Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 11 (1991) (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 11 (1991)

(1992)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handelingen Elfde Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

Fraseologie en lexicografie
J. Fenoulhet (Londen)

Dit veelomvattende onderwerp dient onmiddellijk gereduceerd te worden tot wat van belang is voor docenten Nederlands in het buitenland. Daarom wordt de lexicografie beperkt tot de Nederlandse lexicografie behalve als er interessante woordenboeken zijn voor andere talen die ons als model zouden kunnen dienen. Natuurlijk gaan mijn gedachten dan in eerste instantie uit naar het Engels en de schijnbaar talloze woordenboeken die er voor die taal zijn. Wat de fraseologie betreft, wordt dit grote gebied van alle mogelijke soorten woordcombinaties niet ingeperkt, maar overzichtelijker gemaakt door verschillende categorieën te onderscheiden.

 

Met deze lezing wordt een tekortkoming van bestaande Nederlandse woordenboeken in het licht gesteld, die zijn oorsprong heeft in het feit dat de gangbare woordenboeken altijd het woord/lexeem als uitgangspunt nemen, terwijl er ook andere grotere lexicale eenheden zijn die aandacht verdienen. Voor niet-moedertaalsprekers is het bijzonder nuttig om met woordgroeplexemen - ook wel frasemen genoemd - te werken, ‘omdat een niet-moedertaalspreker deze eenheden moet leren en zij niet generaliseerbaar zijn’, om Van Sterkenburg (1991) te citeren.

 

Zo wordt in deze lezing aan de ene kant een aspect van de Nederlandse taal zelf onder de loep genomen en aan de andere de woordenboeken die het Nederlandse vocabularium proberen vast te leggen en te omschrijven. Ook moet onze aandacht uitgaan naar de manier waarop de fraseologie een grotere rol kan spelen in de lexicografie. Hierbij zijn de volgende punten van belang: specifieke eigenschappen van gebruikers van Nederlandse woordenboeken; bestaande en gewenste eigenschappen van de woordenboeken zelf.

De volgende vragen komen aan de orde:

[pagina 108]
[p. 108]
1)Zijn er wezenlijke verschillen tussen gevorderde studenten Nederlands als vreemde taal en beginners op het gebied van de fraseologie?
2)Moet er een onderscheid gemaakt worden tussen woordenboekgebruik voor receptieve en voor produktieve doeleinden?
3)Gaat het uitsluitend om monolinguale woordenboeken, of kunnen ook tweetalige woordenboeken een rol spelen voor de leerder met betrekking tot de fraseologie?

Enkele terminologische kwesties

Met de term fraseologie wordt aangeduid: de eigenschap van taal om samenhangende groepen woorden te vormen, die niet alleen in syntactisch opzicht een interne structuur vertonen, maar ook in semantisch opzicht nauw met elkaar verbonden zijn. Neem de voorbeeldzin die ik zomaar uit het Basiswoordenboek Nederlands van De Kleijn en Nieuwborg plukte:

Vanuit Palermo stuur ik jullie een vriendelijke groet

De woordgroep een vriendelijke groet duiden we syntactisch aan met de term nominale constituent omdat deze constituent intern gestructureerd is:

DET + (ADJ) + N
een vriendelijke groet

met een eigen functie in de zin, die van lijdend voorwerp. Maar op het lexicale vlak vertonen deze woorden ook een bijzondere samenhang. De woordcombinatie

vriendelijk + groet

(eventueel gerealiseerd door het meervoud vriendelijke groeten) kan men als een vaste verbinding beschrijven vanwege de hoge frequentie van die combinatie. Bovendien weet iedere moedertaalspreker intuïtief dat bepaalde combinaties niet mogelijk zijn

* aardige/vriendschappelijke groeten
* warme groeten
[pagina 109]
[p. 109]

terwijl hartelijke groeten weer wel kan. De Grote Van Dale geeft er natuurlijk veel meer: een korte/beleefde/koele groet; de Engelse/militaire groet; een lief groetje.

 

Zulke vaste verbindingen worden ook collocaties genoemd. In dit geval hebben we met lexicale collocaties te maken. Er zijn namelijk ook grammaticale collocaties. Dit laatste type bestaat uit een dominant woord (een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord) dat vast verbonden wordt met een voorzetsel, een infinitief of een bijzin:

Ik heb besloten thuis te blijven
De regering besluit tot het geven van financiële hulp

Voor een gedetailleerde uiteenzetting van grammaticale en lexicale collocaties zie Morton Benson (1985) Collocations and Idioms.

Als een afzonderlijke categorie van vaste woordcombinaties moeten hier de idiomatische uitdrukkingen genoemd worden. Ze vormen een aparte groep omdat ze semantische specialisatie vertonen; hun betekenis valt niet op te maken uit kennis van de betekenis van de afzonderlijke woorden waaruit de uitdrukking bestaat. Bij voorbeeld,

een zwaar hoofd in iets hebben

Het is voor mij als Engelstalige onmogelijk om de betekenis van de combinatie zwaar + hoofd te raden, zelfs niet met behulp van de voorbeeldzin in het Basiswoordenboek.

Denk je dat Cor zal slagen? -- Ik denk het niet. Ik heb er in ieder geval een zwaar hoofd in. (p. 130)

Andere termen die men tegenkomt zijn fraseologismen, een algemene term voor alle vaste woordcombinaties, die ook hier wordt gehanteerd. Verder zijn er spreekwoorden die tenslotte ook uit woordcombinaties bestaan. Maar omdat er al gespecialiseerde woordenboeken van spreekwoorden zijn zoals het Van Dale Spreekwoordenboek in vier talen uit 1988, kunnen wij spreekwoorden hier verder buiten beschouwing laten.

[pagina 110]
[p. 110]

Waarom een fraseologisch woordenboek?

Waarom ineens zoveel aandacht voor de fraseologie? Collocaties en idiomatische uitdrukkingen zijn niet iets nieuws. Het antwoord op deze vragen hangt samen met ontwikkelingen in het onderwijs van het Nederlands als vreemde taal en met de toenemende specialisatie van woordenboeken voor specifiekere doelgroepen. Misschien, zult u zeggen, is het meer een kwestie van nieuwe projecten bedenken om al die lexicografen bezig te houden, of om winst te maken voor uitgeverijen. Gelukkig behoor ik tot geen van beide belangengroepen, maar tot een derde: die van de docenten Nederlands als vreemde taal. Zulke docenten weten uit eigen ervaring dat kennis van afzonderlijke woorden en grammaticale regels niet genoeg is voor de leerder die goed alledaags Nederlands wil spreken en schrijven. Vooral bij de produktieve vaardigheden vormt dit gebrek aan kennis van de verbindingsmogelijkheden van woorden een probleem.

 

Op het gebied van het Engels als vreemde taal is men al jaren geleden tot het inzicht gekomen dat een apart woordenboek een oplossing kan bieden. In de jaren dertig en later in de jaren zeventig/tachtig is hier uitvoeriger op ingegaan, meestal in verband met monolinguale woordenboeken voor taalleerders. Maar pas in 1975 is er een apart fraseologisch woordenboek gekomen: deel 1 van het Oxford Dictionary of Current Idiomatic English dat aan de zogenaamde ‘phrasal verbs’, dat wil zeggen hoofdzakelijk aan grammaticale collocaties, gewijd is. In 1983 verscheen deel 2 dat over ‘phrase, clause and sentence idioms’ handelt. Het interessante van dit woordenboek is dat de ingangen uit woordgroepen in plaats van individuele woorden bestaan, dat wil zeggen uit frasemen in plaats van lexemen. Hierop volgde in 1986 het BBI Combinatory Dictionary of English. Deze woordenboeken kunnen ons laten zien hoe het moet, of juist het tegenovergestelde. Ook wil ik uw aandacht vestigen op een nog niet verschenen woordenboek: English Words in Use. A Dictionary of Collocations in de reeks Collins Cobuild, dat een veelbelovend voorbeeld lijkt. Er is gebruik gemaakt van een computerbestand maar ik heb de indruk dat de computer in dienst staat van de gebruiker. Dit woordenboek is gemaakt door de University of Birmingham in samenwerking met The Centre for British Teachers.

[pagina 111]
[p. 111]

Alvorens de aandacht op de woordenboeken zelf te vestigen, is het de moeite waard om even bij de mogelijke gebruikersgroep stil te staan. In de recente literatuur is er in dit verband sprake van ‘niet-moedertaalsprekers’ en ‘anderstaligen’. Het lijkt mij wenselijk om van deze groep een wat genuanceerder beeld te krijgen.

Gebruikers van een fraseologisch woordenboek

Het lijdt geen twijfel dat het gebied van de fraseologie langzamerhand meer aandacht krijgt en er bestaat nogal wat overeenstemming over dat er behoefte is aan een fraseologisch woordenboek als hulpmiddel voor de leerder. Er wordt in de literatuur van uitgegaan dat een fraseologisch woordenboek hèt aangewezen hulpmiddel is omdat een grammatica die rol niet kan vervullen en ook een algemeen woordenboek niet vanwege de problemen van omvang. Om wat meer over de mogelijke doelgroep te weten te komen, moet mijn eerste vraag (zie p. 108) beantwoord worden. En even terzijde: zijn het uitsluitend leerders die met een woordenboek van verbindingen gebaat zouden zijn? Wanneer houdt men op leerder te zijn? Op het gebied van de woordenschat kan iedereen - anderstalige of moedertaalspreker - nog altijd nieuwe woorden en uitdrukkingen tegenkomen.

 

Als de doelgroep niet homogeen is, kan één fraseologisch woordenboek dan aan de behoeften beantwoorden? Het is mijns inziens belangrijk om een onderscheid te maken tussen twee subgroepen van leerders, namelijk beginners (b.v. elementair niveau van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal) en gevorderden (Basisniveau en hoger). De eerste subgroep heeft de kernwoordenschat en de voornaamste grammaticale regels nog niet onder de knie, en leemtes in hun kennis betekenen vaak dat communicatie niet plaatsvindt. De tweede subgroep kent genoeg om bij voorbeeld een onbekend woord of idioom te omschrijven. Vanaf het punt dat een leerder een adequate beheersing van de grammatica en het woordenschat heeft, leiden problemen met fraseologismen niet zozeer tot communicatiestoornissen als wel tot steeds subtielere stijlkwesties.

 

Zelf ben ik de mening toegedaan dat een geïntegreerd taalaanbod beter is voor de eerste groep en dat een apart woordenboek van fraseologismen geschikt is voor de tweede. Om deze kwestie even op een persoonlijk vlak te

[pagina 112]
[p. 112]

brengen kunnen wij aan de hand van Tabel 1 (zie p. 113) duidelijk zien dat een anderstalige - in dit geval de spreker - altijd een gebrekkige kennis van het Nederlands heeft waar het vaste combinaties van woorden betreft. Om dit in de eerste plaats voor mijzelf aan te tonen hield ik een lijst bij van probleemgevallen die zich voordeden tijdens het schrijven van deze lezing. Aan de linkerkant ziet u de opgezochte fraseologismen, samen met een typering: categorie 1 = grammaticale collocaties; categorie 2 = lexicale collocaties; categorie 3 = idiomen. Aan de rechterkant worden per kolom de woordenboeken aangegeven waarin gezocht werd, en de uitkomst.

 

Ten eerste enkele opmerkingen over de opgezochte fraseologismen. Deze worden gegeven in de vorm waarin ze opgezocht werden; we kunnen er dus niet van uitgaan dat ze correct zijn. Sommige waren nergens te vinden. Als men zoiets als een veelomvattend combinatorisch woordenboek had, dan had men kunnen zeggen dat het onmogelijke combinaties waren. Maar nu zijn er drie mogelijkheden: de fraseologismen zijn niet juist; de combinaties zijn wel mogelijke maar zeldzame vaste verbindingen; of het zijn geen vaste, dus vrije verbindingen. Dat zou best het geval kunnen zijn met vriendelijk en aardig. Het probleem waar ik mee zat, was dat de Engelse equivalenten wel vaste verbindingen aangaan friendly towards en kind to. Hier hebben we waarschijnlijk te maken met het grensgebied tussen vaste en vrije verbindingen. Ik geloof dat dit probleem alleen de grammaticale collocaties betreft.

 

Wat de lexicale collocaties betreft had ik al met de openingszin van deze lezing problemen. De combinatie breed + onderwerp kon ik noch via de collocator noch via de basis vinden. Een onmogelijke of een vrije verbinding? Wel had ik één keer zekerheid, namelijk toen ik een fout had gemaakt door interferentie uit het Engels, waarin men ‘draw a distinction’ zegt. Met de idiomen had ik veel meer succes. Natuurlijk kan men uit dit kleine overzicht geen conclusies trekken, alleen opmerken dat van de drie categorieën de idiomatische uitdrukkingen de opvallendste zijn en het makkelijkst te identificeren, en dat de eerste categorie enorm groot is.

[pagina 113]
[p. 113]

Tabel 1: Opgezochte fraseologismen

      Opgezocht in        
Opgezochte fraseologisme GVD HNL GK K VDBW BW  
1              
iemand uitnodigen voor + + + - + + 5
op zijn kamer - - + - - - 1
vriendelijk tegen iemand zijn - - + - - + 2
aardig voor/tegen iemand zijn - - - - - - 0
z'n excuses aanbieden voor - - - - - - 0
aandacht voor iets - - - - - - 0
gebaat zijn met iets (baten) - - + - - - 1
een uiteenzetting van + + - - + - 3
2              
een breed onderwerp - - - - - - 0
een breed onderwerp - - - - - - 0
een onderscheid trekken + maken + maken + maken - + maken - 4
strijdkrachten ergens houden - - - - - - 0
een zucht slaken +            
3              
vaste voet krijgen + ergens (vaste) voet krijgen + ergens (vaste) voet krijgen + voet krijgen vaste voet krijgen + ergens vaste voet krijgen + ergens vaste voet krijgen - 5
met iets voor de dag komen + + + + - - 4
  6 5 7 2 4 2  

Vet betekent ‘onbekend woord/fraseologisme’
Onderstreept betekent ‘nagetrokken op dit lemma’

Sleutel

Opgezochte fraseologismen    
Cat. 1 = grammaticale collocaties
Cat. 2 = lexicale collocaties Nederlands
Cat. 3 = idiomen
  = lemma waar opgezocht
  = problematisch(e) woord(en)

Opgezocht in:    
GVD = Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal
HNL = Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags
GK = Eigentijds Nederlands. Grote Koenen
K = Kramers' Groot Woordenboek Nederlands
VDBW = Van Dale Basiswoordenboek van de Nederlandse taal
BW = Basiswoordenboek

[pagina 114]
[p. 114]

Ten tweede enkele opmerkingen over de vindplaatsen van de opgezochte fraseologismen. Een plusteken geeft aan dat een bepaald fraseologisme wel gevonden is. De plustekens zijn opgeteld per woordenboek (verticaal) en per fraseologisme (horizontaal). Als men naar de kolommen kijkt, ziet men dat de Grote Koenen het hoogste scoort. Daarna komen de Grote Van Dale en de Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands. Maar zoals eerder gezegd mag men hieruit geen conclusies trekken. Van de grotere woordenboeken lijkt Kramers alleen idiomatische uitdrukkingen op te nemen en geen collocaties. Bij de twee basiswoordenboeken zal men vanwege hun beperkte omvang minder plussen verwachten, zeker wat het boek van De Kleijn en Nieuwborg betreft omdat het voor de beginnende leerder bedoeld is. Die veronderstelling blijkt juist te zijn. Vervolgens zullen deze indrukken aan de woordenboeken zelf getoetst worden. Het spreekt vanzelf dat dit overzicht uiterst oppervlakkig blijft.

Behandeling van fraseologismen in de Nederlandse lexicografie

Het is niet zo dat fraseologismen geen aandacht krijgen in de Nederlandse woordenboeken. Wel is het echter zo, dat er weinig systematiek zit in de behandeling en dat men een hele reeks woordenboeken nodig heeft om zijn kansen te vergroten. Het is ook een gemis dat twee recente overzichten van Nederlandse woordenboeken Wegwijs in woordenboeken van Geeraerts en Janssens (1982) en nummer 17 uit de reeks Voorzetten - Lexicografie en overheid: aanzet tot een woordenboekbeleid van Janssens (1988), haast geen aandacht schenken aan de behandeling van vaste verbindingen in de belangrijkste woordenboeken van het Nederlands. Geeraerts en Janssens constateren dat er geen aparte woordenboeken zijn voor vaste combinaties, behalve voor spreekwoorden en zegswijzen. Binnen de microstructuur (dat wil zeggen de afzonderlijke ingangen) van de voornaamste woordenboeken komen vaste verbindingen wel voor, volgens hen, maar die dienen dan meestal als voorbeeldmateriaal. Dat betekent dat er geen strikt onderscheid gemaakt wordt tussen vaste verbindingen als zodanig en de verbindbaarheid van woorden. Dat geldt voor de hierboven (Tabel 1) besproken woordenboeken met uitzondering van het Basiswoordenboek, dat vaste verbindingen apart behandelt en bovendien nog voorbeelden geeft van verbindingen in gebruik.

[pagina 115]
[p. 115]

Geen wonder dat men een zucht van verlichting slaakt als men in de Toelichting van het laatstgenoemde woordenboek leest: ‘De vaste verbindingen worden vermeld na en los van de betekenisverschillen en de verschillen in functie en valentie’ (p. 11). Hoewel het aantal vaste verbindingen beperkt is tot degene ‘die met behulp van de lemma's van dit woordenboek gevormd kunnen worden’, hebben we hier tenminste te maken met een bewuste en daardoor duidelijke aanpak die tot een gebruikersvriendelijke behandeling van fraseologismen leidt. Niet dat alle problemen opgelost zijn, want er wordt geen uitleg gegeven, alleen een voorbeeld, zoals het al eerder geciteerde

Ik heb er in ieder geval een zwaar hoofd in.

Men kan concluderen dat fraseologismen geen hoge prioriteit hebben gehad bij het bepalen van de macro- en microstructuur van de genoemde woordenboeken. Wat de macrostructuur betreft bestaan de lemma's uit individuele woorden in alfabetische volgorde - wat iedereen van een woordenboek verwacht, maar wat niet onmisbaar is, want er zijn andere denkbare procédés die misschien passender zijn als men de aandacht verschuift van betekenisverklaringen naar fraseologismen. Deze lexeem-georiënteerde aanpak heeft onvermijdelijke consequenties voor de microstructuur omdat alles dan in dienst staat van de betekenisverklarende functie. Zodra men de vaste woordcombinaties voorop stelt, kunnen zij niet meer primair als illustratief materiaal beschouwd worden. En hiermee belanden wij bij de kern van deze lezing. Als er behoefte bestaat aan een woordenboek van vaste woordcombinaties, hoe moet het er dan uitzien? Wat zijn de methodologische problemen? Hoe kunnen wij docenten Nederlands als vreemde taal bewerkstelligen dat een nieuw woordenboek in onze behoeften voorziet?

Verschillende woordenboeken voor vaste woordcombinaties?

In het aan het begin van deze lezing genoemde artikel heeft een Nederlandse lexicoloog zich met deze kwestie beziggehouden. Prof. P.G.J. van Sterkenburg, directeur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en hoofdredacteur van het Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands heeft een voorstel gedaan inzake ‘een basis-fraseologie voor niet-moedertaalsprekers’. Als lexicoloog schenkt hij vooral aandacht aan theorievorming

[pagina 116]
[p. 116]

opdat het resulterende woordenboek wetenschappelijk verantwoord zal zijn. En zo hoort het ook. Maar in de lexicografie moet de theorie altijd rekening houden met de eigenschappen van de doelgroep.

 

Van Sterkenburg maakt een belangrijk onderscheid tussen produktieve en receptieve functies van een woordenboek, maar dit inzicht moet mijns inziens weer getemperd worden met de kennis van het gedrag van de veronderstelde gebruikers. Volgens Van Sterkenburg bepalen de bovengenoemde functies de opslagplaats van vaste verbindingen. Hij geeft twee voorbeelden van het type ADJ + N:

collocator basis
Brabantse drieklapper
outgedropte junkie

Volgens Van Sterkenburg zoekt men ze op bij het zelfstandig naamwoord voor produktief gebruik en bij het bijvoeglijk naamwoord voor receptief gebruik. Er bestaat geen twijfel wat het eerste betreft, maar het tweede geval is lang niet zo duidelijk als hier wordt gesuggereerd. Waarschijnlijk heeft Van Sterkenburg vanuit het perspectief van een moedertaalspreker geredeneerd, want vanuit het perspectief van een niet-moedertaalspreker is het best mogelijk dat men geen van beide woorden kent. Dan kijkt men het eerst naar het dominante woord in een combinatie, in dit geval het zelfstandig naamwoord. Bij gevorderde anderstaligen (en dus ervaren woordenboekgebruikers) gaat dit anders: in het geval dat ze beide woorden of alleen het zelfstandig naamwoord niet kennen, zou het handig zijn om alles in een keer op te kunnen zoeken - en waarom dan niet bij het zelfstandig naamwoord? In het geval dat ze het bijvoeglijk naamwoord niet kennen, zullen ze het vermoedelijk als een los woord beschouwen en dat in een vertaalwoordenboek of verklarend woordenboek opzoeken. Indien men rekening gaat houden met het gedrag van de doelgroep, wat tegenwoordig steeds meer wordt gedaan, moet men ook aandacht besteden aan de totale omgang met woordenboeken, de woordenboekvoorraad, en de verhouding tussen vertaalwoordenboeken en monolinguale woordenboeken. Terwijl een moedertaalspreker liefst alles in één boek wil hebben, gaan niet-moedertaalsprekers ervan uit dat zij er meer

[pagina 117]
[p. 117]

nodig hebben en worden vertaalwoordenboeken en leer-/monolinguale woordenboeken op een complementaire manier gebruikt.

 

Het is nu een geschikt moment om naar mijn tweede vraag terug te keren: moet er een onderscheid gemaakt worden tussen woordenboekgebruik voor receptieve en produktieve doeleinden? Hoewel er duidelijk een onderscheid te constateren valt tussen de twee functies, is het mogelijk dat dit niet zo belangrijk is voor woordenboekgebruik.

 

Verder besteedt Van Sterkenburg aandacht aan de criteria voor de selectie van vaste verbindingen voor opname in een speciaal woordenboek. Hoewel de frequentie van woorden een bruikbaar criterium is voor opname van lexemen in een leerwoordenboek bleek, volgens Van Sterkenburg, een corpus van 3,6 miljoen woordvormen niet voldoende om bruikbare verbindingen van onbruikbare te onderscheiden. Vervolgens stelt hij een ander, semantisch criterium voor. Als uitgangspunt neemt hij een begrip - hij geeft als voorbeeld begraven, waarvoor hij equivalenten in de vorm van verbindingen geeft.

begraven  
1: een dode uitdragen <form.>
2: iem. aan de aarde toevertrouwen <form.>
3: iem. de laatste eer bewijzen <eufem.>
4: iem. een laatste groet brengen <eufem.>
5: iem. naar zijn laatste rustplaats begeleiden <eufem.> enzovoorts t/m 11.

Hij gebruikt dit procédé om de produktiviteit van verschillende begrippen vast te stellen. Met produktiviteit wordt bedoeld het aantal vaste verbindingen dat een begrip oplevert. Op basis hiervan wordt een lijst van fraseologismen, ingericht op concepten, voorgesteld (p. 44). Als voorbeeld noemt Van Sterkenburg het concept/trefwoord overwinnen, dat de volgende fraseologismen oplevert: de overwinning behalen op iem., iem. aan zijn zegekar binden, overwonnen worden door iem. Deze lijst zou als leermiddel dienen voor

[pagina 118]
[p. 118]

degenen die Nederlands als ‘tweede’ taal leren. Intuïtie en ervaring doen mij vermoeden dat een leerder niets heeft aan de eerste twee combinaties. Het lijkt mij dat dit procédé het schijnprobleem van frequentie oplost maar niet de problemen van de leerder.

 

Naast deze beperkte lijst voorziet Van Sterkenburg een produktiewoordenboek van semantisch doorzichtige verbindingen gepaard aan een synoniemenwoordenboek zoals het Van Dale Groot Synoniemenwoordenboek. In feite verschilt dit laatste niet veel van een concept-woordenboek dat zowel woorden als fraseologismen bevat, wat men wel een thesaurus noemt, zoals het bekende boek van Roget voor het Engels.

 

Maar misschien is frequentie niet onbruikbaar als selectiecriterium. Een leerder werkt tenslotte met een beperkte woordenschat. Volgens het voorbeeld van Collins Cobuild zou men in de eerste instantie frequentie kunnen gebruiken (Collins begint met een kernwoordenschat van 5.000 woorden). Vervolgens heeft men een computer-corpus nodig om alle verbindingen eruit te halen. Dan moeten de vaste van de vrije, de bruikbare van de onbruikbare verbindingen onderscheiden worden, mijns inziens door lexicografen in samenwerking met mensen met die goed op de hoogte zijn van de taalkennis van leerders. English Words in Use omvat 100.000 op deze manier verkregen collocaties.

Conclusie

Nu ligt het op uw weg als docenten Nederlands aan anderstaligen om uw wensen en meningen uit te spreken. Janssens (1988) pleit in dit verband voor een doorgeeffunctie van de Nederlandse Taalunie.

Verder zou de Nederlandse Taalunie ook kunnen fungeren als ‘doorgeefluik’ [...]. De Nederlandse Taalunie zou op die manier de - tot nu toe praktisch afwezige - verbindende schakel tot stand kunnen brengen tussen woordenboekmakers enerzijds en woordenboekgebruikers anderzijds (p. 60).
[pagina 119]
[p. 119]

Wat betreft woordenboeken voor niet-moedertaalsprekers, zou de IVN een belangrijke rol kunnen spelen.

 

Het zal langzamerhand duidelijk zijn geworden dat mijn voorkeur uitgaat naar een woordenboek waar de post-beginner/gevorderde student (en wie weet ook de moedertaalspreker) wat aan heeft. Vanuit het standpunt van deze groep lijkt mij een op fraseologismen - en niet op concepten - gebaseerd woordenboek van doorzichtige combinaties dat wel rekening houdt met de streefwoordenschat van de doelgroep, een goed begin.

Bibliografie

benson, m. ‘Collocations and Idioms’, in: R. Ilson Dictionaries, Lexicography and Language Learning, Oxford, 1985.
benson, m., e. benson en r. ilson. The BBI Combinatory Dictionary of English. Amsterdam/Philadelphia, 1986.
collins cobuild. English Words in Use. A Dictionary of Collocations. Glasgow, forthcoming.
cowie, a.p. en r. mackin. Oxford Dictionary of Current Idiomatic English. Vol. 1 - Verbs with Prepositions and Particles. Oxford, 1975.
cowie, a.p., r. mackin en i. mccaig. Oxford Dictionary of Current Idiomatic English. Vol. 2 - Phrase, Clause and Sentence Idioms. Oxford, 1983.
cox, h.l. In samenwerking met A.M.A. Cox-Leick, Y.F. Hiemstra en P.K. King. Spreekwoordenboek in vier talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels. Utrecht, 1988.
geeraerts, d. en g. janssens. Wegwijs in woordenboeken. Assen, 1982.
janssens, g. Lexicografie en overheid: aanzet tot een woordenboekenbeleid. Nederlandse Taalunie, Voorzetten 17. 's-Gravenhage, 1988.
[pagina 120]
[p. 120]
kleijn, p. de. ‘Kennis van vaste verbindingen: belangrijk en moeilijk’, in: Neerlandica Extra Muros, nr. 50, 1988.
nieuwborg, e. en p. de kleijn. Basiswoordenboek Nederlands. Groningen, 1983.
sterkenburg, p.g.j. van. ‘Naar een basis-fraseologie voor niet-moedertaalsprekers’, in: Forum der Letteren 32, nr. 1, 1991.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1991

  • 30 augustus 1991

  • 29 augustus 1991

  • 28 augustus 1991

  • 27 augustus 1991

  • 26 augustus 1991

  • 25 augustus 1991


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jane Fenoulhet


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Zinnen (syntaxis)

  • Betekenis (semantiek)