Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.02 MB)

Scans (90.03 MB)

ebook (29.05 MB)

XML (2.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 369]
[p. 369]

Het merkteeken
door M. de Vries.
(Vervolg van blz. 363.)

Toen glimlachte Ellie sarcastisch en akelig veel geleek haar lach op dien harer tante. ‘Maar zou hij besluiten om

illustratie
jong gewend, oud gedaan. Naar de schilderij van D. Piltz.


met haar tante te trouwen? Was het haar in den laatsten tijd niet duidelijk gebleken, dat hij zijn zinnen op iemand anders had gezet?

‘En tante zelf had daar ook zeer goed erg in! Wat had ze zich in de laatste dagen aangesteld! Ellie kon haar nu nooit meer iets naar den zin doen! En had zij zich den vorigen avond niet achter de schermen moeten houden? Dat spelbreeksters-gezicht bedierf de stemming geheel, had haar tante gezegd. Maar hoezeer zou tante Jeanne's stemming bedorven geworden zijn, als ze had kunnen vermoeden, dat

[pagina 370]
[p. 370]

haar vriend toch nog gelegenheid had weten te vinden om een paar woorden tegen haar nichtje te spreken? En welke woorden? De bedoeling was onmiskenbaar!

Zij, Ellie, had zich angstig afgewend en was hem ijlings ontvlucht... Hoe dwaas, welbeschouwd, want was de zaak in elk geval niet waard om in overweging genomen te worden? Van leeftijd kon hij haar vader zijn en voor het overige zeide het reeds genoeg, dat hij tot de intieme kennissen harer tante behoorde; maar hij werd voor zeer rijk gehouden en karig scheen hij niet te wezen, dus zou zij als zijn vrouw in weelde kunnen leven. In weelde leven, zij, die van haar geboorte af doodarm was geweest; die elke kruimel brood, elk stukje kleeren van anderen had moeten ontvangen!

Weg dan voortaan met het wikken en wegen voor de huishouding van een ander! en weg dan ook met de zorg voor haar tantes toilet! Alles in het vervolg voor zichzelf en voor zichzelf alleen! Haar schâ zou ze inhalen, zooveel ze kon, met volle teugen zou ze drinken uit den beker, die haar zoolang onthouden was geworden! Ze zou genieten van haar jonge leven en zich laten vieren, zij, de paria, die door haar medescholieren reeds gemeden werd, alsof ze een melaatsche ware, en wier pogingen om een betrekking te krijgen en zich alzoo onafhankelijk te maken van haar tante, even vroeger bij aanvankelijk succes, nog tot tweemaal toe waren afgestuit op haar afkomst. De dochter van haar vader wilde men niet in zijn huis hebben, de dochter van een gewezen tuchthuisboef duldde men niet bij zijn kinderen. Haar aanwezigheid zou elke omgeving bezoedelen en die kinderen zou zij besmetten met de ondeugden van haar geslacht. Wat haar oom en tante Marie vroeger ook anders beweerd mochten hebben, de wereld scheen aldus over haar te oordeelen.

Maar nu had zich eensklaps een andere toekomst geopenbaard. Geen genade zou het meer zijn en ook geen dulden. Zij zou staan aan het hoofd van haar eigen huishouding en de eerste zou zij wezen in haar eigen woning.... En wreken zou zij zich op heel die wreede wereld, zooals zij door haar huwelijk zich dan alreeds op haar tante gewroken had.’

Fletsheid en loomheid waren verdwenen, een blos overtoog het jeugdige gelaat, en fier in het bewustzijn van haar macht richtte Ellie zich overeind. Ze was mooi, zooals ze daar stond, maar die schoonheid zou van korten duur zijn, want enkele minuten later verborg zij het aangezicht in de handen en van haar triomf was weldra niets meer over.

Te midden harer overpeinzingen was eensklaps voor haar verrezen het beeld van den man, door wien zij haar droomen verwezenlijkt moest zien; de man met zijn breed, plomp figuur, zijn diamanten speld in de veelkleurige das, zijn zwaren gouden horlogeketting met charivari en met zijn ring met brillanten, prijkende aan een zijner dikke vingers. Met zijn listige, schier in zoomen van vet verborgen oogjes had hij haar met kwetsende gemeenzaamheid toegelonkt en weldra waande zij zijn paarsrood gelaat vlak bij het hare te zien. Toen was haar geheele wezen in opstand gekomen tegen de nadering zijner vleezige en glimmende lippen en verschrikt was zij achteruitgedeinsd. ‘Vrij zijn, in weelde leven!.... en ziel en lichaam verkocht hebben! Dag uit dag in bij en met dien man te zijn en haar eigen voelen en denken gestadig ten offer te moeten brengen aan het zijne!.... Zoo dikwijls het hem zou lusten door haar eigenaar gegrepen en tegen zijn heet lichaam gedrukt te worden, om daarna onder den walm van zijn naar den drank riekenden adem, zijn liefkoozingen te moeten verduren!... Geacht en gevierd zijn, door wie? Als het dezelfden niet waren, dan toch door dezelfde soort van menschen, als de kennissen harer tante, de leden van den kring of van een dergelijken kring, als waarvan haar oom zooveel verdriet had gehad? Een verdriet, waarvan ze na zijn dood, toen haar tantes vrienden meer bij hen aan huis waren gekomen, eerst recht de reden was gaan beseffen....

‘Oom, hoe kon ik een oogenblik....’ snikte Ellie. ‘Ja, hoe kon zij zich aan zulke gedachten overgeven, zoo de achting voor zichzelf op het spel zetten?.... Hoe zou zij tante Marie en hoe zou zij haar neven..... Dirk vooral! ooit weer in het gelaat kunnen zien, zonder dat het hare door een blos van schaamte werd overtogen?’

 

Even later pelde mevrouw Jeanne een eitje. Of het hard of zacht was, zij zou zich dien morgen daar even weinig aan gelegen laten liggen, als ze gedaan had aan den smaak van de thee, die ze een oogenblik vroeger had gedronken. Haar oogen dwaalden naar het pakje, dat Ellie bezig was open te maken. Dat pakje, ze wist het, bevatte nog zooals ze uit den winkel gekomen waren de zakdoeken, die haar nichtje voor haar uit de hand zou zoomen. ‘Ze had er wel al een paar klaar kunnen hebben,’ meende mevrouw, ‘heel best!’ Maar ook daarvan zou Ellie op dat oogenblik niet hooren, want van de zakdoeken richtte mevrouw Jeanne voor de zooveelste maal haar blik op Ellie's gelaat en de sporen van droefheid, die daarop nog duidelijk zichtbaar waren, hadden mevrouw gebracht en hielden haar in een zeldzaam goed humeur. De overpeinzingen van haar nichtje schenen niet van aangenamen aard geweest te zijn; dat karretje ging dus niet op een zandweg!.... Maar zij zou oppassen, zoo beloofde mevrouw Jeanne zichzelf en een oog in het zeil houden, want het nest was slim genoeg, en die gek verliefd tot over zijn oude ooren!.... Ja, mevrouw Jeanne zou oppassen.

 

* * *

 

In een onaanzienlijke buurt van een groote stad verhuurde op dienzelfden tijd een zekere juffrouw ‘tijdelijke’ apartementen, twee ineenloopende kamers, of indien men dat verkoos, een van de twee en de tusschendeur op slot. Vervolgens waren er voor de logees nog een paar kleine kamers beschikbaar. Nu was het een feit, dat aan No. 70 het huisbordje altijd was aangeslagen en het was eveneens een feit, dat de kamers bijna nooit bezet waren.

Een derde feit liet zich vinden in de omstandigheid, dat de juffrouw wel aan mannen, maar nooit aan vrouwen wilde verhuren. Zoo er zich iemand van het vrouwelijk geslacht had aangemeld, al had ze een certificaat van goed gedrag kunnen overleggen, of indien een der gewezen logees het bij een volgende gelegenheid in zijn hoofd had gekregen om met zijn vrouw terug te komen, en hij de huwelijksakte in zijn zak had gehad, dan kon zoowel de vrouw als het echtpaar zich overtuigd houden, zonder eenige nadere toelichting teruggewezen te worden, ook al waren de verlangde apartementen op dat oogenblik onbewoond.

Die afkeer van vrouwelijke logees, zoo duidelijk bij de juffrouw merkbaar, dateerde reeds van een aantal jaren terug, van na een zeker tijdperk, waarin het huisbordje weggenomen was geweest, ofschoon de juffrouw gedurende al dien tijd slechts één en - het zij tevens vermeld - denzelfden commensaal had gehad.

Maar al viel het te constateeren van welken tijd die afkeer dagteekende, wat de reden aanging was het steeds bij gissingen gebleven, daar de juffrouw, de eenige, die in deze inlichtingen had kunnen verstrekken, zich er nooit over uit had willen laten, welke pogingen men in verloop van tijd ook reeds had aangewend, om haar over dat onderwerp aan het spreken te krijgen.

Als er iemand was geweest die, afgegaan op het bovenstaande, de meening had gegrond dat de juffrouw, ook wat het gehalte van haar mannelijke logees betrof, zich uiterst kieschkeurig betoonde, die iemand zou zich deerlijk vergist hebben. Het was een erkend feit, dat bij de logees van de juffrouw strenge deugd doorgaans niet de voornaamste factor was, en tevens was het een feit, dat niemand die lui beter op hun rechte waarde wist te schatten dan de juffrouw zelf,

[pagina 371]
[p. 371]

ook al zag zij den persoon in kwestie voor den eersten keer. Als ze daarover ondervraagd was geworden, zou zij geantwoord kunnen hebben, dat zij bij haar weten zich op dat gebied slechts ééns had vergist en een doortrapten schurk voor een knap maar ongelukkig man had aangezien. Maar ofschoon na dien tijd het geval eerder omgekeerd plaats had kunnen hebben en de juffrouw een knap man voor een schurk had kunnen taxeeren, dient het vermelding, dat als de verlangde kamer disponibel was, zij bijna nooit iemand afwees. Alleen hadden haar logees zich aan twee voorwaarden te onderwerpen: er moest telkens voor een zekeren tijd vooruitbetaald worden en het wás niemand toegestaan, welke reden hij daarvoor ook mocht kunnen aánvoeren, om een voet in de particuliere vertrekken van de juffrouw te zetten, de keuken daaronder begrepen. Hij, die zich op dit laatste punt aan overtreding schuldig maakte, kon zich overtuigd houden, geen tien minuten later de juffrouw in zijn kamer te zien verschijnen, met een lei, waarop nauwkeurig was uitgerekend wat hem nog toekwam van de vooruitbetaalde dagen. Met dat bedrag kon hij onmiddellijk vertrekken, in het bewustzijn, dat de deur van dat bij een zekere klasse inderdaad zeer gewilde kosthuis in het vervolg voor hem gesloten zou zijn.

Er waren glossen op gemaakt en de moedigsten onder de moedigen hadden er weddenschappen over aangegaan, maar voor spot had de juffrouw zich ongevoelig getoond en de wedders hadden aan het kortste eind getrokken, onverschillig of ze voor of tegen hadden gewed, en zoo was het langzamerhand een aangenomen feit geworden, waartegen slechts een enkele nieuweling zich nog durfde verzetten.

Bij de entrée ging het kort en bondig in zijn werk. Was de persoon, die zich aanmeldde, een oude bekende, zoo luidde zijn vraag slechts: ‘Vrij?’ en indien zij daarop toestemmend kon antwoorden, noemde de juffrouw de kamer, waarover zij te beschikken had. Als de ambieerende echter nog nooit bij haar was geweest, vestigde zij, op zijn vraag naar logies, even den blik op hem.

‘Dat wijf bekijkt een mensch van buiten en van binnen,’ werd er wel eens niet zonder verontwaardiging gezegd, en indien het onderzoek naar genoegen uitviel, werden in de kortst mogelijke bewoordingen de voorwaarden uiteengezet, waarna men slechts had toe te stemmen of heen te gaan

Aan de particuliere aangelegenheden van haar logees liet de juffrouw zich al zeer weinig gelegen liggen. Op dat punt toonden de beambten van de politie heel wat meer belangstelling, daar het niet zelden voorkwam, dat zij No. 70 voorbedachtelijk met een bezoek vereerden. Of het nacht of dag was, de deur werd altijd even spoedig en even wijd voor hen geopend en op hun vragen antwoordde de juffrouw steeds op de meest afdoende wijze. Lieten zij haar echter verder ongemoeid, dan ging ze haar weg alsof ze alleen in huis was en er geen politiebeambten of verdachte logees bestonden.

Slechts eens had zij zich gevoeliger betoond. Het was bij gelegenheid van een ernstige zaak, de ontvreemding van een groote partij diamanten, dat een paar beambten, hetzij zij wel of niet buiten hun boekje gingen, er toe hadden besloten, om ook haar particuliere vertrekken te doorzoeken. De kamerdeur was even wijd voor hen geopend geworden als de voordeur, en de juffrouw liet hen naar hartelust alle hoeken en kanten doorsnuffelen. Maar toen zij reeds een oogenblik bezig waren, gleed er een zonderlinge trek over haar anders zoo onbeweeglijk gelaat en in merkbare spanning zag zij toe, toen men een zekere kast was genaderd. Oogenschijnlijk bevatte die kast niets bijzonders; er hingen eenige vrouwenkleeren aan den muur en daaronder stonden een paar hoededoozen. Maar een van de van dienstijver blakende beambten scheen het niet te gering te achten om ook dat alles aan een deugdelijk onderzoek te onderwerpen. De kleeren werden aan alle kanten bevoeld en betast en er werd zelfs een cent te voorschijn gebracht, die in een der japonzakken was blijven zitten. Toen kwamen de doozen aan de beurt. Inmiddels was alle kleur uit het gelaat van de juffrouw geweken en instinctmatig maakte ze een afwerende beweging.

De eerste doos bevatte een ouden hoed. Half boos en ook een weinig beschaamd, dat al hun moeite waarschijnlijk zou blijken tevergeefs te zijn, vroeg de man met een ironischen blik op het op zijn hand balanceerende ding, of dat van het laatste seizoen was. Geen antwoord bekomende, wierp hij het weer in de doos en meende hij met een toespeling op de andere doos de kast te sluiten, toen zijn collega hem tegenhield en met een nadrukkelijke beweging naar de zoo zichtbaar ontstelde eigenares, zich vooroverboog om de nog niet doorzochte doos te voorschijn te halen. Toen kwam er verandering in de houding van de juffrouw; zij naderde een paar stappen en zwaar hijgende bracht ze er met moeite uit: ‘Dat niet.... ik zweer het, daar is niets bijzonders in!’

‘Dat zullen we eens kijken, moeder!’ zeide de eerste man, plotseling opluikend in den overgang van teleurstelling naar een bijna-zeker-zijn van slagen, terwijl de andere, zonder zich aan de woorden van de juffrouw te storen, het deksel reeds van de doos had genomen. En even later - daar lagen ze een voor een er neergeworpen, de miniatuurkleeding-stukjes, die daar jarenlang geborgen waren geweest!

De doos was leeg; de eene man, in de meening verkeerende dat de juffrouw een loopje met hen had willen nemen en haar ontsteltenis dus slechts comedie was geweest, schold en dreigde, terwijl de andere, nog met een laatste woeling van zijn hand in het hoopje goed, zijn teleurstelling trachtte te verbergen onder ruwe scherts.

De woorden van den eerste schenen de woorden van de juffrouw voorbij te gaan, maar bij een der kwetsende uitingen van nummer twee begonnen de aderen op haar voorhoofd te zwellen, en plotseling de hand opheffende, scheen het, alsof ze den spotter in het lachende gelaat zou slaan. Toen echter liet zij haar hand weer dalen en slechts met een beweging van haar hoofd wees ze naar de deur. De mannen gingen, - wat zouden zij er langer doen, alles was doorzocht, en wist men, waartoe zoo'n gek wijf soms in staat was?

Zoo'n grootje!... Wat deed het er toe of zoo'n portret honderd jaar geleden een ongelukje had gehad?...

De kamerdeur knarste achter hen in het slot. Alsof het leven uit haar geweken was, zoo zat de juffrouw een poos op een stoel; daarna stond zij op, en na wild het kindergoed weer in de doos geworpen te hebben, smakte ze die weer in de kast. Toen ging ze aan haar werk. Maar den anderen ochtend, nog heel vroeg, toen haar logees nog sliepen of pas gaan slapen waren, verliet zij haar bed en al spoedig haalde ze de doos weer te voorschijn. Zij begon de kleertjes er uit te nemen; langzaam trok zij ze op, stuk voor stuk, en streelend streek ze elk stukje glad.

Ze slikte een paar malen, alsof ze iets weg te slikken had, en twee dikke tranen drupten langs haar wangen. Toen nam ze een schaar en weldra was het hoopje goed een hoopje reepen en rafels geworden. Een half uur later was het verbrand.

Tegen de beambten van de politie was de juffrouw na dien tijd zoo mogelijk nog kariger in haar woorden dan vroeger.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken