Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 26 (1912-1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.82 MB)

Scans (97.14 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (4.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Jong Moedertje.

Jong moedertje zat in haar gezellig vertrek en dacht na. O, ze voelde zich hier zoo warm en tevreden, en met glanzende oogen zag ze rond in haar intiem hokje, naar het witte rieten wiegje, dat als een blij-stralend lichtpunt in de al schemerige kamer stond.

Ze had toch zóó verlangd naar haar moederzijn, en kòn bijna niet gelooven, dat het verwezenlijkt zou worden; nu was het tóch gekomen, het groote hemelsche geluk, het kleine hulpbehoevende kindje, dat door zoo velen slechts als een lief pronkstukje in genade wordt aangenomen. Maar zij begroette het met de innigste blijdschap en verrukking, die in haar was.

Als zij gewandeld had in de woelige, drukke stad, en weer in haar rustige huiskamer terug kwam, en er de teer-warme kindergeurtjes inademde van frisch linnen en gewasschen flanel, voelde ze telkens weer opnieuw hoe vol en rijk haar leven toch was geworden door haar heerlijk bezit. En als ze dan zachtjes het wit-kanten gordijntje opwipte, en heel voorzichtig naar binnen gluurde naar het kleine roze neusje op het helderen kussentje, de dikke mollige knuistjes uit de geplooide mouwstrookjes, en het echte gezonde kinderluchtje begeerig opsnoof, waarvoor zooveel dames slechts een minachtend ‘bah’ gevoelen, omdat zij er niet de innige weelde van kennen, kon zij wel juichen van geluk.

Nu zat ze in haar lui laag stoeltje bij de haard en rustte uit van de vervulling der kleine lichte dag-plichtjes, toen, na een zacht tikje op de deur, het dienstmeisje belet kwam vragen voor mevrouw Reddingius.

‘O ja, laat mevrouw binnenkomen!’ antwoordde het jonge moedertje, en stond op, om een nòg jonger mevrouwtje in haar huiskamer te verwelkomen.

‘Toe Mies, 't is buiten koud, en hier zoo warm, doe je mantel even uit. Geef maar hier, kind! En ga ziten!’

Na een beetje heen en weer gescharrel zaten eindelijk de beide jonge vrouwtjes tegenover elkaar voor de haard, waarin de houtblokjes vroolijk knapperden en langzaam in flikkerende vlammetjes òpgingen.

‘Wel Mies, dat is nu eens gezellig! 'k Zal even bellen om thee!’

‘Mijn lieve Lousje, wat ben ik blij, dat we in 't donker zitten, want ik kom je een geheimpje vertellen, waarbij ik stellig blozen moet. Wij zullen gauw een kindje krijgen, maar je moet het nog maar niet vertellen. Leuk, hè!’

‘Ja, heerlijk! En vindt je man 't ook prettig?’

‘O ja, wij verheugen er ons beide zoo op. En nu kom ik bij jou, om inlichtingen te vragen omtrent de benoodigdheden daarvoor. Wat is eigenlijk het geschikst, de kleertjes klaar te koopen, of ze zelf te maken?’

‘Ja, dat hangt het meest van je zelf af. Ik heb alles, àlles zelf gemaakt, en vond het verrukkelijk, iederen dag één stukje af te maken. Als jij graag handwerkt of naait, zou ik 't je heusch ook aanraden. Ten eerste ben je in den tijd vooraf niet erg geschikt veel uit te gaan, en je blijft vanzelf meestal in huis hangen, behalve natuurlijk de dagelijksche flinke wandeling, die vooral dàn zoo gezond en bepaald noodzakelijk is. Maar den overigen tijd verveel je je eigenlijk, omdat niets je interesseert, wat niet in verband staat tot kleine kinderen. Alleen 't spreken en denken over die kleine schatjes is je grootste genot in dien tijd; en wat is het niet heerlijk, iederen dag voor je eigen kindje dan zoo'n allerliefst peuterig dingetje te mogen maken.

En later, als je al die zelf-gemaakte kleertjes

[pagina 758]
[p. 758]

mag gebruiken zal je bij ieder stukje, dat je uit de kast krijgt, merken, dat je beste en innigste gedachten er onbewust mee ingevlochten waren, want alles, het kleinste dingetje, herinnert je dan weer aan den zaligen hoopvollen tijd van verwachting.

Dit was bij mij de voornaamste beweegreden, om zelf te maken; maar 't is natuurlijk veel goedkooper, sterker, en dikwijls ook veel praktìscher. Als je wilt, zal ik je met veel plezier helpen. Kom maar eens mee naar m'n kastje!’

In een hoek der kamer, dicht bij het wiegje, telkens grillig beschenen door de opflikkerende haard-vlammetjes, stond een allerliefst kastje, geheel bekleed met fijn-geplooid teer-gebloemd mousseline en van voren twee schuif-gordijntjes aan een koperen staafje.

Lous schoof de gordijntjes voorzichtig opzij, zoodat de inhoud zichtbaar werd.

Van binnen waren er twee plankjes waarvan het hout aan den voorkant bedekt was door fijne kroesjes van dezelfde stof als het geheele bekleedsel; helder-witte stapeltjes kindergoed rijden naast elkaar op ieder plankje.

‘O wat een schattig kastje!’ kon Mies niet laten uit te roepen, ‘waar heb je dat gekocht?’

‘Zelf gemaakt!’ triompheerde Lous, kranig of niet?’

‘Kranig! Maar hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’

‘Och zoo dood-eenvoudig. Het geraamte, bestaande uit vier planken, ieder ongeveer veertig cM. boven elkaar en aan de kanten vastgehouden door vier rechtopstaande latjes, liet ik bij den timmerman maken; op het bovenste plankje spijkerde ik toen een zeildoekje, en van hier-af aan drie kanten naar beneden liet ik in fijne plooitjes het mousseline vallen, dat van boven en onder stevig gespannen en gehecht werd met kleine koperen spijkertjes.

Aan den voorkant maakte ik een roetje en daaraan twee gordijntjes; voilà tout! Ter versiering hier en daar op de bovenste hoeken een bijpassende zijden strik!

Eenvoudig, nietwaar? En ieder die het ziet is er verrukt van.’

‘Ik ben blij, dat je 't me gezegd hebt, en ik verzeker je, dat ik m'n best zal doen, net zoo'n kastje in elkaar te knutselen. En wat een doddige kleertjes liggen daar in!’

‘O, die wil ik je ook met genoegen toonen. Kijk, hier zijn zes heel fijne batisten hemdjes, die hij op z'n bloote lijfje draagt. Eigenlijk zijn de meeste menschen voor flanel, en ik zelf ook, maar tijdens de eerste drie maanden gaat de huid vair een kind vervellen en is dikwijls ruw en rood; daarom is mijns inziens katoen frisscher dan flanel, en ook, omdat het hemdje iederen dag moet worden gewasschen, en flanel dan erg hard en stijf zou worden.

Daarop draagt hij deze borstrokjes. Ja, dat klinkt eigenlijk ouderwetsch, maar de naam doet er niet toe, nietwaar? Ik vind dit model zeer praktisch, 't rekt heerlijk en is heel gemakkelijk te breien. Van fijne witte wol zet je 60 steken op en breit eenvoudig een lapje van één steek, één naadje, ongeveer 15 c.M. lang, daarna afhechten; dit is het voorpand. Dan moet je natuurlijk nog twee achterpandjes maken, die bestaan uit lapjes van 40 steken breed en even lang als 't vorige, en aan elk dezer pandjes brei je direct het schoudertje vast, door 20 steken af te hechten, en de andere 20 steken heen en weer te breien, totdat het schoudertje lang genoeg is. Nu moet je de mouwtjes nog hebben; daarvoor zet je 60 steken op (natuurlijk ook weer één steek, één naadje breien) en mindert aan 't begin van iederen pen 2 steken tegelijk af, totdat je 20 steken geminderd hebt; dan brei je nog door, zonder minderen, totdat het mouwtje de vereischte lengte heeft. Nu kan je alle lapjes in elkaar naaien, aan het halsje een aardig puntje haken voor een door te halen lintje, en je hebt een schat van een borstrokje. Kijk maar!’

‘O, wat een lief dingetje; en hoe sluit je het? En waarom gaat het van achteren en niet van voren dicht?’

‘Wel eenvoudig, omdat een heel klein kindje zijn armpjes altijd voor zich uit steekt en ze heel moeilijk naar achteren laat brengen, om zich een kleedingstuk aan te laten trekken dat op den rug nauw en gesloten is. Ik sluit het borstrokje en hemdje met een heel klein veiligheidsspeldje, want een kind is zoo aan groei onderhevig, dat, als er een soliede sluiting aan was, deze bijna iedere week, tenminste iedere maand zou moeten veranderd worden. Nu volgen de luiers; vele moeders beweren, dat je minstens 7 dozijn moet hebben, maar ik doe het maar met 4 dozijn en kom heel goed rond, omdat ik ze iederen dag laat wasschen; nu heb ik meteen niet telkens zoo'n groote wasch. Tot nu toe wikkelde ik m'n schat daarna in een wollen luier, die, in tweeën gevouwen, heerlijk de beentjes be-

[pagina 759]
[p. 759]

dekt en warm houdt, maar nu hij al 3 maanden is en wat meer warmte-houdend geworden laat ik hem al gebreide luierbroekjes dragen. Als je die later eens wilt nabreien, met alle plezier sta ik je een model af, hoor! op het oogenblik heb je die evenwel nog niet noodig. En over alles heen draagt hij een ponnetje met fijne kantjes of borduursel, dat liefst van achteren los is, om aan weerszijden opgeslagen te kunnen worden, als de dreumes in z'n wiegje ligt, want als je hem na drie uur weer opneemt, is hij altijd klets-nat. Daarom heb ik eigenlijk nog 't liefste de korte jakjes, die maar tot de heupen reiken; hieraan kan je allerlei variaties aanbrengen; je kunt ze maken van dun neteldoek met een rose of blauw onderjakje, of van fijn wit katoen met kantjes versierd, of van Fransch flanel met kleine geborduurde patroontjes op 't borstje en aan de mouwtjes van een fijn kleurtje zij. Mutsjes, manteltjes en schortjes behoef je niet te maken, want die krijg je gewoonlijk genoeg cadeau, evenals wagenspreitjes. Ziezoo, nu heb ik je, geloof ik, alles van de kindergarderobe verteld!’

‘Zeg Lous, nog één vraag. Ik heb wel eens gehoord van navelbandjes; worden die nog wel gedragen?’

‘O zeker, ik dacht er niet aan. 't Liefste gebruik je daarvoor lange reepen flanel, ongeveer 9 cM. breed, en voor de stevigheid dubbel tegen elkaar gestikt, ook weer gesloten met kleine veiligheidsspeldjes. Wel kan je tegenwoordig navelbandjes koopen met lintjes en gleufjes, maar 'k heb ze geprobeerd, en ze bevielen me absoluut niet.’

‘Hè, wat ben ik blij, dat je me zoo heerlijk inlicht. Ik ben wel lastig, hè? Maar 'k zou nog zoo graag willen weten, waarop een kindje liggen moet in 't wiegje, om z'n bedje niet te bevuilen: je zei immers, dat hij iedere drie uur dreef?’

‘Ja, dat is een inconvenient, en eigenlijk het eenige van een kind, dat ik liever anders had. Maar 't is nu eenmaal zoo, en we moeten er ons dan maar zoo goed mooglijk doorredden, en maar zorgen, hem spoedig zindelijk te krijgen. Welnu, eerst ligt er in 't wiegje een matrasje van kapok (niet van zeegras, want dat gaat spoedig in harde kluitjes zitten) daarop ligt een zeildoekje, en een dikke molton-luier bedekt alles weer. Als je een fijn wit molton kiest, behoef je geen onderlakentjes te gebruiken, want die zijn eigenlijk overbodig. Aan zes bovenlakentjes en even zooveel kussensloopjes heb je wel genoeg.’

Daar liet de groote hangklok plotseling zes zware slagen hooren, die dreunend nagalmden als orgeltonen.

Vol schrik stond het jonge mevrouwtje Reddingius op.

‘Lieve hemel, al zes uur, wat heb ik daar m'n tijd verpraat, maar 'k ben je o zoo dankbaar, Lous. Kom je nu eens gauw bij me? Misschien heb ik dan al iets aardigs gemaakt en kan 't je laten zien! Nu ga 'k gauw, anders krijg ik knorren van manlief! Ik dank je nog wel hartelijk voor al je goede raad, die ik trouw zal navolgen.’

‘Daar ben ik blij om! 'k Zal je even uitlaten’.

Toen Lous even later haar gezellige huiskamer weer binnentrad, die in kalme schemer vaag wegdoezelde, met heen en weer flikkerende lichtstrepen, schietend uit de vurige vlammetjes tusschen de houtblokjes in 't haardje, sloop ze stilletjes op haar teenen naar de blije gestaâg-lichte vlek, waar het wiegje stond, en drukte heel teer en heel innig hare lippen op het kleine rose poezelhandje.

SALOME.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken