Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 14 (2000) (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

Overpeinzingen bij interactieve oefeningen voor internet
Carola Henn (Mons)

Voor een systematisch en vooral veelzijdig gebruik van internet in het vreemdetalenonderwijs valt veel te zeggen. Leren via internet is niet aan plaats en tijd gebonden: docent en student kunnen hun werk veel vrijer indelen en hoeven niet tegelijk beschikbaar te zijn. Internet biedt de mogelijkheid om, ondanks grotere groepen en beperkte middelen, individueler en gevarieerder onderwijs te bieden. Bovendien is het medium vrij gemakkelijk onder de knie te krijgen en het vraagt geen extra investering als de computers toch al in ruime mate beschikbaar zijn, zoals dat nu het geval is in met name de West-Europese landen. Een laatste argument waar we niet omheen kunnen is: internet is in. Internet is in, maar in Franstalig België is Nederlands dat veel minder. Studenten kiezen voor Nederlands in hun pakket vanwege de marktwaarde van die taal in de Belgische context. De motivatie is dus in eerste instantie instrumenteel, en cursussen Nederlands hebben ook dikwijls een bijzonder stoffig imago, niet helemaal ten onrechte trouwens. Internet is dan ook een geschikt middel om de integratieve motivatie te bevorderen, en om de attitude ten opzichte van de taal bij te stellen.

 

In deze bijdrage ga ik eerst in op wat algemene na- en voordelen van internet, en stip ik een aantal voor de hand liggende toepassingen aan. Vervolgens kijk ik kort naar de reeds bestaande mogelijkheden om de vier vaardigheden te oefenen, alvorens in Mons ontwikkeld oefenmateriaal kort uit de doeken te doen. Daarna bespreek ik de technische en creatieve vaardigheden van de docent. Ten slotte stip ik een drietal problemen aan die mijns inziens dringend om een oplossing vragen.

Internet, hoe en waarvoor?

Voor het leerproces zelf is internet geen wondermiddel, in de onderwijscontext moeten we onderstrepen dat het gebrek aan structuur en aan

[pagina 128]
[p. 128]

kwaliteitscontrole de anderstalige leerder vaak parten speelt. Er is adequate begeleiding nodig, die misschien zelfs op afstand georganiseerd moet worden. Dat vormt een extra uitdaging voor de docent, die eventuele problemen moet voorzien en geen directe feedback krijgt. In de collegezaal zie je de verveling toeslaan, of de uitleg tekortschieten. Als onderdelen van webmateriaal niet werken, of als on-linedocumenten onaantrekkelijk zijn, merk je daar nauwelijks iets van als je de evaluatie niet goed organiseert.

 

Maar internet is ook een fantastisch hulpmiddel om het leerproces dynamischer te maken. Enerzijds biedt het de mogelijkheid rekening te houden met individuele leerstijlen en persoonlijkheidskenmerken, of in te spelen op niveauverschillen. Anderzijds kan het ook duidelijk in het verlengde geplaatst worden van constructivistische theorieënGa naar voetnoot1, waarbij de nadruk minder ligt op kennisoverdracht en de docent het hele leerproces eerder stuurt dan bepaalt. Algemeen bekende gebruiksmogelijkheden van internet passen uitstekend in het kader van het vreemdetalenonderwijs.

 

Het meest voor de hand liggende gebruik van internet is het verzamelen van documentatie. Tegenwoordig is internet in dit opzicht een must, zeker binnen een vertaalopleiding. Daarbij is systematiek en bronnenanalyse vaak ver te zoeken. Een andere toepassing van internet waar veel studenten gretig gebruik van maken, is IRCGa naar voetnoot2, het zogenaamde chatten. Sommigen doen dit bewust met Nederlandstaligen, maar over het rendement van dit soort taalvaardigheidsoefeningen, afgezet tegen de tijd die ermee gemoeid is, wil ik me bij gebrek aan harde gegevens liever niet uitspreken.

Collegedictaten op internet zijn natuurlijk potentieel interessant, al kom je nog heel vaak documenten tegen die net zo goed op papier kunnen.

[pagina 129]
[p. 129]

Een dictaat op internet is alleen dan zinvol als de hyperlinks dat zijn. Die zouden overigens ook moeten verwijzen naar publicaties van andere auteurs, en ze moeten regelmatig geactualiseerd worden.

Lekker surfen, losjes schrijven, een beetje luisteren

Voor de anderstalige is het vinden van ‘comprehensible input’Ga naar voetnoot3 om allerlei redenen minder evident dan het lijkt. Webschrijvers houden hun teksten doorgaans kort en direct, er wordt niet onnodig moeilijk gedaan, dus voor wie over een redelijke basiskennis van het Nederlands beschikt, is het taalniveau meestal geen barrière. Het ongestructureerde karakter van het world wide web echter leidt ertoe dat registers, jargon en andere turbotalen vrolijk door elkaar lopen. Bij gebrek aan voldoende kennis van de culturele achtergrond wordt alleen begrijpend lezen vaak al een uitdaging.

 

Bovendien blijft de actieve inbreng van de student-surfer vaak beperkt tot muisklikken en ander non-verbaal gedrag. Spreekvaardigheid kan tegenwoordig nog niet actief geoefend worden. Weliswaar is spraakherkenning langzamerhand uit de kinderschoenen gegroeid, maar de meest recente technologische snufjes vallen buiten het financiële bereik van de non-profitsector.

 

Schrijfvaardigheid daarentegen kan nu al uitstekend getraind worden met gebruik van internet. Naast IRC zijn er ook meer gestuurde vormen van communicatie mogelijk, zoals e-mailuitwisselingen waarbij studenten uit verschillende taalgebieden elkaar schrijven en samen werken aan bepaalde projecten. Bijzonder bekend is het netwerk dat opgezet is door H. Brammerts, van de universiteit Dortmund.Ga naar voetnoot4 Op de vertaalopleiding van de universiteit Mons hebben we zo'n uitwisseling opgezet met onze

[pagina 130]
[p. 130]

Erasmuspartners in Nijmegen en Utrecht. Het enthousiasme daarvoor bij onze studenten was bijzonder groot.

 

Rest de luistervaardigheid, het stiefkind van het web. On line naar de radio luisteren kan al enkele jaren en toch is er nauwelijks gestructureerd materiaal voor onderwijsdoeleinden. Dat geldt zelfs voor talen als het Engels, dat al veel meer concrete onderwijstoepassingen kent. De enige plausibele verklaring daarvoor is mijns inziens het gebrek aan technische kennis bij de ontwikkelaars: geluid is immers minder interessant voor commerciele websites (of het zou een achtergronddeuntje moeten zijn). Daardoor is er weinig aandacht voor in handleidingen, waarin het wel wemelt van de veel moeilijkere instructies voor blitse, flitsende beeldjes en tekstjes waar docenten weinig aan hebben. Het mp3-formaat - waarvoor de platenindustrie ongewild reclame maakteGa naar voetnoot5 - is niet alleen interessant voor muziek. Ook voor gesproken taal opent het nieuwe perspectieven: wav-bestanden hebben afgedaan.

Ga naar voetnoot6

Oefenen op het web

Basiskennis veronderstellen we op de Ecole d'Interprètes Internationaux in Mons van meet af aan, omdat onze studenten binnen het voortgezet onderwijs allemaal Nederlands hebben gehad. Met de doorsnee eerstejaars werken we voor taalbeheersing in groepen van dertig à veertig mensen. Deze groepen zijn tamelijk heterogeen wat vooropleiding, niveau en culturele achtergrond betreft, en het mag dus een uitdaging heten om de colleges zo gestalte te geven dat iedereen er iets aan heeft. Vanaf het tweede jaar zijn er minder niveauverschillen, maar komt

[pagina 131]
[p. 131]

taalbeheersing steeds meer in de schaduw te staan van de meer beroepsgerichte vakken als vertalen of tolken. Aan taalbeheersing in de eigenlijke zin wordt dan nog maar zo'n 10% van de dertig à veertig wekelijkse college-uren besteed. Dit geldt voor hoofdvakstudenten, maar er is ook nog een college Nederlands als keuzevak, intensiever weliswaar maar met nog minder contacturen.

 

Deze context schreeuwt om differentiatie, maar de mogelijkheden daartoe binnen de college-uren zijn beperkt. De studielast is bovendien zo zwaar dat er weinig tijd is voor extraatjes. Om die tijd te claimen, moet je iets interessants te bieden hebben, iets dat als zinvol ervaren wordt en waarschijnlijk ook niet te schools overkomt.

 

De tolkenschool heeft wel genoeg op internet aangesloten computers, die overdag en in de vroege avond voor alle studenten toegankelijk zijn. Om redenen van administratieve en budgettaire aard is het echter moeilijk om geld los te krijgen voor de aanschaf van cd-rom's of kant-en-klaar lesmateriaal. Internet biedt dan ook een welkom alternatief. Zonder dat er aan de bestaande organisatie van de colleges getornd wordt, kan er in het onderwijs Nederlands als vreemde taal ineens veel meer flexibiliteit ingebouwd worden.

 

De kleine groep keuzevakstudenten kan haar huiswerk bijvoorbeeld per e-mail opsturen en de correcties per omgaande ontvangen, zodat er veel sneller adequaat gebruik gemaakt kan worden van het zojuist geleerde. De contacturen kunnen op die manier veel efficiënter ingevuld worden. Andere studenten hebben meegedaan met de al genoemde e-mailuitwisselingen, nog andere hebben gewerkt aan een lijst met websites die zij nuttig vinden voor hun studie Nederlands. Deze lijst staat nu op mijn homepageGa naar voetnoot7 en schijnt voor velen het vertrekpunt te zijn in hun zoektochten.

 

Dat alles gebeurt op vrijwillige basis. Dat heeft een principiële reden: leren is voor mij elke dag weer een feest. Met internet kun je niet alleen je kennis, maar ook je kijk op de wereld bijstellen. Je hebt er geen

[pagina 132]
[p. 132]

universiteit of kantoor voor nodig, alleen maar een computer, en dan kun je na je werkdag of's morgens als iedereen nog slaapt, in je ochtendjas of met de poes op schoot je leven lang leren van anderen die opeens veel dichterbij komen. Die ervaring zou ik met mijn studenten willen delen, en dat kan niet als het verplicht wordt gesteld.

 

Toch merk ik dat deze aanpak niet iedereen ligt. Introverte studenten die de voorkeur geven aan gestuurde opdrachten en graag precies weten waar ze aan toe zijn, zijn moeilijker over de brug te krijgen, zeker als de computer voor hen een betrekkelijk nieuw instrument is. Daarom ben ik begonnen taaloefeningen te schrijven voor internet. Die staan ook op mijn homepage, zodat wie met deze opgaven begint, later misschien eens naar de lijst met webadressen kijkt, en zo geleidelijk meer en ruimere webervaring opdoet.

 

Het stimuleren van een zo ruim mogelijk opgevatte taalvaardigheid is de belangrijkste reden achter mijn keuze voor oefeningen direct voor het web. Ik beschouw ze ook als opstapje voor iets anders: je gebruikt een taal immers om naar een andere cultuur te kijken en met andere mensen te communiceren.

 

De flexibiliteit van het web is een ander argument geweest. De student hoeft niet eerst te besluiten een cd aan te schaffen om een hele serie oefeningen te maken, maar probeert het gewoon eens, en gaat door als het bevalt. De docent kan beginnen met één oefening, er bijmaken, aanpassen, weghalen. Je kunt heel klein beginnen en evolueren naar een ingewikkelder opzet.

 

Ten slotte is de kostenfactor niet te verwaarlozen. Bestaand materiaal op cd is naar verhouding duur, zeker als je er eclectisch gebruik van maakt, en de beste cursus gaat maar een paar jaar mee. Materiaal maken met ‘authoring tools’Ga naar voetnoot8 veronderstelt datje bij voorbaat kiest voor één programma. Gezien de investering is de druk of de dwang om er dan ook inderdaad intensief mee te werken ook groter. Bij weboefeningen hoef je je niet vast te leggen.

[pagina 133]
[p. 133]

Naarmate je meer kijk krijgt op de codering, is er steeds meer variatie mogelijk. Als het gaat om gestructureerd materiaal dat veel sturing vooropstelt, zijn oefeningen op papier ronduit saai vergeleken bij webopgaven. De illusie van geïndividualiseerd commentaar bijvoorbeeld is niet zo moeilijk te scheppen, en de computer legt bij de tweehonderdste student nog even geduldig uit wat er met een antwoord mis is.

Techniek - een mijnenveld?

De meeste documenten op het web zijn in HTML geschreven of omgezet. Dat omzetten is een veelvuldig gebruikt middel voor wie wel een tekstverwerker gebruikt, maar geen kennis van HTML heeft. De codes worden dan automatisch toegevoegd, met een zo op het oog fraai resultaat. Hetzelfde kun je doen met oefeningen, maar de verschillen tussen de papieren en de webversie zijn dan gering - en dat is jammer. Met HTML-editors kunnen heel mooie webpagina's gemaakt worden, maar op onderwijsdoeleinden zijn ze zelden toegesneden. Wie weboefeningen wil maken, moet dus HTML onder de knie krijgen. Dat lijkt moeilijker dan het is. Net als bij de tekstverwerker is de basis zo aan te leren, het probleem is het optimaal benutten van alle mogelijkheden.

 

Met HTML alleen bewegen we ons al op een heel ander terrein dan met papieren documenten. Met kleuren werken wordt vanzelfsprekend, illustraties en geluidsfragmenten zijn moeiteloos in te lassen. We kunnen frames gebruiken om vanuit een lijst links op het scherm door te klikken naar tekst die dan rechts te lezen is. HTML-pagina's blijven evenwel vrij statisch.Ga naar voetnoot9

 

Voor een echt interactieve pagina zijn scripts nodig. De enige mogelijkheid tot interactie binnen een zuivere HTML-pagina is het opsturen van een mailtje of van een ingevuld formulier. Als veel studenten dat doen, is het voor de docent een behoorlijke opgave om ze te beantwoorden.

[pagina 134]
[p. 134]

Interactiviteit die geen menselijke tussenkomst meer vergt, ontstaat door een script. Wie zoekt naar een scripttaal die veel mogelijkheden biedt maar ook voor minder wiskundig ingestelden te temmen valt, komt al snel bij JavaScript terecht. Dat heeft een niet te onderschatten voordeel: er bestaan al scripts voor veel toepassingen, en ze zijn meestal niet auteursrechtelijk beschermd.

 

Met JavaScript kan een nieuw scherm gecreëerd worden en na een tijdje weer gesloten. De HTML-buttons worden gebruikt om een script te activeren, en bijvoorbeeld de goede antwoorden in de vakken van een formulier te laten verschijnen. JavaScript checkt de antwoorden van een student en vergelijkt ze met een sleutel. Een foute reactie kan bijgesteld worden door aangepast commentaar, multiple-choicetoetsen kunnen automatisch gecorrigeerd worden, waarna de score gegeven wordt. De technische kant van de zaak is in eerste instantie een hinderpaal, maar daar valt nog wel uit te komen.Ga naar voetnoot10 Ook voor luisteroefeningen is de combinatie HTML en JavaScript bijzonder interessant. Toch komt het relatief weinig voor. Geluidsbestanden kunnen heel veel geheugen vergen. Elke keer dat iemand ze wil beluisteren, moet hij wachten voordat hij ze kan horen. Als het downloaden van een paar gesproken zinnen meer tijd vergt dan wat je er daarna mee doet, heeft de hele procedure weinig zin. De introductie van mp3 maakt het een stuk makkelijker, maar helemaal rozengeur en maneschijn is het nog niet, omdat de verschillende browsers niet op dezelfde manier met geluid omgaan. Het geluid moet er meteen zijn zodra er op een button of link geklikt wordt; het wordt dus tegelijk met de pagina geladen en niet pas na de muisklik. Dat gebeurt bij Netscape heel anders dan bij Internet Explorer.Ga naar voetnoot11

[pagina 135]
[p. 135]

Naast deze technische vaardigheid wordt er een appèl gedaan op de creativiteit van de ontwerper. Het vergt enig aanpassingsvermogen van een docent om zijn boodschap zo te formuleren dat ze op één schermpje, in één balk past en toch nog duidelijk is. Een simpel formulier is bovendien nogal saai, dus moet daar een beetje leven in gebracht worden door middel van kleur, beeld en geluid. Die hoeven er echter niet alleen maar voor de show te zijn: als ik vocabulairetraining systematisch een groenige achtergrondkleur geef, en grammatica geel, weet de student meteen waar hij aan toe is. Om een Franstalige duidelijk te maken dat het Nederlandse ‘galgje’ het hem wel bekende ‘le pendu’ is, is een duidelijk plaatje voldoende. Door middel van een hyperlink kan zojuist geïntroduceerde woordenschat in zo'n galgje spelenderwijs aan bod komen. Het vocabulaire wordt intentioneel geleerd, terwijl de student de indruk krijgt er incidenteel mee bezig te zijn.Ga naar voetnoot12

Werk aan de winkel

Browsercompatibiliteit is iets waar webdesigners een behoorlijke kluif aan hebben. Toch wordt eraan gewerkt en naar alle waarschijnlijkheid duurt het niet zo heel lang meer voordat de trucjes waarmee we ons nu nog moeten behelpen, overbodig worden.Ga naar voetnoot13

 

De knelpunten zijn niet alleen technisch. Ook de copyrightregelingen zijn erg frustrerend voor de vreemdetalendocent. Intellectueel werk moet gewaardeerd en betaald worden, maar dat heeft wel grote gevolgen.

[pagina 136]
[p. 136]

Gezien de juridische verwikkelingenGa naar voetnoot14 wil haast geen krant of tijdschrift toestemming verlenen om artikelen te gebruiken voor taaloefeningen op het webGa naar voetnoot15. Het idee dat een verwijzing naar een publicatie de studenten ertoe zou kunnen aanzetten dat blad ook af en toe te kopen, schijnt niet door te dringen.

 

Een ander probleem is de hoeveelheid waardevol en waardeloos materiaal dat via internet beschikbaar komt. Halve waarheden, hele leugens, slordigheden en de grootste onzin gaan zo de hele wereld rond. De flexibiliteit, de ongekende mogelijkheden die in het verschiet liggen, de veelzijdigheid van het web wegen daar volgens mij tegenop. Oeverloze discussies over voor- en nadelen van het medium lijken trouwens steeds meer op mosterd na de maaltijd, maar voor de docent van een vreemde taal is het anarchistische karakter van het web bijzonder hinderlijk. Daarom is een snelle uitbreiding van het ‘Taalunieversum’ toe te juichen. Al is het gevaar van een te verregaande institutionaliseringGa naar voetnoot16 reëel, het wordt hoogtijd dat de krachten gebundeld worden, niet om ze van bovenaf te sturen, maar om virtuele ontmoetingspunten te creëren waar met name studenten en docenten Nederlands in alle vrijheid contacten kunnen leggen en ervaring uitwisselen.

voetnoot1
Een standpunt dat uitgaat van de leerder en niet van abstracte, vooraf bepaalde leerdoelen kan het onderwijs van een vreemde taal een aanzienlijke impuls geven. Over de mogelijkheden en grenzen van zo'n aanpak, zie bijvoorbeeld: Y. Feng. (1995). Some Thoughts About Applying Constructivist Theories of Learning to Guide Instruction, (3 augustus 2000).
voetnoot2
IRC staat voor Internet Relay Channel en geeft de mogelijkheid tot gelijktijdige discussie voor verschillende gebruikers: on line kletsen, als het ware.

voetnoot3
Zie o.a.: S. Krashen. (1985). The Input Hypothesis: Issues and Implications, Sage, Thousand Oaks/London/New Delhi. De ‘natuurlijke benadering’ mag dan op haar retour zijn, ze steekt weer de kop op zodramen min of meer vanzelfsprekend veronderstelt dat de taalvaardigheid er door veel internetten in een vreemde taal automatisch op vooruitgaat.
voetnoot4
Voor verdere informatie over dit ‘Tandem’-netwerk: .
voetnoot5
Ik doel hier op het proces tegen Napster.com, dat in juli 2000 door de platenindustrie gewonnen werd, zonder dat daarmee direct iets veranderde voor de liefhebber die zijn muziek op het web zoekt. De auteursrechten vormen overigens niet alleen een heet hangijzer in de muzieksector. De juridische verwikkelingen rond de geschreven pers in Nederland zijn ook niet gering. Zie noot 14.
voetnoot6
WAV is een heel gebruikelijk formaat voor geluidsbestanden (Windows en OS/2). De laatste jaren wordt dat echter verdrongen door MP3, dat een goede kwaliteit biedt en toch maar zo'n tiende van de geheugenruimte van WAV eist. Volledigheidshalve noem ik hier ook het AU-formaat, dat zijn populariteit eraan te danken heeft dat het op alle systemen beschikbaar is.

voetnoot7
.
voetnoot8
Programma's als Toolbook of Question Mark bieden een vast toets- en oefenstramien, zodat de docent zich kan concentreren op de inhoud.

voetnoot9
Dat wordt gedeeltelijk opgelost door DHTML, een ontwikkeling die hier buiten beschouwing blijft omdat de voordelen voor het onderwijs mijns inziens niet opwegen tegen de technische implicaties, met name wat betreft browsercompatibiliteit.
voetnoot10
Voor taaldocenten zijn er eenvoudige scripts te vinden op websites van enkele Amerikaanse universiteiten, soms zelfs met een uitleg waar iedereen wijs uit kan worden Zeer de moeite waard is met name Knowledge en Design, dat de grondbeginselen voor een paar verschillende oefenvormen grondig uit de doeken doet. George Mitrevski legt bijzonder duidelijk uit hoe het script in elkaar zit en wat de codes betekenen (). Voor kant-en-klare scripts verwijs iknaar de webpagina van Teachers of Englisch as a Second Language ().
voetnoot11
De Netscape-tag die het ‘voorladen’ van het geluid mogelijk maakt is , maar Internet Explorer werkt met . Deze instructies zorgen voor foutmeldingen als een andere browser ze (vergeefs) probeert te interpreteren. Met JavaScript kan de browser van de gebruiker bepaald worden, en automatisch krijgt die dan de versie die voor zijn configuratie geschikt is.
voetnoot12
Woordenschat verwerven gebeurt immers niet vanzelf, en het rendement van incidenteel leren is om verschillende redenen vaak lager dan doorgaans wordt aangenomen. J.H. Hulstijn, M. Hollander en T. Greidanus. (1996). ‘Incidental vocabulary learning by advanced foreign-language students: The influence of marginal glosses, dictionary use, and reoccurrence of unknown words’, The Modern Language Journal, 1996-3.

voetnoot13
Het schijnt dat 90% van de code achter een webdocument tegenwoordig even goed door Netscape als door Internet Explorer gelezen wordt. Voor de resterende 10% moet de ontwerper dus of twee versies maken, of tussenoplossingen vinden, door bijvoorbeeld een tekstbalk in een formulier wat groter te maken, zodat er ruimte is voor verschillende lettertypes. Zodra er met geluid gewerkt wordt, worden die kritieke 10% echt lastig. Voor wie zich afvraagt wat ‘trucjes’ hier betekent, is dit artikel een mooie illustratie: J. Anderson en C. Kunicki. (2000). ‘More Real World Cross-Browser HTML Development’, Web Techniques, 2000-8.
voetnoot14
In maart 1998 kwam er een principeovereenkomst tussen dagbladuitgevers en journalisten voor het hergebruik van krantenartikelen voor elektronische media. Die geldt evenwel niet voor freelancers. Overigens eisen niet alleen de journalisten meer inspraak en vergoedingen, ook de kranten zelf zijn zeer zuinig op hun rechten. In augustus 2000 verloor PCM - uitgever van onder meer NRC Handelsblad en de Volkskrant - een kort geding tegen Kranten.com, die krantenkoppen opneemt met een link naar de betreffende publicatie. Zie ‘Rechter laat elektronische koppensneller ongemoeid’, NRC Handelsblad, 22 augustus 2000.
voetnoot15
Ik heb de proef op de som genomen. In mei 1999 heb ik bij een klein tiental kranten en tijdschriften, zowel in Vlaanderen als in Nederland, geïnformeerd of ik artikelen mocht gebruiken voor taalvaardig-heidsoefeningen op het web. Daarbij heb ik duidelijk gesteld dat er geen commerciële doeleinden waren. De enige positieve reactie kwam van De Tijd. Verder hebben NRC Handelsblad, Elsevier en de Volkskrant de moeite genomen mijn mail te beantwoorden, alle drie in negatieve zin met een verwijzing naar auteursrechtelijke complicaties.
voetnoot16
Het Taalunieversum, de weblocatie die de Taalunie begin 2000 introduceerde, moet de bestaande informatie bundelen. Dit ‘taalportaal’ werd niet door iedereen warm onthaald, met name omdat er een selectie van de op te nemen sites moet plaatsvinden. Daarmee gaat een overheidsinstelling als de Taalunie volgens sommigen buiten haarboekje. Zie bijvoorbeeld M. van Oostendorp. (2000). ‘De best gedocumenteerde taal ter wereld. Waarom het Taalunieversum een slecht idee is’, Onze Taal, 2000-7/8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 2000

  • 1 september 2000

  • 31 augustus 2000

  • 30 augustus 2000

  • 29 augustus 2000

  • 28 augustus 2000

  • 27 augustus 2000


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Carola Henn