Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.02 MB)

Scans (90.03 MB)

ebook (29.05 MB)

XML (2.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 406]
[p. 406]

Zoo'n oude tante!

‘Dus, dat is afgesproken, Eduard. Zondag over acht dagen kom je bij ons in O. kermis houden. 't Is een schande, zoo weinig we je te zien krijgen! Nu, adieu! Ja, ik zal veel groeten doen aan mijn man, kus je mama nog eens voor me, hoor! O, voor ik het vergeet, mijne tante komt ook juist logeeren als jij er bent, een aardig mensch, die zal je wel bevallen. Dag Ed, wat zijn die dagen toch omgevlogen.’

‘Dag Ellie, goeie reis!’

De conducteur sloeg het portier dicht en mevrouw Ellie Boomberg wuifde nog eens met den zakdoek haar schoonbroer toe.

Ze was een paar dagen op bezoek geweest bij hare schoonmoeder, en het aardige jonge vrouwtje had het heele huis, dat soms wat somber kon zijn, opgevroolijkt door haar prettig gesnap.

Ze was nog heel jong, pas 19 jaar, en nu sinds 4 maanden getrouwd met Philippe Boomberg, een jong arts, die zich pas te O. had gevestigd.

Eduard bleef op het perron achter en wandelde langzaam de stad in. Hij dacht over de laatste woorden van zijne schoonzuster na.

‘Hare tante komt ook logeeren en dat moet voor mij zoo'n prettig vooruitzicht heeten! Nu, Ellie had ook wel met de kermisdagen een ander logeetje kunnen vragen dan een oude tante! Foei, wat zal dat vervelend zijn, zoo'n oud mensch altijd over den vloer. Misschien eene oude jongejuffrouw nog wel! Bah! als ik haar niet zoo vast had beloofd te komen, zou ik toch zien er iets op te vinden, om mijne reis uit te stellen.

En dat zegt ze nu juist op het nippertje. Waarom kan ze nu zoo'n oude tante niet op een anderen tijd vragen, dan juist met de kermis? Bah, hoe vervelend!’

Zoo mopperend begaf Eduard zich naar zijn kantoor, nadat hij op zijn horloge gezien had, dat het al over tweeën was.

 

Eduard Boomberg was een knappe, jonge advocaat van vijf-en-twintig jaar. Veel praktijk had hij niet, maar dat was ook niet noodig, want zijn vader had hem en zijn eenigen broeder een prachtig fortuin nagelaten.

De jonge advocaat woonde bij zijne moeder in, aan wie hij zeer gehecht was. Mevrouw Boomberg's liefste wensch was echter, dat haar Eduard zich een aardig, jong vrouwtje zou kiezen. Ze zou het heerlijk vinden, zoo'n jong huishoudentje in de buurt. Haar oudste zoon woonde zoo veraf en kon zoo zelden van zijn praktijk weg.

Eduard had echter tot dusver nog niet veel lust getoond om den liefsten wensch zijner moeder te vervullen. ‘Ik heb nog tijd genoeg, mamaatje,’ antwoordde hij steeds op mevrouws duidelijke wenken, ‘ik ben nog jong en ik wil eene vrouw hebben zoo lief en goed als mijn moedertje, en die is moeilijk te vinden,’ en mevrouw Boomberg, ofschoon gevleid met het complimentje, moest zuchtend haar geliefkoosd onderwerp laten rusten.

 

Acht dagen later begaf Eduard zich op reis naar O. Het was een prachtige dag weer en hij zou zich werkelijk op zijn kermisreisje verheugd hebben, zoo niet de gedachte aan Ellie's tante hem iets of wat onpleizierig gestemd had. ‘Bah! zoo'n oude draak,’ dacht hij, terwijl hij in de coupé zat te wachten op het vertrek van den trein.

‘Gisteren schreef Ellie er alweer over; dat mensch schijnt haar nauw aan het hart te liggen.’ Opeens werd hij in zijne overpeinzingen gestoord door eene heldere stem, die hij tot den conducteur hoorde zeggen: ‘Maar is er dan geen enkele damescoupé?’

‘Neen juffrouw, alles is bezet; ga u hier maar in, niet rooken, daar zit maar één heer. Maar haast u wat, de trein gaat vertrekken.’

Het portier van Eduard's coupé werd opengeslagen en eene jonge dame steeg in. Het was eene elegante, slanke verschijning in een eenvoudig maar lief zomerjaponnetje. Een coquet, lichtblauw hoedje stond op het lokkige, bruine haar. Mooi was ze juist niet, vond Eduard, die haar nauwkeurig opnam, maar haar frisch, blozend gezichtje straalde van levenslust en gezondheid.

Ze zag er nu juist niet uit, om bang te zijn met eenen heer in een coupé te zitten!....

Hij zegende het toeval, dat alle damescoupé's bezet waren.

Daar wriemelde ze aan het leer van het portierraam. Eduard dadelijk bij de hand met een beleefd: ‘Mag ik u even helpen?’ Het meisje keek hem vriendelijk met hare guitige, donkere oogen aan. ‘O, dank u; hè, hoe heerlijk,’ vervolgde ze, toen de frissche lucht binnenstroomde, ‘het is vandaag ook zoo verbazend warm.’

‘Vreeselijk, vooral als men een verre reis moet doen, zooals ik, heelemaal naar O.,’ haastte Eduard zich te antwoorden, blij dat het gesprek aangeknoopt was.

‘Dat is een heel eind,’ zei de jonge dame. ‘Ik moet naar Z, dat is maar een paar stations ver.’

‘Dan is het reizen nogal uit te houden, zelfs al heeft men geen damescoupé,’ zeide Eduard ondeugend.

Het meisje bloosde even. ‘Zoo, u moet naar O.? Dat is een aardig stadje, daar ben ik heel goed bekend en ga er de volgende week ook voor een tijdje logeeren.’

‘Kijk, hoe aardig, dan zal ik er u misschien wel ontmoeten. Ik ga er kermis houden. Kent u misschien de familie van Dr. Boomberg ook, juffrouw?’

‘O ja, heel goed zelfs.’

‘Hoe toevallig, dan zal ik u zeker wel eens treffen. Prettiger dan die oude tante,’ voegde Eduard er onwillekeurig bij.

‘Wat blieft u, zei u iets van uw tante?’ vroeg het meisje.

‘Ach, ik zei het onwillekeurig. U moet weten,’ en Eduard deed zijne bevallige reisgenoote een heel verhaal over de tante van zijne schoonzuster, die juist gevraagd werd, als hij eens prettig kermis wilde houden.

‘Zoo'n ouwe draak!’ besloot hij zijn tamelijk lang verhaal, ‘waarom moet ze nu juist met de kermis komen?’

De vreemde had met een spottend lachje opmerkzaam toegeluisterd; ze had blijkbaar pret in de geschiedenis. ‘Kent u ze, of hebt u ze nooit gezien?’

‘Nooit! ik wist niet eens dat ze bestond!'t Is stellig eene oude vrijster, die mijne schoonzuster te vriend moet houden ter wille van de erfenis. En met zoo'n heks kan ik nu kermis houden!’

‘Wie weet, misschien valt ze nog wel mee,’ zei het meisje lachend. ‘Maar hier ben ik te Z. Adieu, mijnheer, en een prettige kermis!’

Met een vlug sprongetje was ze op het perron van het kleine station, waar ze door een bejaard heer afgehaald werd. Eduard oogde de bevallige verschijning zoolang hij kon na. ‘Wat een aardig, knap meisje,’ zei hij bij zichzelven. ‘Hoe dom, dat ik haar naam niet gevraagd heb, zij weet natuurlijk den mijne, want ik vertelde dat Dr. Boomberg mijn broer was. Enfin, ik zal ze te O. wel ontmoeten.’

 

Eduard werd allerhartelijkst te O. door zijn broer en schoonzuster ontvangen. De tante was nog nergens te zien. Na een heerlijk en gezellig dineetje zaten ze op hun gemak in den tuin een kopje thee te drinken, toen de meid een brief bracht.

‘O, van tante Helene,’ zei Annie, terwijl ze hem openbrak. ‘Ze schrijft zeker wanneer ze komt.’

‘Ach neen, maar!!’ riep ze eensklaps uit terwijl ze aan het lezen was.

‘Wat is er, vrouwtje?’ vroeg Dr. Boomberg.

‘O, niets bizonders,’ stotterde Ellie, terwijl ze een kleur kreeg en zich op de lippen beet. ‘Overmorgen komt ze met den trein van 1.20,’ vervolgde ze tot haar man.

[pagina 407]
[p. 407]

‘Dat doet me pleizier, 't zal een heele vroolijkheid zijn! Eduard, 't is....’

‘Kom broertje,’ onderbrak mevrouw haastig haar man, ‘nu moet je eens je kamer gaan bezichtigen en zien of ik niet goed voor je gezorgd heb. Hier man, lees jij den brief onderwijl,’ en voort liep ze het huis in, terwijl Eduard haar volgde.

Zijn kamer was allerkeurigst ingericht en hij had geen woorden genoeg om Ellie zijn dank te betuigen voor de vriendelijke zorg, waarmee ze alles had ingericht.

‘Nu, pak je goed maar eens uit, dan ga ik voor een glaasje wijn zorgen,’ en ze liet hem alleen.

Eduard kon uit het raam in den tuin zien; hij zag het jonge paar samen zitten fluisteren en zijn anders zoo ernstige broer schaterde van het lachen.

‘Waar hebben ze zoo'n pret over?’ dacht hij. ‘'t Is toch aardig zoo'n lief vrouwtje te hebben als mijn broer heeft. Nu, wie weet, misschien zie ik mijn lieve reisgenoote van dezen morgen wel terug,’ en een vroolijk deuntje fluitend pakte hij zijne koffers uit en begaf zich toen weer naar beneden.

 

Eindelijk brak de Dinsdag aan; de gevreesde dag waarop de tante ten tooneele zou verschijnen. ‘Nu is het met de pret gedaan,’ dacht Eduard; hij was met een boek in de warande gaan zitten, terwijl Ellie de nieuwe logée ging afhalen.

‘En ik zal nog wel moeten oppassen,’ zei hij bij zichzelven, ‘dat ik niets laat merken, want Ellie en Philippe schijnen vreeselijk met hunne tante ingenomen; ze heeft zeker veel geld!’

Daar hoort hij opeens een helderen lach in de gang.

Ellie treedt binnen. ‘Ed, mag ik je tante Helene voorstellen?’ Eduard kijkt op en ziet de jonge dame voor zich staan die hij in den spoortrein ontmoet heeft, de dame van zijne droomen.

‘Mijnheer Boomberg, juffrouw Helene van Hoven,’ zegt Ellie nog eens.

Eduard buigt; hij is te verbluft om een woord te kunnen zeggen. Hij schaamt zich de oogen uit het hoofd. Was zij dus de tante! Groote goden! en hij heeft haar een heel verhaal opgedischt in den trein over ‘die ouwe draak’ die zijne heele kermispret zou vergallen. ‘Wat voor namen heb ik haar al niet gegeven?’ Hij weet niet hoe zich te houden.

Het jonge meisje echter was heel op haar gemak. ‘O, Ellie,’ zei ze, ‘je behoeft ons niet voor te stellen. Ik heb al kennis gemaakt met mijnheer Boomberg, eergisteren, toen ik naar mijne vriendin te Z. ging.’

Ellie kon zich onmogelijk langer goed houden.

‘O, Eduard, wat ben je er ingeloopen, jongen! Ach, Helene, tantetje, kijk zijn gezicht eens; erbarm je toch over hem en zeg, dat je hem de allerliefste namen, die hij je gegeven heeft, niet kwalijk neemt.’

Eduard had zich ondertusschen gevat. ‘Wie kon nu ook denken,’ riep hij uit, zijn open gelaat naar de jonge dame keerende, ‘dat mijne bevallige reisgenoote een en dezelfde persoon als de tante van mijne schoonzuster kon zijn. Hoe zit dat in elkaar, Ellie, verklaar dat wonder eens?’

‘Wel,’ vertelde Ellie, ‘tante Helene scheelt maar 5 jaar met mij. Zij is 24 en ik ben 19. Bij grootma thuis zijn vele kinderen. Tante Helene is hare jongste dochter, mijne mama de oudste. Ze verschillen 20 jaar in leeftijd, maar tante Helene is toch deugdelijk mijn tante.’

‘Ja,’ viel de jonge dame in met hare heldere stem, ‘en Ellie heeft geen zusters zooals je weet, dus hebben we altijd meer als zusters dan als tante en nicht omgegaan; ik vond het echter altijd zoo aardig, dat ik al zoo jong tante was, dat ik nooit wilde, dat Ellie mij anders dan ‘tante Helene’ noemde, en dat is altijd zoo gebleven.

‘Ziet u, mijnheer Boomberg, zoo is de geschiedenis, en toen ik u zoo over die vermeende “oude tante” hoorde uitvaren in de coupé, heb ik direct na mijn aankomst te Z. een langen brief aan Ellie geschreven om haar te waarschuwen dat ze zich niet zou verspreken en zeggen dat ik nog jong was, want ik had zoo'n pret in het geval. O, 't is om te gieren! Hoe noemde u me ook weer? Ouwe heks, en tang en draak! Ooo!’ En het vroolijke meisje viel schaterlachend in een stoel.

Haar lachlust werkte aanstekelijk. Spoedig gierden ook Ellie en Eduard het uit, en toen de dokter binnenkwam vond hij algemeene vroolijkheid.

‘Goddank, dat de grap uit is,’ riep hij lachend. ‘Ik kon me bijna niet meer goed houden en was gedurig bang dat ik me zou verspreken. Maar Ed, kon jij dan Helene heelemaal niet?’

‘“Tante” moet je zeggen,’ onderbrak Helene, quasi ernstig met den vinger dreigend.

‘Dat zou je wel willen, kleintje, ik ben nog één jaar ouder dan jij. Maar Ed, wist jij dan heelemaal niets van dat tanteschap?’

‘Totaal niet! Ik heb ook de juffrouw vóór deze week nooit ontmoet. Maar weet je, in jouw engagementstijd maakte ik immers die buitenlandsche reis.’

‘Ja,’ riep Helene, ‘en op de bruiloft ben ik niet geweest, toen was ik een beetje ongesteld. Maar ik wist wel, dat u bestond en ook dat u kwam logeeren.’

‘Ja, ja,’ riep de dokter plagend, ‘en je verheugde je al op een cavalier met de kermis.’

‘Maar nu zal ik wel gauw weg moeten gaan, want anders heeft mijnheer Boomberg niets aan zijn kermis, niet waar mijnheer, zoo'n gerimpelde ouwe feeks, bah!’

‘Ik hoop integendeel dat u lang hier zult blijven, want u moet weten dat ik al verlangend heb uitgezien naar het wederzien van mijne reisgenoote. U hadt immers verteld, dat u ook te O. kwam,’ antwoordde Eduard met een veelzeggenden blik.

‘Ziezoo, nu is alles in orde. Nu gaan we koffie drinken, 't is laat geworden. Kom tantetje, van avond gaan we kermis houden,’ en de vroolijke Ellie danste de warande uit.

‘U hebt het me toch heusch niet kwalijk genomen, juffrouw Van Hoven?’ vroeg Eduard zacht.

‘Wel neen, ik heb er me dol mee geamuseerd; hier, mijn hand er op,’ en ze reikte Eduard hare mollige rechter, die hij juist een paar seconden langer dan noodig was, vasthield.

 

De kermisdagen vlogen om. Eduard amuseerde zich uitstekend, waartoe de lieve logée niet weinig bijdroeg. Iederen dag steeg zijne bewondering voor het lieve, ongekunstelde meisje, en ook zij scheen behagen te scheppen in het gezelschap van den jongen advocaat.

 

En het verwonderde Ellie en Philippe niets, toen Eduard zich na eenige dagen als ‘hun aanstaande oom’ voorstelde.

M.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken