Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 18 (1904-1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.19 MB)

Scans (107.78 MB)

ebook (7.10 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
I. Een inleiding.

Gelijk men het loopen leert door te loopen, zoo krijgt men vaardigheid in het stellen door te schrijven, door veel te schrijven, maar ook door zich toe te leggen op een ordelijken, gepasten, zuiveren en duidelijken stijl, en nauwkeurig, met het oog hierop, goed, eenvoudig proza te bestudeeren.

Logische zuiverheid, d.i. samenhang tusschen de elementen, is een eerste vereischte van een aantrekkelijken stijl. Is die niet aanwezig, dan dwalen we af met onze gedachten, we denken aan iets anders. Er loopt geen ‘roode draad’ door 't betoog, zooals men het noemt. Er zijn leemten tusschen de opeenvolgende gedachten. Met sprongen en niet geleidelijk komt de spreker of schrijver van 't eene op 't andere. Oorzaak en gevolg echter ordenen de stof, men begeeft zich ongemerkt van den hoofdweg op zijpaden, en toch verwijdert men zich niet zoover van de landstraat, of men heeft haar - door onzen gids er heen gewezen - altijd nog in 't oog. Zoo brengt hij ons, wel langs een omweg, maar toch zeker, en zonder te verdwalen, naar het doel: de gevolgtrekking, de conclusie, opgebouwd uit de praemissen of tot de aanleiding van het betoog.

Een toespraak b.v. van Max Havelaar aan de inlandsche hoofden, liet aan ordelijkheid

[pagina 34]
[p. 34]

niets te wenschen over: de inleiding is een groet, en een hulde aan hun deugd, hun kennis, en blijdschap over zijn zending.

Vervolgens deelt hij mede, welke de beide beweeggronden van zijn blijdschap zijn: de armoede in Bantam-Kidoel, en zijn lust die armoede weg te nemen.

De treurige toestand, waarin zich de Inlander bevindt, wordt dan in zijn onderdeelen nagegaan, de vreugde, die er in zijn hart zal wonen, als hij een gezegende verbetering heeft aangebracht, met eenige forsche trekken geschilderd.

En terwijl hij zich beroept op den wil van den (toenmaligen) Koning van Nederland, op den wil van den Grooten Heer te Buitenzorg, den Resident van Serang en den Regent, die vorderen, dat alle lagere ambtenaren hun plicht doen, rechtvaardig zullen zijn; doet hij dan in een breede bloemrijke periode uitkomen wat de inlander van den rechtvaardigen, wat van den onrechtvaardigen ambtenaar zal zeggen bij diens dood, waarom hij den eenen zal prijzen, maar nochtans den ander niet vloeken.

Een vraag aan 't eind van deze tegenstelling was zeker alleszins op hare plaats: ‘Wat zullen wij antwoorden als er na onzen dood een stem spreekt tot onze ziel:

‘Waarom is er geween in de velden? wie nam den oogst uit de schuren en uit de stallen den buffel? enz. -’

Aan het slot roept hij dan de medewerking van alle aanwezige hoofden in, om de armoede weg te nemen en welvaart over Bantam Kidoel te brengen.

Met de woorden: ‘Hoofden van Bantam Kidoel! Ik heb gezegd. Gij kunt terugkeeren ieder naar zijne woning. Ik groet u allen evenzeer!’ neemt Multatuli afscheid.

Ook aan duidelijkheid, d.w.z.: de bedoeling, die Multatuli had met deze voordracht, haperde het niet. En dat de duidelijkheid, de verstaanbaarheid van de zinnen op zichzelf, aan geen twijfel onderhevig is, daarvoor is ons een redenaar als Multatuli borg, die in deze toespraak een talent heeft doen schitteren, dat nog de gansche natie verbaast, hoezeer een groot aantal hem terecht als mensch verguist. Of hij die overgroote duidelijkheid enkel bereikt heeft door ordelijkheid in gedachtengang (logische zuiverheid), juistheid in woordenkeuze, zuiverheid van zinsbouw? Neen! Indien er niets anders van dit proza was te zeggen, dan dat het met den logischen gedachtengang, den zinsbouw, de woordenkeuze prompt in den haak was, het zou niet aanspraak kunnen maken op den rang van: een der uitnemendste proza-stukken, die er ooit in 't Nederlandsch geschreven zijn. Deze toespraak wordt in hooge mate verstaanbaar door de talrijke illustraties, als ik ze zoo noemen mag, waarmede de redenaar zijn voordracht versiert. ‘Is het niet schoon,’ vraagt hij, waar hij op zijne taak als Adsistent-Resident wil wijzen, ‘de vermoeiden te zoeken, die achterbleven na den arbeid en nederzonken langs den weg, daar hun knieën niet sterk genoeg meer waren? Zou ik niet verheugd zijn de hand te mogen reiken, aan wie in de groeve viel en een staf te geven aan wie de bergen beklimt? Zou mijn hart niet opspringen, dat ik van klagen een gebed mag maken en dankzegging van geween?’

Vragende gaat de spreker voort en iedere vraag is als 't ware een verwijt aan de aanwezige hoofden:

‘Rijpt niet de padi dikwerf ter voeding van wie ze niet geplant hebben? Waarom hoor ik den gamlang niet, die blijdschap spreekt met koperen mond, noch het gestamp der padi hunner dochters?

Waarom zoeken zij de dessa ver van de plaats, waar zij hunne ouders begroeven? Waarom verkiezen zij de koelte van den boom, die daar groeit, boven de schaduw onzer bosschen?’

Men voelt het, daar was een man aan het woord, die zijn hoorders boeide, die ze meesleepte, ze in zijn macht had tot aan het einde zijner toespraak, kortom, die indruk maken zou door eenvoudige middelen: geen verheffing van stem, noch opgeschroefde taal, noch diepzinnigheid van gedachte bracht hier de noodige uitwerking teweeg; eenige rhetorische figuren met een sierlijken bloemrijken stijl, een gepaste beeldspraak zonder overlading maakten hier alles goed.

Die de toespraak in haar geheel eindelijk nog eens overziet, zal er duidelijk een hoofd, een romp en een slot aan kunnen onderscheiden. Die drie deelen staan in een juiste verhouding tot elkaar ten opzichte van de lengte. Het geheel moet den indruk maken van een gevel, met een aantal ramen van dezelfde afmeting. De afmeting der ramen is in een juiste verhouding tot de afmetingen van den gevel. Het beeldwerk om het eene raam moet overeenkomen met dat om het andere, de versiering van den gevel links gelijk zijn aan de versiering rechts.

[pagina 35]
[p. 35]

Als eischen van een goed geschreven opstel (in ruimeren zin) mag men vragen: een korte inleiding - een krachtig slot en een romp waarbij de inleiding en het slot in lengte ver achterstaan. Voorts komen hoofdzaken op den voorgrond, om de aandacht er op te vestigen; bijzaken, al wat dient tot aanvulling of stoffeering, op den achtergrond.

Kunstenaars met de pen letten bovendien nog op kleinigheden, die gewone schrijvers minder in acht nemen. Het is de welluidendheid: Om welluidend te schrijven, daartoe behoort een scherp taalgehoor.

Iemand met zin voor poëzie bijv. voelt, hoe zuiver de maat van den sikkelslag is weergegeven in:

 
‘Sikkels klinken, sikkels blinken,
 
Ruischend valt het graan.’

het begin van Staring's ‘Oogstlied’. En dan die gelijkluidende vocalen in den eersten regel: Sik - blin, gevolgd door het klanknabootsende ui van den tweeden!

Wil men nog een bewijs van de strenge eischen die Staring zich zelf soms als dichter stelde, en de zorgvuldigheid, waarmee hij de welluidendheid zijner liederen beoefende?

Is het niet of men wind en golfgeklots nagebootst vindt, als men leest:

 
In 't gedruisch des winds verloren
 
Over 't woelig ruim der zee
 
Laat zich Ada's harptoon hooren.

Kon hij duidelijker het geklater van 't zeewater hoorbaar aangeven dan hij in den laatsten regel gedaan heeft?

Een bekende strophe uit ‘das Lied von der Glocke’ van Schiller leent er zich uitstekend toe, op deze welluidendheid nog de aandacht te vestigen:

Von dem Dome - ‿ - ‿
  Schwer und bang - ‿ -
Tönt der Glocke - ‿ - ‿
  Grabgesang - ‿ -

Vooreerst wordt hier de beweging van de klok zuiver nagebootst, dof klinkt het Von, Dome en Tönt, langer en helderder het bang en lang.

Ten slotte nog een aanhaling uit dat zelfde gedicht: Waar Schiller den brand wil schilderen, moet hij natuurlijk een geheel anderen rhythmus kiezen, dan waar de graftonen door de lucht zullen dreunen:

Korte regels, met korte vocalen, dienen om de beteekenis der woorden te veraanschouwelijken.

't Is of men het knetteren en kraken van de gebinten hoort, of men de bewoners ijlings de vlucht ziet nemen.

 
‘Kochend, wie aus Ofens Rachen,
 
Glühn die Lüfte, Balken krachen,
 
Pfosten stürzen, Fenster klirren
 
Kinder jämmern, Mütter irren
 
Thiere wimmern
 
Unter Trümmern
 
Alles rennet, rettet, flüchtet!’

H.H. te S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken