Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 14 (2000) (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

Van papier naar het web: schrijven voor internet
Christine Kasper (Wenen)

1. Strengere eisen?

In zijn handleiding voor het schrijven voor het beeldscherm stelt Willem Hendrikx dat teksten die speciaal voor internet zijn geschreven, een andere stijl moeten bezigen dan papieren teksten:

Beeldschermen stellen strengere eisen aan tekst dan papier. Op papier mogen zinnen iets langer en ingewikkelder zijn, en mogen alinea's net iets omvangrijker zijn. (Hendrikx, 1999:74)

Volgens Hendrikx moet de auteur van een internettekst rekening houden met het feit dat een beeldscherm primair een visueel medium is (Hendrikx, 1999:77). Maar is een traditionele tekst dat dan niet? Iedere uitgever weet dat de lay-out een belangrijke rol speelt voor de verkoop. Potentiële kopers bladeren boeken graag even door, om een eerste indruk te krijgen, en die is óók visueel bepaald. Visuele elementen kunnen op internet alleen maar vaker worden ingezet, omdat de plaats daar letterlijk onbeperkt is.

Hendrikx geeft een checklijst als controlemiddel voor de stijl van beeldschermteksten, waar men vragen aantreft als ‘Zijn de zinnen niet te lang?’, ‘Bevat de tekst niet te veel lijdende vormen?’, ‘Zijn de zinnen niet te ingewikkeld?’, ‘Bevatten de zinnen geen omslachtige formuleringen?’ enz. (Hendrikx, 1999:78). Maar zijn dat niet gewoon algemene regels voor het schrijven van goede teksten? Langdradige en met veel vakterminologie doorspekte teksten worden ook in een papieren versie steeds openlijker bekritiseerd; de zogenaamde academische stijl (vooral in Duitse proefschriften sterk verspreid), die slechts voor een elitair groepje vaklui werkelijk enigszins te begrijpen valt, lijkt voorgoed passé te zijn. Op het internet valt dat misschien alleen maar sterker op, omdat het publiek gemiddeld jonger is dan de lezerskring van gedrukt materiaal.

[pagina 138]
[p. 138]

Bij het internet komt daar ook bij dat de doelgroep moeilijk kan worden afgebakend: een tekst die voor gratis gebruik is vrijgegeven, kan principieel door iedereen gelezen worden - al is het niet waarschijnlijk dat de gemiddelde surfer lang stilstaat bij een tekst met academische inhoud. Bovendien lijkt surfen niet meer zo populair te zijn als vroeger, toen het aanbod nog relatief beperkt was. Nu staat er zoveel op internet, dat veel gebruikers alleen nog maar kijken naar de pagina's die ze werkelijk nodig hebben. Een goede stijl is een belangrijke voorwaarde voor het succes van een ‘site’, maar de eisen lijken me beslist niet strenger te zijn dan voor papieren teksten.

2. Een andere manier van werken

Wat de lengte van de zinnen en de complexiteit van de formuleringen betreft, is er volgens mij niets bijzonders aan de hand met internetteksten. Wat het schrijven voor internet wel uniek maakt, is de manier van werken. Die is geheel anders dan bij het schrijven van teksten die in gedrukte vorm zullen verschijnen. Het internet biedt namelijk de mogelijkheid om op meer niveaus te schrijven, dat wil zeggen informatie over meer beeldschermpagina's te spreiden. Vanuit de hoofdpagina kan de schrijver links leggen naar allerlei andere pagina's, hetzij zelfgeschreven teksten of al bestaande thuispagina's. Op het eerste gezicht is dat erg makkelijk. Men hoeft aanvullende informatie niet telkens te herhalen, maar kan alle bijkomende uitleg op aparte pagina's plaatsen, zodat alleen de lezers die dat werkelijk willen, ernaar gaan kijken. Links naar andere thuispagina's lijken het eigen werk zelfs aanzienlijk te vergemakkelijken. In plaats van inhouden zelf te formuleren, kan men gewoon doorverwijzen naar pagina's waar het allemaal al (goed) gezegd is.

De praktijk kan echter flink tegenvallen. Met deze opmerking bedoel ik niet in de allereerste plaats het bekende probleem dat externe links ontzettend snel kunnen verouderen, als de pagina in kwestie niet meer wordt onderhouden of als hij (wat helaas vaak gebeurt) verhuist. De meeste problemen liggen helemaal niet bij de externe links. Die bieden volgens mij vooral voordelen die conventionele teksten niet hebben: de auteur hoeft niet nog eens zelf onder woorden te brengen wat iemand anders al (en in sommige gevallen zelfs beter dan men het zelf zou

[pagina 139]
[p. 139]

kunnen) heeft uitgelegd. Ik heb hier het leader voor ogen waarin ikzelf ervaring in het schrijven van teksten voor internet heb opgedaan: de medewerking bij het samenstellen van een cursus kennis van land en volk over Nederland en België.Ga naar voetnoot1 De externe links waarmee bij zo'n project gewerkt wordt, zijn meestal professionele thuispagina's: in plaats van bijvoorbeeld uitvoerig uiteen te zetten langs welke plaatsen de Elfstedentocht voert en wanneer hij het laatst is verreden, kan men beter naar de officiële thuispagina van dat evenement verwijzen.

Door externe links kan men zich bovendien eventueel later aanpassingswerk besparen: in plaats van bijvoorbeeld de zetelverdeling in het parlement zelf te beschrijven en na elke verkiezing te verbeteren, kan men gewoon vermelden dat de actuele stand op de pagina van het parlement staat en er een link naar leggen. Overigens lijkt het me zinvol om bij bepaalde gelegenheden niet alleen de link te leggen, maar ook nog eens expliciet het adres te vermelden. Dat maakt het voor de gebruikers makkelijker om een tekst in geprinte vorm te bewaren: ze hoeven dan de link later niet nog een keer op te zoeken, maar kunnen hem direct in de computer intikken.

Wat schrijven voor internet zo bijzonder maakt, is het feit dat de structuur van de tekstonderdelen - anders dan bij een papieren tekst - niet lineair is. Wie tegenwoordig een tekst voor internet wil schrijven, is echter nog volledig opgegroeid met de regels van de opbouw van een traditioneel betoog, en dat is nu eenmaal lineair. Het is te verwachten dat het onderwijs in de komende decennia rekening zal houden met de eisen van internetteksten. Voorlopig echter gaan docenten en leerboekmakers ervan uit dat de onderdelen van een tekst in een logisch en argumentatief overtuigende lineaire volgorde staan. De hieruit voortvloeiende criteria blijven bij het lezen nog steeds van toepassing, maar bij het schrijven liggen de dingen anders.

Anders dan bij een papieren tekst kan de auteur van een internettekst nauwelijks nog de volgorde bepalen waarin de lezer de tekst leest. De ene

[pagina 140]
[p. 140]

lezer zal een bepaalde link overslaan, terwijl de andere hem zal aanklikken en via de nieuwe tekst misschien nog bij een derde tekst zal belanden. Op die manier creëert iedere gebruiker een min of meer individueel pad door de gehele tekst. De lezers van een bepaald stukje hebben dus een verschillende ‘leesgeschiedenis’ achter de rug, maar de gegeven tekst moet inhoudelijk wel aansluiten bij alle paden en zo mogelijk ook nog overal stilistisch passen. De auteur van de internettekst moet dus goed opletten bij de eerste zin van een achtertekst (dat wil zeggen een tekst die via een link bereikbaar is vanuit een andere tekst). Iets als ‘Daarom is hij [...]’ is slecht. Elk stukje tekst moet een eenheid vormen die ook los van de op een hoger niveau gegeven informatie gelezen kan worden.

3. Het afstemmen van de teksten op elkaar

De auteur van een internettekst moet ook de inhoud van het betoog over meerdere aparte stukjes tekst verdelen en ervoor zorgen dat deze inhoudelijk en stilistisch goed bij elkaar aansluiten. Wat vanuit het ene lezerspad gezien begrijpelijk lijkt, zou vanuit het andere pad misschien minder duidelijk kunnen zijn. Wie in de ene tekst een bepaalde zin heeft gelezen, wil niet haast dezelfde formulering en/of zinsbouw in de daarna aangeklikte tekst nog een keer onder ogen krijgen. Aan de andere kant moet de gebruikte terminologie in alle tekstdelen uiteraard dezelfde zijn.

Vooral aan het begin van het schrijfproces is het moeilijk om bruikbare achterteksten te maken. In de regel heeft men wel een structuur in het achterhoofd, maar men kan nog niet precies voorspellen waar teksten die men als uitleg bij een bepaald hoofdstuk formuleert, later nog gebruikt zouden kunnen worden, vooral als er meer personen bij het schrijven betrokken zijn. Iets over het calvinisme zou bij heel veel onderwerpen passen, iets over de Elfstedentocht bij evenementen/gebruiken, bij sport en bij Friesland, maar iets over graaf Floris V zal hoogstwaarschijnlijk alleen maar in verband met de Nederlandse geschiedenis kunnen worden gebruikt. Toch is het verstandig om alle informatie-eenheden zo goed mogelijk af te bakenen en hen (al dan niet voorlopig) een eigen beeldscherm toe te kennen. Voor begrippen als ‘Randstad’ enz. is ook een begrippenlijst zinvol.

[pagina 141]
[p. 141]

Bijzonder lastig is het afwegen van de plaats die men aan bepaalde stukken uitleg wil toekennen: de hoofdtekst, of slechts een achtertekst? Voor de achtertekst pleit, dat op die manier de hiërarchisch hogere tekst kort kan worden gehouden (zie ook later) en werkelijk tot het allernoodzakelijkste beperkt kan blijven, en natuurlijk ook dat men op die manier later een link zou kunnen leggen naar die achtertekst. Maar het komt ook voor dat men eenzelfde informatie bij verschillende achterteksten kwijt zou kunnen. Vaststellen dat buitenlandse films en ook interviews in het nieuws op de televisie doorgaans in het origineel worden vertoond en van ondertitels zijn voorzien, zou bij het onderwijs passen (kennis van vreemde talen), maar ook bij de media (televisie) en zowel voor België als Nederland kunnen worden gebruikt. De meest praktische oplossing zou zijn om er - zoals hierboven aanbevolen - een eigen tekstje van te maken, maar is dat dan niet weer te kort en te banaal? Een plaats in een begrippenlijst zit er voor dat onderwerp ook niet echt in. Als een bepaalde uitleg slechts een of twee zinnen bevat (bijvoorbeeld iets over het feit dat verkiezingen in Nederland om godsdienstige redenen nooit op een zondag mogen plaatsvinden), is het misschien beter om hem overal te geven waar dat past - tenminste als het niet meer dan twee of drie plaatsen betreft. Wanneer later bij het schrijven van een ander stukje tekst blijkt, dat diezelfde informatie ook bij andere contexten te pas zou kunnen komen of dat er toch een langere uitleg nodig zou zijn, dan is het echter lastig om hem achteraf alsnog te verhuizen. Zinnen uit een tekst schrappen en tot een eigen tekststuk verheffen is veel moeilijker dan het formuleren voor een papieren uitgave, omdat men de voorkennis van de lezer niet in dezelfde mate kan sturen. Bovendien moet het gat worden opgevuld met uitleg die de gewenste link bevat.

Helemaal moeilijk wordt het wanneer twee achterteksten elkaar aanvullen en links in beide richtingen mogelijk zijn. Om tegemoet te komen aan de verschillende lezerspaden zou men in zo'n geval wederzijdse links moeten gaan leggen. Dat betekent echter dat een klik naar informatie leidt, die voor de ene gebruiker nieuw is, maar die de andere net gelezen heeft. Links terug lijken soms onvermijdelijk (zie ook later), maar ze kunnen de gebruiker ook verwarren en vervelen. Het is duidelijk dat een netwerkstructuur op die manier heel snel erg ingewikkeld kan raken en haast niet meer te beheren valt. Uiteindelijk is het daarom te verkiezen het aantal directe links naar onderdelen van andere hoofdstukken

[pagina 142]
[p. 142]

(Hendrikx noemt ze ‘anarchistische links’, Hendrikx, 1999:39) enigszins beperkt te houden.

Het makkelijkst zou een eenvoudige hiërarchische structuur zijn: de ‘stof’ wordt verdeeld over een aantal hoofdstukken die elk een beknopte samenvatting van de wezenlijke aspecten geven en naar achterteksten op een lager niveau verwijzen. Vanuit deze achterteksten kan men de lezer indien nodig naar een tweede laag achterteksten sturen, van waaruit weer een derde laag kan worden bereikt, enz. Te veel lagen tekst zijn niet zinvol, omdat dan in de regel ook het aantal directe links naar andere takken van de boom toeneemt. Hendrikx geeft het advies liever een boomstructuur met veel takken te gebruiken dan een boomstructuur die tot tien lagen diep gaat (Hendrikx, 1999:31, 39). Op veel internet-presentaties is zelfs gekozen voor slechts één laag achterteksten. Dan moet de gebruiker vanuit elke link weer terug naar de startpagina, waardoor het lezerspad toch weer wordt gestroomlijnd. Zo'n ‘site’ onderscheidt zich slechts weinig van een gedrukte tekst en kan daarom een beetje saai overkomen. Tenslotte is de mogelijkheid om bij het lezen op ontdekkingsreis te gaan en een individuele weg door een tekst te vinden, juist een van de uitdagingen van het internet.

De beste methode voor het schrijven van een internettekst lijkt me de volgende te zijn: als eerste stap wordt de te presenteren ‘stof’ in hoofdstukken verdeeld. Vervolgens werkt men het best hoofdstuk per hoofdstuk, hoewel er soms uitzonderingen wenselijk kunnen zijn (zie later). Elk hoofdstuk begint met het opstellen van een startpagina. Deze moet op een zo kort mogelijke manier alle wezenlijke aspecten van de inhoud bevatten, waarbij elk aspect door middel van een trefwoord in de tekst vertegenwoordigd is. De startpagina kan juist kort zijn, omdat alle verdere uitleg naar de achterteksten verhuist. Vervolgens krijgen de trefwoorden een intern nummer dat verwijst naar de bijhorende achtertekst. Het is aan te raden om de achterteksten meteen ook (al dan niet voor intern gebruik) een soort titel te geven. Dat kan later behoorlijk helpen bij het opzoeken van de plaats van bepaalde inhouden. Het is raadzaam pas dan met het schrijven van de achterteksten te beginnen, als men alle belangrijke aspecten van het hoofdstuk over de achterteksten denkt te hebben verdeeld. Deze manier van werken heeft ook consequenties voor de stijl. Een internettekst dwingt tot helderheid. Het is noch gebruikelijk noch zinvol om hele zinnen aanklikbaar te maken; in de regel bestaat een hypertekst

[pagina 143]
[p. 143]

(dat wil zeggen het stukje tekst dat moet worden aangeklikt om een achtertekst te bereiken) uit slechts één woord. Dat betekent dat de schrijver goed moet nadenken over het gebruik van de begrippen. Een trefwoord dat in aanmerking komt als verwijzing naar een achtertekst, moet op een duidelijke en ondubbelzinnige manier omschrijven waar het in de betreffende achtertekst over gaat. Dat betekent dat men de voorkeur moet geven aan heel precieze formuleringen, bv. ‘de gereformeerden’ in plaats van ‘orthodoxe calvinisten’ en ‘strenggelovige Nederlanders’ of zelfs ‘in sommige streken van Nederland’ enz. Het verdient aanbeveling om overal waar men naar een bepaalde achtertekst verwijst, ook hetzelfde trefwoord (of althans een verwant begrip, bv. ‘calvinistisch[e]’ naast ‘calvinisme’) te gebruiken. Idealiter zou eenzelfde trefwoord dan ook elke keer naar eenzelfde achtertekst moeten verwijzen, niet bijvoorbeeld in de ene passage naar een bepaalde tekst en in een andere naar een geheel andere. Dat heeft het bijkomende voordeel dat een gebruiker die de teksten wat grondiger bestudeert, op de duur de belangrijkste hyperteksten zal onthouden en daardoor een soort begrippeninventaris als houvast krijgen. Voor de schrijver betekent dat evenwel dat er bij het formuleren veel meer discipline aan de dag moet worden gelegd dan bij het schrijven van een traditionele papieren tekst. Vage synoniemen en verhullende retorische figuren die een lineair opgebouwde tekst juist mooi kunnen maken, zijn op internet in veel mindere mate bruikbaar. Soms moet de schrijver een hele zin construeren om het gekozen trefwoord kwijt te kunnen.

Hier rijst de vraag in hoeverre men overal waar het trefwoord opduikt, opnieuw een link naar de desbetreffende achtertekst zou moeten leggen. Bij belangrijke begrippen lijkt me dat zinvol, bijvoorbeeld ‘Randstad’, ‘calvinisme’, ‘kolonialisme’ enz. Bij andere begrippen is dat minder aangewezen. De lezer moet bijvoorbeeld niet telkens als ergens de woordjes ‘Holland’ of ‘Hollands’ staan, erop worden gewezen, dat Holland niet hetzelfde is als Nederland. Als er binnen eenzelfde beeldscherm al een keer naar een tekst is verwezen, hoeft er zeker geen verdere verwijzing naar die tekst meer te komen, als het trefwoord ervan nog een keer wordt gebruikt.

Ook vanuit een achtertekst hoeft men niet weer naar de hiërarchisch hogere tekst te verwijzen, zodra het trefwoord ervan wordt gebruikt. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar voor teksten die langs verschillende

[pagina 144]
[p. 144]

paden bereikt kunnen worden. Met andere woorden: als men bij een tekst over het humanisme in Nederland verwijst naar Erasmus en in die tekst de term ‘humanisme’ gebruikt, is het misschien wel zinvol om meteen weer een link leggen naar de tekst over het humanisme, omdat men later in een ander verband een link naar Erasmus nodig zou kunnen hebben. Een andere mogelijkheid is natuurlijk dan niet gewoon ‘Erasmus’ te schrijven, maar bijvoorbeeld ‘Erasmus als vertegenwoordiger van het Nederlandse humanisme’ of iets dergelijks. Dan kan men bij ‘Erasmus’ naar de ene tekst verwijzen en bij ‘humanisme’ naar de andere. De formulering ‘de humanist Erasmus’ is niet goed, omdat er dan twee aan te klikken woorden naast elkaar staan en het voor de lezer niet duidelijk is, dat er sprake is van twee verschillende links. Schrijven voor internet kent dus geheel andere wetten dan schrijven voor een papieren medium.

4. De volgorde van de tekstgedeelten

Bij het schrijven van de achterteksten is het raadzaam om de teksten te nummeren en de een keer toegekende nummers niet meer te veranderen. De startpagina van elk hoofdstuk krijgt het beste een Romeins kengetal, dat vervolgens bij elk nummer van een tekst op lager niveau voorop wordt geplaatst. Als men bijvoorbeeld vijftien achterteksten heeft en bij achtertekst 7 blijkt dat er twee achterteksten op een lager niveau zouden moeten komen, dan krijgen die de nummers 16 en 17. Een eventuele achtertekst bij achtertekst 8 krijgt dan nummer 18 enz. Indien later blijkt dat er ook bij achtertekst 6 een achtertekst moet worden aangemaakt, dan krijgt die het volgende nummer in de reeks, hier dus 19. Voor een papieren tekst zou deze volgorde onaanvaardbaar zijn, maar op internet maakt het niet uit. De lezer leest de stukjes tekst immers niet in de volgorde van het computerbestand, maar klikt aan wat hem of haar interesseert. Dat is even wennen voor de auteur van de tekst. Het voordeel van de doorlopende nummering is dat de auteur zich geen zorgen meer hoeft te maken over mogelijk al gelegde links. Elke verandering achteraf zou betekenen dat alle tot dat tijdstip geschreven teksten van het hele project nog een keer zouden moeten worden doorgekeken op die ene link in kwestie!

Men zou kunnen tegenwerpen dat het gevoel voor orde bij de schrijver beter zou worden gediend, als er sublinks worden ingevoerd, bv.

[pagina 145]
[p. 145]

achtertekst 6.1, 7.1 en 7.2. Maar dat zou een bron van verwarring voor het latere schrijfproces zijn. Bij het schrijven voor internet blijft men dankzij de noodzakelijkheid van links ook in latere hoofdstukken nog steeds bezig met eerder geschreven tekstgedeelten. Daardoor is het erg moeilijk om zich niet te vergissen bij verwijzingen naar teksten met op elkaar lijkende nummers (bijvoorbeeld 1.6, 6.1, 6.1.1, 6.1.2, 6.1.2.1, 6.2, 6.2.1, 11.2, 16.1 enz.). Ook voor degene die zich bezighoudt met de technische kant van de zaak, is het verwerken van doorlopende nummers makkelijker.

Doordat de volgorde van de teksten binnen het computerbestand niet van belang is, zou men een tekstje meteen kunnen schrijven, als men ernaar wil verwijzen, ook als het eigenlijk beter in een ander hoofdstuk thuishoort. Op die manier kan men informatie over het Koninklijk Huis via het trefwoord ‘oranje’ al bij een inleidend hoofdstuk over de hoofdkenmerken van Nederland kwijt, in plaats van bij het hoofdstuk over de staatsinrichting. Op het net is het volstrekt onbelangrijk dat dit tekstje in een papieren versie een vreemde eend in de bijt zou zijn. Meestal is het evenwel beter om met het schrijven van de achtertekst te wachten tot men aan het hoofdstuk toe is waar de tekst inhoudelijk het beste aansluit. Anders is het gevaar groot dat de schrijver zich laat afleiden en van de hak op de tak springt. De definitie van het ‘Koninklijk Huis’ zou namelijk op haar beurt weer het schrijven van nieuwe achterteksten vergen: het Koninklijk Huis is niet hetzelfde als de ‘Koninklijke Familie’ (link), het omvat de koningin (link) en zij die krachtens de Grondwet (link) de koningin kunnen opvolgen, enz.

Hendrikx gaat er overigens kennelijk van uit dat de schrijver van een internettekst ook degene is die hem uiteindelijk op het net brengt. Bij academische teksten is dat echter slechts zelden het geval. Meestal is iemand verantwoordelijk voor de inhoud en iemand anders voor de technische uitvoering (inclusief de optische vormgeving). De schrijver van de teksten moet de links wel aangeven, dat wil zeggen vermelden welke tekst via welk trefwoord aangeklikt moet worden, maar de technische kant van de zaak ligt bij iemand anders. Het verdient dan aanbeveling de teksten pas uit handen te geven, als alle hoofdstukken (eventueel op een paar nog ontbrekende links na) af zijn. Het is immers veel makkelijker om verbeteringen achteraf in het eigen computerbestand door te voeren dan via derden op het net zelf. Dat betekent echter dat de gebruiker (net

[pagina 146]
[p. 146]

als trouwens de technicus) in de regel lange tijd op de teksten zit te wachten, terwijl dan alles tegelijk aankomt.

5. De lengte van de tekst

Een vraag die tot nu toe nog helemaal niet aan de orde is geweest, is die naar de ideale lengte van een internettekst. Volgens Hendrikx toont het profiel van de gemiddelde beeldschermlezer onder meer de volgende kenmerken:

*Bezoekers lezen niet graag lange teksten vanaf een scherm. Er is al een jarenlange discussie gaande over de vraag of nu juist korte of iets langere beeldschermteksten de voorkeur verdienen [...].
*Er bestaat een neiging om iets langere teksten toch maar te printen. Wellicht kunnen we hier spreken van overgangsgedrag: beeldschermlezers vallen toch steeds terug op het lezen van papier.

(Hendrikx 1999:26)

Korte teksten zijn handig voor de schrijver, omdat ze makkelijk af te bakenen zijn. Elke tekst heeft precies één thema en kan worden bereikt via precies één trefwoord. Ze zijn ook handig voor sommige lezers, omdat zo'n tekst dan in zijn geheel op één beeldscherm past en men op die manier snel een overzicht krijgt van het daarin behandelde thema. Aan de andere kant lijkt me juist bij didactisch-wetenschappelijke webpagina's de neiging groter om sommige passages toch maar uit te printen - niet alleen om ze makkelijker te kunnen lezen, maar vooral ook om ze te bewaren. Het is dan beslist niet prettig als men een dikke stapel papier krijgt met telkens slechts een paar zinnen per bladzijde.

Een oplossing voor dat dilemma kunnen interne links zijn, dat wil zeggen links binnen eenzelfde pagina. Op die manier kan men niet alleen vanuit de top van een pagina direct naar latere alinea's gaan, maar ook vanuit een andere tekst. De principiële structuur komt dus overeen met die van een reeks achterteksten, alleen met dat verschil dat alle op één pagina tegelijk staan. De lezer die via een link vanuit een andere tekst uitkomt bij

[pagina 147]
[p. 147]

een bepaalde alinea, kan dus meteen verder lezen wat er anders nog op de net opgeroepen pagina staat. Dat kan zinvol zijn bij onderwerpen die thematisch nauw op elkaar aansluiten, bijvoorbeeld bij de presentatie van de verschillende calvinistische kerken. Deze hebben een gemeenschappelijk kenmerk dat ze van de andere kerken onderscheidt, maar het zou voor verwarring kunnen zorgen, als men bij het aanklikken van ‘hervormd’ op dezelfde tekst stuit als bij het aanklikken van ‘gereformeerd’. Daarom zou het verstandig kunnen zijn om in dit geval met interne links te werken. In het computerbestand kan men de alinea's die via interne links bereikt kunnen worden, bijvoorbeeld aanduiden met lettertekens, om verwarring met de cijfers van de nummering van gehele achterteksten te voorkomen. Het is evenwel zinvol om de verdeling in interne links slechts bij een paar teksten toe te passen, omdat het systeem anders te ingewikkeld wordt.

6. Het gebruik van pictogrammen

Een hypertekst verschijnt op het scherm in een andere kleur dan de rest van de tekst. De schrijver moet dus aangeven welke woorden de lezer moet aanklikken om uit te komen op de overeenkomstige achtertekst. Hierboven is al vastgesteld dat dit ook gevolgen heeft voor de stijl: de schrijver moet trachten om telkens weer dezelfde trefwoorden te gebruiken als links naar eenzelfde achtertekst, en hij of zij moet ervoor zorgen dat er tussen twee hyperteksten nog een stukje gewone tekst staat, zodat de links door de gebruiker goed van elkaar kunnen worden gescheiden. Maar het verdient ook aanbeveling om de tekst zo te formuleren dat de lezer alvast enig idee krijgt van wat er in de op te roepen achtertekst zal staan.

Via een link wordt de lezer als het ware op een ontdekkingsreis gestuurd. Het kan gebeuren dat een link niet beantwoordt aan de verwachtingen van een lezer. Dat is niet altijd een kwestie van de inhoud van de opgeroepen achtertekst, maar heeft soms te maken met de aard ervan. In sommige gevallen staat er nadere uitleg, in andere gevallen gaat het om een bibliografische tip, een afbeelding of een geluid of ook om een externe thuispagina. Ik heb al eerder uitgelegd waarom het zinvol is om bij verwijzingen naar externe thuispagina's telkens ook het adres expliciet te vermelden. Dat kan dan gewoon tussen haakjes in de tekst gebeuren. Maar ook

[pagina 148]
[p. 148]

bij de andere soorten links kan het interessant zijn om hints te geven voor de lezer. Het is inmiddels gebruikelijk om bij links naar geluidsdocumenten een pictogram in de vorm van een miniatuur luidsprekertje voorop te plaatsen. Bij bibliografische tips kan bijvoorbeeld een open boekje worden gebruikt, bij afbeeldingen een oogje, enz. Daar moeten binnen een team natuurlijk van tevoren afspraken over worden gemaakt. Een andere mogelijkheid zou zijn om de tekst zo te formuleren dat de lezer al een beetje kan vermoeden waar het aanklikken van een bepaalde hypertekst naartoe zou leiden. Voorbeelden zijn wendingen als ‘klik hier voor een afbeelding van [...]’ of ‘Wie meer wil weten over dit onderwerp, die [...]’. Dat betekent echter ook dat de schrijver moet bepalen hoe de lezer wordt aangesproken: met ‘u’, met ‘je’, of liever alleen met het onpersoonlijke ‘men’.

Gezien het feit dat het copyright in de meeste gevallen allesbehalve duidelijk is, zal het aantal links naar andere bestanden dan teksten echter hoogstwaarschijnlijk beperkt blijven. Daardoor zal het werken met pictogrammen veelal overbodig worden.

7. Conclusie

Het schrijven van een tekst voor internet volgt andere wetten dan het maken van een bijdrage voor een gedrukt werk. Dat ligt aan het feit dat een internettekst niet lineair opgebouwd is. De schrijver kan en moet de informatie over meer teksten spreiden. Het is echter niet makkelijk om de verschillende stukjes op een bevredigende manier door links aan elkaar te koppelen, zodat voor elke gebruiker een goed gestructureerd pad door de teksten mogelijk wordt. De schrijver moet wennen aan het feit dat de volgorde van het bestand niet identiek hoeft te zijn aan de volgorde waarop de gebruiker toegang krijgt tot de tekstgedeelten. Verder moet de schrijver een keuze maken wat de lengte van de verschillende tekstgedeelten betreft en het eventuele gebruik van pictogrammen.

Bibliografie

Hendrikx, Willem. (1999, 22000). Schrijven voor het beeldscherm, Den Haag: Sdu - Antwerpen: Standaard.

voetnoot1
De overige medewerkers waren (in alfabetische volgorde) Leopold Decloedt, Nele Hillewaere, Jelica Novaković-Lopušina, Julia Sommer en Tom Smit voor de inhoudelijke kant en Matthias Hüning, Julia Sommer en Vincent Van Uffelen voor de technische aspecten. De hier gebruikte voorbeelden zijn afkomstig uit dat project, maar de conclusies moeten ook op andere teksten van didactische en/of wetenschappelijke aard van toepassing kunnen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 2000

  • 1 september 2000

  • 31 augustus 2000

  • 30 augustus 2000

  • 29 augustus 2000

  • 28 augustus 2000

  • 27 augustus 2000


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Christine Kasper