelden teruggaan, op te nemen en te behandelen. De tijdens het ‘Seminar’ te stellen - ‘Waarom uitgerekend Nederlandse?’ - leidt dan tot de mogelijkheid te informeren en te motiveren. Het is mijn ervaring, dat je zonder meer ook een Nederlandse tekst kunt voorleggen, de taalbarrière is veel kleiner dan over het algemeen wordt aangenomen.

Hetzelfde geldt voor het barokke drama. De vertrouwdheid van Andreas Gryphius met het werk van Vondel, men denke aan de vertaling en bewerking van Gebroeders en de Leeuwendalers, is een bekend feit. Zou het in dit verband ook niet eens de moeite waard zijn om Gryphius' Papinianus op Nederlandse invloeden te onderzoeken, vooral met betrekking tot de begrippen macht en autoriteit? Er valt hier nog veel te ontdekken en voor originele thema's zijn de studenten ook dankbaar.

Niet zuiver literair, maar cultuurhistorisch interessant zijn de reisverhalen. De bibliografie ervan bestaat al sinds 1919 respectievelijk 1936 (Jacobsen-Jensen). Daarnaast is er een dissertatie van J. Bientjes Holland und der Holländer im Urteil deutscher Reisenden 1400-1800 uit 1967. Bornemann brengt nog meer titels. Afgezien van het feit dat de zeventiende eeuw daarin een belangrijke plaats inneemt en daardoor zonder meer in het middelpunt kan staan, kun je door een chronologische aanpak algemene historische en literairhistorische kennis doorgeven. Ook dit is iets waarvoor de studenten dankbaar zijn, omdat ze die ook elders kunnen gebruiken. Naast formele dingen is bij reisverhalen, die niet alleen maar nuchtere verslagen zijn,

[pagina 183]
[p. 183]

vooral de keuze van de onderwerpen door de auteurs van belang omdat het meestal om de interpretatie van de eigen realiteit voor een Nederlandse achtergrond gaat. Dit is weer een legitimatie ten gunste van de germanistiek, maar we hebben tegelijkertijd de kans over de Nederlanden en de Nederlandse geschiedenis te informeren en wel vanuit onze achtergrond.

Ook op het gebied van de politieke pamfletten en prenten, vooral uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog en de daarbij behorende godsdienstgeschillen, is er nog veel te doen. Er bevinden zich in de Duitse musea en archieven talloze exemplaren, zowel in het Nederlands als in Duitse vertaling, die op deze tijd betrekking hebben. Zij zijn als aanvulling op de ‘officiële’ geschiedenis van onschatbare waarde voor een realistische begrip van die tijd. De vertalingen - vaak werden ze meteen al meertalig gedrukt - dokumenteren een grote belangstelling van het toenmalige publiek voor actuele internationale, politieke, religieuze en andere gebeurtenissen.

Materiaal om mee te werken is er op dit gebied intussen genoeg. Ik noem alleen maar de catalogus uit Keulen van 1981 Wort und Bild en de mede door collega Vekeman uitgegeven prachtband Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahhunderts uit 1984. Daarnaast de onder supervisie van Wolfgang Harms verschenen werken Illustrierte Flugblätter des Barock. eine Auswahl (1984), een boek dat vooral gedacht is als hulpmiddel bij het universitair onderwijs en de intussen afgelsoten editie van de prenten uit Wolfenbüttel Deutsche illustrierte Flugblätter des 16. und 17. Jahrhunderts. Deel 2 met de historische onderwerpen is in 1980 verschenen; deel 1 met de andere, als ‘ethica’ omschreven bladen, staan op het punt te verschijnen. Aan een derde deel, waarin de collectie van de Hessische Landesbibliothek in Darmstadt wordt opgenomen, wordt hard gewerkt. Een goedkope maar naar mijn mening bijzonder instructieve mogelijkheid om met dit soort materiaal kennis te maken, is de naar aanleiding van het Lutherjaar verschenen catalogus van de tentoonstelling op de Veste Coburg, Illustrierte Flugblätter aus den Jahrenhunderten der Reformation und der Glaubenskämpfe, waarin voor DM 20,- ruim 150 prenten, waaronder ook een aantal Nederlandse, met commentaar zijn opgenomen. Ze tonen heel duidelijk de mogelijkheden die dit materiaal biedt. Tot nu toe zijn bij prenten uit deze tijd vooral de kunsthistorische aspecten aan bod gekomen en samenwerking met de kunsthistorici is natuurlijk alleen maar toe te juichen. Daarnaast echter is een nauwkeurig onderzoek van de erbij behorende teksten en van de historische situatie waaruit ze zijn ontstaan minstens zo belangrijk.

Wat er gedaan kan worden en wat er nog te doen is, blijkt ook uit het artikel van Eberhard Nehlsen in de Nieuwe taalgids (78,3;1985) over een onbekende versie van het Wilhelmus uit 1573, dat er niet alleen op wijst hoe bekend dit lied in Duitsland is geweest, maar vooral ook door de vermelding van de

[pagina 184]
[p. 184]

in deze versie opgenomen coupletten over het beleg van Haarlem nog eens duidelijk maakt, hoe intensief de contacten waren en hoe groot de belangstelling voor de actuele gebeurtenissen in de Nederlanden was:

Es ist bemerkenswert, dass es noch mehr historisch-politische Lieder in deutscher Sprache gint, die die Belagerung Haarlems zum gegenstand haben. So lässt sich vermuten, dass die deutsche Öffentlichkeit regen Anteil nahm an den dramatischen Ereignissen im Nachbarland und dass in diesem Zusammenhang ein aktualisiertes Wilhelmuslied auf interessierte Zuhörer stossen könnte. (p. 223)

Politieke prenten en gedichten zijn bovendien alleen al door hun omvang ook didaktisch uiterst bruikbaar.

II

Het tweede gebied, waarop ik zou willen wijzen, is dat van de emigrantenliteratuur. Ook hier is intussen het een en ander aan duitstalig materiaal aanwezig, dat echter nog veel te weinig wordt gebruikt.

In vrijwel alle boeken en artikelen over emigrantenliteratuur komt Nederland voor, maar bijna uitsluitend beperkt tot de twee uitgeverijen Allert de Lange en Em. Querido. Een probleem bij de behandeling van emigrantenliteratuur in Nederland is bovendien nog het feit dat ons land in eerste instantie doorgangsland is geweest. Van integratie der emigranten was nauwelijks sprake.

Toch zijn er in Nederland in die tijd vrij veel dingen gebeurd, die ook voor het totale beeld van de emigratie belangrijk zijn. Dit geldt overigens ook voor België en daarover is nog veel minder bekend. Afgezien van een artikel van prof. dr. Carlos Tindemans over emigrantentoneel in Antwerpen een aantal jaren geleden in Ons Erfdeel , is mij tot nu toe niets onder ogen gekomen. Dat er het een en ander aan de hand moet zijn geweest en dat het geestelijk klimaat er vrijer was dan in Nederland, weet ik alleen uit memoires. Maar het feit dat Hugo Claus in Het verdriet van België uitgerekend het eerste boek van Klaus Mann dat tijdens het ‘exil’ is ontstaan, Flucht nach Norden, vermeldt is niet alleen door het daaruit gekozen citaat maar interessant. Nederland was echter niet alleen maar doorgangsland. De emigranten waren zo goed en zo kwaad als het ging ook hier actief en dat geldt voor alle mogelijke godsdienstige en politieke richtingen. Bovendien zijn er diverse auteurs definitief in Nederland gebleven, zoals bijvoorbeeld Elisabeth Augustin, Konrad Merz of Heinz Wielek.

Het Dagboek van Anne Frank is in zekere zin ook als emigrantenliteratuur te beschouwen. Samen met het intussen ook in het Duits vertaalde dagboek van Etty Hillesum (Herder) geeft het een

[pagina 185]
[p. 185]

beeld van de vervolging van de Joden van binnenuit gezien, dat in Duitsland volslagen onbekend is.

Van de in Nederland gebleven auteurs zijn Elisabeth Augustin en Konrad Merz wel de bekendsten. Van de eerste, die meteen na haar aankomst in Nederland onze taal is gaan leren en haar werk consequent in het Nederlands heeft geschreven ( De uitgestotene , 1935; Moord en doodslag in Wolhynië , 1936; Volk zonder jeugd , 1936) bestaan er ook een paar Duitse vertalingen van de verhalen die de jaren dertig en het uitbreken van de oorlog tot onderwerp hebben. Je kunt ze alleen maar heel erg indrukwekkend noemen.

Van Konrad Merz zijn de roman Ein Mensch fällt aus Deutschland, waarin hij zijn eerste ervaringen in Nederland beschrijft en zijn verhalen Der Mann, der Hitler nicht erschossen hat verkrijgbaar. De concentratiekampbelevenissen van de belangrijkste Nederlandse vertaler van emigrantenliteratuur Nico Rost behoren hier net zo goed bij als het historische werk van Erich Kuttner Het hongerjaar 1566 , waarvan de eerste drie drukken in de Nederlandse vertaling met een inleiding van Jan Romein zijn verschenen en de oorspronkelijke Duitse versie in 1979 bij Konkret in Hamburg. Bij Augustin, Merz en Rost bestaat de directe confrontatie met de eigen tijd in Nederland en Duitsland uit Duits respectievelijk Nederlands perspectief. Bij Kuttner aansluitend op de traditie van de historische roman in de emigrantenliteratuur, worden willekeur en onrecht met talrijke verwijzingen naar de eigen tijd in een historische studie behandeld. Een vergelijking met Friedrich Stillers Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der spanischen Regierung ligt voor de hand.

Een bijzondere plaats ten aanzien van Nederland neemt de scghrijfster Grete Weil in, die tijdens de oorlog ondergedoken was en in 1947 weer naar Duitsland is teruggekeerd. Haar man werd in 1941 tijdens een razzia in Amsterdam gearresteerd en in het concentratiekamp Mauthausen omgebracht. Bij Grete Weil wordt de ambivalente houding, die meer emigranten ten aanzien van Nederland hadden, heel duidelijk. In haar romans Tramhalte Beethovenstraat (1963), Meine Schwester Antigone (1980), Generationen (1983) en in haar verhalen Happy, sagte der Onkel (1968) worden de problemen van de voormalige emigrante met het verleden, met schuld en verantwoording op overtuigende wijze beschreven en met het heden in verband gebracht. Het is ideaal materiaal voor een ‘Seminar’ over emigrantenliteratuur en biedt vele mogelijkheden om over Nederland als ‘exilland’ te informeren.

Afgezien van de genoemde teksten, die alle duitstalig zijn, bestaat er zoals gezegd intussen ook het een en ander aan secundaire literatuur.

Hermann Kestens te hymnische Hymne für Holland uit 1970 buiten beschouwing gelaten, werd er een begin gemaakt met het door Hans M. Würzner verzorgde deel 6 van de Amsterdamer Beiträge zur neueren Germanistik (1977). In aansluiting daarop heb ik zelf in

[pagina 186]
[p. 186]

1979 voor Duitse collega's tijdens een symposium in Günzburg een lezing over de ‘Integrationsproblematik emigrierter deutscher Autoren in den Niederlanden’ gehouden, die in 1981 in de door Wolfgang Frühwald en Wolfgang Schieder verzorgde band Leben im Exil is verschenen. Het is een poging mijnerzijds om in heel kort bestek te laten zien wat er voor mogelijkheden en problemen ten aanzien van Nederland op dit gebied zijn.

Een belangrijke bijdrage is Die Niederlande und das deutsche Exil 1933-1940 uitgegegven door Kathinka Dittrich en Hans M. Würzner, die in 1982 is verschenen en teruggaat op een in 1981 in samenwerking met het Goethe-instituut te Amsterdam gehouden symposium. Dit werrk is zowel wat algemene historische en politieke informatie betreft als in de meer gespecialiseerde bijdragen over literatuur, toneel, muziek, beeldende kunsten enz. een bron van informatie, die in deze vorm tot nu toe nog niet bestond. Er is een Nederlandse (Van Gennep) en een Duitse uitgave van. Een bespreking, die vooral uit een uitvoerig overzicht van de inhoud bestaat, is verschenen in het ARCHIV für das Studium der neuren Sprache und Literaturen (Bd. 221, 1984/2).

Een ideologisch te eenzijdig overzicht, dat echter wel veel materiaal bevat over de emigranten in Nederland, is I (1981), dat oorspronkelijk in Leipzig is verschenen en in de Bondsrepubliek als Rödeberg Taschenbuch wordt verkocht. Alle genoemde titels zijn van betrekkelijk recente datum. Daarvóór bestaat er eigenlijk maar weinig.

Als ‘inbreng’ van de docent kan op Nederlandse literatuur worden gewezen die het exil of de vervolging tot onderwerp heeft. Om een voorbeeld te noemen: Het wilde feest van Adriaan van der Veen, waarin ook het voor de Duitse emigrantenliteratuur belangrijke probleem van de verzoening een rol speelt. In dit boek, en dat geldt ook voor talrijke andere, zijn er belangrijke en interessante overeenkomsten met de Duitse literatuur op het gebied van de Joodse emigratie. In de Duits-Joodse emigrantenliteratuur speelt bijvoorbeeld het probleem van de eigen nationaliteit een grote rol. De verontwaardiging of de ontzetting plotseling geen Duitser meer te mogen zijn, is een herhaaldelijk voorkomend motief. De volgende passage uit Josepha Mendels roman Je wist het toch sluit hier direct op aan: ‘Wanneer alles voorbij is... zal ik dan door deze les een Jood geworden zijn? Nee, nee, ik ben Hollander, het is op Nederlandse bodem dat ik ben geboren. Ik heb een Nederlandse opvoeding gehad...’ (p. 104, 2e druk). De eerste druk van deze roman is in 1948 bij Querido verschenen, de tweede in 1982 bij Meulenhoff.

Alleen al uit dit citaat blijkt, dat de assimilatie- en acculturatieproblemen bij de Nederlandse en Duitse Joden tamelijk identiek geweest moeten zijn. Ook Ischa Meijers Brief aan mijn moeder (1978) en zijn andere werk, Renate Rubinsteins overwegingen, Tom Pauka's Gedroomde kansen (1984), het werk van

[pagina 187]
[p. 187]

Marga Minco, Anja Meulenbelts Alba (1984) en nog vele andere meer horen hier in zekere zin thuis.

Het zijn thema 's die bij de behandeling van de emigrantenliteratuur of die uit de naoorlogse tijd tot nu toe nauwelijks of helemaal niet aan de orde zijn gekomen, maar die er naar mijn mening wel degelijk bijhoren en die je zonder de juiste dimensies geweld aan te doen als verbreding van het germanistisch repertoire kunt realiseren. Dit realiseren behoeft volgens mij niet meteen in een zelfstandig ‘Seminar’ te gebeuren, hoewel dat natuurlijk het mooiste is. Het kan ook bij een thematisch passend ‘Seminar’ van een collega, om zo te zeggen als gast. Het gaat er werkelijk in de eerste plaats om een zeker bewustzijn voor het bestaan van deze dingen te wekken en van daar uit verder te bouwen. Aan dat wekken van het bewustzijn wordt intussen gewerkt. Ik denk aan de tentoonstelling van in het Duits vertaalde Nederlandse literatuur, de geplande activiteiten naar aanleiding van de Vondelherdenking in 1987 te Keulen en aan het colloquium dat collega Stegeman volgend jaar in Zürich organiseert. Het is mede onze taak om daar iets uit en van te maken.

Hoewel ik mij tot twee gebieden heb beperkt, waarbij ik alleen maar van Duitstaligen ben uitgegaan en uiteraard verre van volledig heb kunnen zijn, wil dat niet zeggen dat het de enige mogelijkheden zijn. Contacten, dialogen, vertalingen enz. zijn er door de eeuwen heen natuurlijk altijd geweest. Er kan en moet hier nog veel onderzocht worden, maar het ging mij er niet in de laatste plaats om dat de genoemde thema's van dien aard zijn, dat je er bij de Duitse collega's belangstelling voor kunt wekken.

Literatuurlijst

Titels in volgorde van vermelding. De genoemde studies bevatten uitvoerig bibliografisch materiaal, dat hier niet wordt genoemd.

Ulrich Bornemann, Ablehnung und Abgrenzung. Untersuchungen zur Rezeption der niederländischen Literatur in der deustchen Dichtungsreform des 17. Jahrhunderts. Assen/Amsterdam: Van Gorcum 1976.
Daniel Georg Morhofens Unterricht von der Teutschen Sprache und Poesie. Hg. v. henning Boetius. Bad Homburg v.d. ARCHIV dür das Studium der neuren Sprache und Literaturen./Berlin/Zürich 1969. (De eerste druk van dit werk is in 1682 verschenen, de citaten zijn afkomstig uit de herdruk, die uitgaat van de uitgave van 1700, pp. 131 en 134).
J.N. Jacobsen Jensen, Reizigers te Amsterdam. Amsterdam 1919 (supplement 1936).
[pagina 188]
[p. 188]
J. Bientjes, Holland und der Holländer im Urteil deutscher Reisenden 1400-1800. Amsterdam 1967.
Ferdinand van Ingen, Holländisch-deutsche Wechselbeziehungen in der Literatur des 17. Jahrhunderts. Bonn: Köninglich Niederländische Botschaft 1981 (‘Nachbarn’, nr. 26). (Niet in de tekst vermeld, van hoog niveau en bijzonder instructief.)
H.-J. Raupp en anderen, Wort und Bild. Buchkunst und Drukgraphik in den Niederlanden im 16. und 17. Jahrhundert. Köln: Belgisches Haus 1981.
Herman Vekeman/Justus Müller Hofstede, Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahhunderts. D-5042 Erftstadt: Franz J. Lukassen Verslag 1984.
Wolfgang Harms/John Roger Paas/Michael Schilling/Andreas Wang (Hg), Illustrierte Flugblätter des Barock. Eine Auswahl. Tübingen: Niemeyer Verlag 1983 (Deutsche Neudrucke: Reihe Barock; Bd. 30).
Wolfgang Harms (Hg.), Deutsche illustrierte Flugblätter des 16. und 17. Jahrhunderts. Band 1. Die Sammlung der Herzorg August Bibliothek in Wolfenbüttel. 1: Ethica, Physica, Hg. v. Wolfgang Harms und Michael Schilling zusammen mit Barbara Bauer und Cornelia Kemp. Tübingen: Niemeyer 1985.
Wolfgang Harms (Hg.), Deutsche illustrierte Flugblätter des 16. un d17. Jahrhunderts. Band II. Die Sammlung der Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel. 2: Historica. Hg. v. Wolfgang Harms zusammen mit Michael Schilling und Andreas Wang. München: Kraus 1980.
Wolfgang Harms/Beate Rattay, Illustrierte Flugblätter aus den Jahrenhunderten der Reformation und der Glaubenskämpfe. Coburg: Kunstsammlungen der Veste Coburg 1983 (DM 20,- op dit adres te bestellen).
Prof. dr. Carlos Tindemans, transit. Exiltheater en receptie te Antwerpen 1933-1940. In: Ons Erfdeel, 23e jaargang/ nov.-dec. 1980, pp. 713-725.
Elisabeth Augustin, Het had erger kunnen zijn. Twaalf verhalen. Maasbree: Corrie Zelen 1979 (gegevens over de in het Duits vertaalde verhalen op p. 123).
Nico Rost, Goethe in Dachau. Hamburg: Konkret Literatur Verlag 1981. (Fischer Bücherei no 5183).
[pagina 189]
[p. 189]
Konrad Merz, Ein Mensch fällt aus Deutschland. Anhang: Aus dem Tagebuch eines Berliner Studenten. Mit einem Nachwort von Ingeborg Drewitz. Hamburg: Konkret Literaturverlag 1978 (Bibliothek der verannten Bücher, hg. v. Hein Kohn und Werner Schartel). De eerste druk dateert uit 1936. (Fischer Bücherei no. 5172).
Konrad Merz, Der Mann, der Hitler nicht erschossen hat. Erzählungen eins Masseurs. Mit einem Nachwort von Walter Huder. Darmstadt: Agora Verlag 1976.
Erich Kuttner, Het hongerjaar 1566. Met een inleiding van Jan Romein. Vertaling en bewerking door Johan Winkler. Amsterdam: Querido 1979 (=4e druk). De eerste Duitse uitgave: Das Hungerjahr 1566. Hamburg: Konkret Literaturverlag 1979.
Grete Weil, Tramhalte Beethovenstraat. Wiesbaden: Limes Verlag 1963 (Fischer Taschenbuch 5301).
Grete Weil, Meine Schwester Antigone. Zürich/Köln: benziger 1980 (Fischer Taschenbuch 5270).
Grete Weil, Generationen. Zürich/Köln 1983.
Grete Weil, Happy, sagte der Onkel. Drei Erzählungen. Wiesbaden: Limes 1968 (Fischer Taschenbuch 5254).
Hermann Kesten, Hymne für Holland. Bonn: Kgl. Niederländische Botschaft z.j. (1970) (‘Nachbarn’ nr. 8).
Hans M. Würzner (Hg.), Zur deutschen Exilliteratur in den Niederlanden 1933-1940 (Amsterdamer Beiträge zur neueren Germanistik Band 6), Amsterdam 1977.
Wolfgang Frühwald/Wolfgang Schieder (hrsg), Leben im Exil. Probleme der Integration deutscher Flüchtlinge im Ausland 1933-1945. Hamburg: Hoffmann und Campe 1981 (Reihe ‘Historische Perspektiven’ nr. 118), pp. 54-68.
Kathinka Dittrich/Hans M. Würzner (Hg.), Die Niederlande und das deutsche Exil 1933-1940. Königstein/Ts.: Athenäum 1982.
Klaus Heitmann/Herbert Kolb/Dieter Mehl (Hg.), ARCHIV für das Studium der neuren Sprache und Literaturen. 221. Band, 136. Jahgang, 2. Halbjahresband 1984, pp. 324-327.
Klaus Hemsdorf/Hugo Fetting/Silvia Schlenstedt, Exil in den Niederlanden und in Spanien. Frankfurt am Main: Röderberg-Verlag 1981 (Röderberg Taschenbuch Band 97).
[pagina 190]
[p. 190]
Andriaan van der Veen, Het wilde feest. Amsterdam: Querido 1952 en vaker (10e druk 1975).
Josepha Mendels, Je wist het toch. Amsterdam: Querido 1948 en Amsterdam: Meulenhoff 1982. Over J. Mendels: Max Nord, Josepha Mendels. Portret van een kunstenaar. Amsterdam: Meulenhoff 1981.

De boeken van Ischa Meijer en Marga Minco zijn bij Bert Bakker verschenen, die van Renate Rubinstein bij Meulenhoff, die van Tom Pauka bij Querido en die van Anja Meulenbelt bij Van Gennep, alle te Amsterdam.

 

Verdere informatie over emigranten en emigrantenliteratuur onder andere in: Menno ter Braak, De artikelen over emigrantenliteratuur 1933-1940. Uitgegeven door Francis Bulhof. 's-Gravenhage: Uitgeverij BZZTôH 1980; BZZLLETIN 94 over Emigrantenliteratuur (maart 1982); Jeroen Brouwers, De laatste deur. Amsterdam: Arbeiderspers 1984.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1985

  • 30 augustus 1985

  • 28 augustus 1985

  • 29 augustus 1985

  • 27 augustus 1985

  • 26 augustus 1985


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Carel ter Haar


landen

  • over Duitsland