Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 225]
[p. 225]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 219.)

Het was de oudere en eenige broeder van de overleden moeder van hertog Charles, sir Robert Mount-Severn, een van die elegante clubmannen, die zich even thuis gevoelen in de salons als op straat. Hij had met den titel van baronet een aardig vermogen geërfd, dat evenwel verbazend veel grooter had kunnen zijn als de

illustratie
ightham mote, aan de tuinzijde. (Zie blz. 229.)


oude baronet, zijn vader, niet het grootste bedrag zijner bezittingen tot delging der schulden van zijn erfgenaam had moeten uitgeven, schulden, wier cijfer het groot aantal haren op zijn hoofd verre overtroffen. Dat zijn erfgenaam was voortgegaan schulden te maken, was misschien te wijten aan de onaangename eigenschap van het geld, om minder te worden als men het uitgeeft - om kort te gaan er bleef hem geen roode duit over, en daar hij spoedig niet het minste krediet meer had, zag hij zich genoodzaakt, om te kunnen blijven leven, tijdelijk zijn intrek te nemen op Hastings-Castle. Hertog Charles, die zijn ‘dierbaren’ oom heel goed kende en wist hoever een hem toegestaan jaargeld reiken zou, hield hem tamelijk krap, en Mount-Severn werd van de tien keeren negenmaal afgewezen, als hij een aanval waagde op zijn neefs kas. De hertog hield volstrekt niet van zijn oom, maar deze had zich nu eenmaal bij hem vastgenesteld, en hem buiten de deur zetten ging toch ook niet aan.

Zooals reeds gezegd, had Mount-Severn er al heel spoedig zijn vermogen doorgebracht, en dat was geen kleinigheid geweest, want er behoorde werkelijk een bizonder talent toe, om zulke sommen te verteren als hij gedaan had.

Sir Robert was de eenige zoon der familie en erfgenaam van een in uitstekenden staat verkeerend seneoraat geweest; zijn zuster Isabella daarentegen had als huwelijksgift briljanten ontvangen, het erfdeel harer moeder, ter waarde van een half millioen.

Toen Sir Robert zijn erfenis aanvaardde, bevond alles zich in den besten toestand, maar spoedig waren de inkomsten van het seneoraat verteerd en gedurende tientallen jaren vooruit reeds verpand; het goed kwam onder den hamer en het was met de heerlijkheid van Sir Robert gedaan.

Nu was evenwel de huwelijksgift van Lady Isabella nog met een clausule voorzien. Had zij een dochter, dan bleven de briljanten in de familie; was dit niet het geval, dan kwamen zij bij het eventueel overlijden van Lady Isabella aan Sir Robert of diens familie. De laatste had er evenwel de voorkeur aan gegeven het huwelijksjuk niet op zijn schouders te nemen; misschien had ook geen der uitverkorenen den moed bezeten haar hand en vermogen te geven in ruil voor zijn trouw en geloof. Lady Isabella had een dochter, maar deze overleed plotseling op zeer jeugdigen leeftijd, terwijl haar moeder afwezig was om op een ver verwijderde badplaats genezing te zoeken. Eenige maanden na haar lieveling overleed Lady Isabella ten gevolge van een longaandoening, en heel kort daarna bevond Sir Robert zich in het bezit der briljanten, die zeer spoedig ten gelde gemaakt waren.

Hiermee betaalde hij zijn lastigste schuldeischers en leefde wat zuiniger dan vroeger; maar ook dit geld was spoedig verteerd, zoodat Sir Robert zich genoodzaakt zag andermaal als gast voor onbepaalden tijd zijn intrek op Hastings-Castle te nemen.

Mary-Rose had bizonder veel vrijen tijd op Hastings-Castle; zij had het oppertoezicht over Lady Melusine's garderobe, en de uren, die laatstgenoemde in gezellig samenzijn met de andere gasten doorbracht, kon zij voor zichzelve benutten. In dezen vrijen tijd zocht zij haar boeken bij elkaar en studeerde ijverig. Onvermoeid was zij bezig de haar nog ontbrekende kennis aan te vullen, zichzelve verder te vormen en zich voor te bereiden voor de moeilijke taak, die haar bestemming zou zijn, een taak, die in Engeland nog zwaarder is dan in andere landen, daar men de betrekking van gouvernante als zeer ondergeschikt beschouwt en

[pagina 226]
[p. 226]

de meisjes nauwelijks hooger stelt dan de dienstboden.

Op zekeren dag dat zij weer, omringd van hare boeken, zat te studeeren, werd Mary-Rose overvallen door Mrs. Fly, de huishoudster van Hastings-Castle.

‘Wel heb ik van mijn leven!’ riep het kleine vrouwtje uit bij den aanblik van al de boeken. ‘Zoo iets heb ik nog nooit gezien. Eene kamenier die studeert!’

Mary-Rose lachte.

‘Gij vergist u, Mrs. Fly,’ sprak zij, ‘ik ben geen kamenier; op haar verlangen help ik Mylady bij het aankleeden.’

‘Hm!’ sprak Mrs. Fly gerustgesteld, ‘dat is wat anders. Maar waarom zonder je je dan zoo af met die oude prullen? Ik wou dat ik nog zoo jong was als gij, dan vlogen alle boeken in den eersten den besten hoek.’

‘In die boeken ligt mijn beroep,’ antwoordde Mary-Rose, terwijl zij haar lief kopje tot de spraakzame huishoudster ophief; ‘ik ben maar een vondeling, Mrs. Fly, en zal binnenkort als gouvernante mijn brood moeten verdienen.’

‘Als gouvernante,’ herhaalde de huishoudster, ten zeerste verbaasd.

‘Stellig,’ ging Mary-Rose voort; ‘het zou dus al zeer onverstandig van mij zijn als ik deze boeken wegwierp, inplaats van eruit te leeren.’

‘En hebt je daarvoor al die boeken noodig?’

‘Ik wou wel, dat ik er nog meer had,’ lachte Mary-Rose, ‘maar boeken zijn duur en ik durf niet aan Sir Ralph te vragen om ze voor mij te koopen.’

‘O!’ riep miss Fly, ‘maar als ge wilt kunt ge in den boekentoren bij dien dwazen Mr. Roy net zooveel boeken krijgen als ge maar hebben wilt. In de bibliotheek staan alleen de boeken, die van belang zijn voor de gasten; de anderen bevinden zich in den toren.’

‘Als ge denkt, Mrs. Fly,’ antwoordde Mary-Rose, ‘dat Mr. Roy mij de benoodigde boeken zou willen leenen, dan zou ik graag van die gelegenheid gebruik maken.’

De huishoudster gaf Mary-Rose de heilige verzekering, dat zoo er iemand boeken noodig had van het soort als zich in den toren bevonden, Mr. Roy ze met pleizier zou leenen. Daarop gaf zij de jonge dame de beschrijving hoe zij er komen moest, en Mary-Rose begaf zich, nadat zij Mylady voor het diner gekleed had, op weg naar den boekentoren.

Deze bevond zich aan de noordelijke zijde van het slot en de weg er heen leidde door lange, elkaar kruisende gangen, naar dat deel van het groote gebouw, welks vertrekken onbewoond en half in verval waren. Hertog Charley liet den noordelijken vleugel zooals hij was; hij wachtte kalm af tot dit oudste deel van het slot, dat nog afstamde uit den tijd der Plantagenets, zijn ondergang voltooid zou hebben. Hij voelde geen lust hem nogmaals te restaureeren, daar toch niemand er wilde wonen, om de belachelijke reden, dat reeds meerdere slotbewoners er geesten en spoken gezien hadden.

Toch had dit slotgedeelte juist om die verhalen iets aantrekkelijks en de gasten bewogen zich dan ook voortdurend heen en weer in het leege gebouw.

Daar de voorkant van den vleugel uitkwam op een tamelijk grooten vijver, bestond er geen gevaar dat eventueel afbrokkelende steenmassa's schade zouden aanrichten, en de muur aan den torenkant was nog volkomen veilig.

Dit oude slotgedeelte werd begrensd door een even ouden maar nog zeer sterken, dikken toren, den boekentoren genaamd, daar hij het familiearchief benevens een aantal oude en nieuwe boeken, in kalfsleer gebonden, bevatte.

Niettegenstaande zijn verval werd de boekentoren toch bewoond door dien ‘dwazen’ Mr. Roy, zooals Mrs. Fly hem geliefde te noemen. Waar hij vandaan kwam, wist eigenlijk niemand meer met zekerheid te zeggen, want hij woonde er al twintig jaar en vorschte en snuffelde in de oude perkamenten van het archief met een ijver alsof zijn leven er van afhing, sedert hij door den vorigen hertog van Hastings-Castle aangesteld was om het archief te rangschikken. Als dit afgeloopen was moest de bibliotheek uitgezocht en gerangschikt worden, en op die manier had Mr. Roy jarenlang werk en werd ten laatste definitief als bibliothecaris van den hertog van Hastings benoemd, zoodat het huishouden zonder hem een ondenkbaar iets was geworden. Men was het er allen over eens dat hij een geleerde was; dit bewezen voldoende de geschiedkundige en heraldische werken, die als manuscripten uit Hastings-Castle in de uitgeverszaken verschenen, om van daaruit de geheele geleerde wereld in verbazing te brengen.

Mary-Rose ging niet zonder aarzelen de gangen door tot aan de deur, die den noordelijken vleugel van het andere deel van het huis afsloot. Maar zij was een moedig jong meisje, dat men niet zoo heel gemakkelijk kon afschrikken, en dat Mr. Roy ‘dwaas’ was, geloofde zij in geenen deele.

De kleine, teere gestalte van Mary-Rose, die Frederik zoo dikwijls vergeleek met een figuur van Meiszner porselein, moest zwaar tegen de eiken deur duwen vóór de verroeste hengsels weken en knarsend naar binnen draaiden. Een ijzige luchtstroom kwam haar te gemoet, veel ijziger dan men dien in den herfst verwachten kon. Een reusachtige zaal met zes vensters doemde er voor haar op. De vloer bestond uit marmeren platen en ook de wanden waren met dezelfde steensoort bedekt; deze waren evenwel kunstig gebeeldhouwd en stelden een koning in zijn burcht voor. Reusachtige schoorsteenen zonden hun zwarte, lange pijpen naar alle richtingen uit en in de hoeken stonden marmeren standbeelden, waaraan helaas meestal het beste, namelijk het hoofd of een ander lichaamsdeel, ontbrak. Verschoten gordijnen van zijden damast hingen voor de vensters en achter deze breidde zich een verrukkelijk panorama uit, de groote vijver met zijn blauwe golven en daarachter het uitzicht op de uitgestrekle bosschen van Hastings-Castle.

Hoe zacht ook Mary-Rose's gang was, veroorzaakte hij toch nog een echo in de steenen ruimte, toen zij naar de tegenoverliggende deur snelde - zij vond het hier zeer onbehaaglijk.

Het nevenvertrek, minder groot dan de marmerzaal, bevond zich in treurigen toestand. Van eenige vensters waren ruiten gebroken en de ramen zwaar beschadigd, zoodat weer en wind er vrij spel hadden.

Aan de muren hingen oude, levensgroote portretten in olieverf, maar allen met gaten doorboord. Oude, wormstekelige meubels lagen op en door elkaar, oude tapijten hingen in draden langs de wanden, in 't kort, 't was een aanblik om iemand te doen huiveren. Nogmaals moest Mary-Rose een zware eikenhouten deur openen om haar wandeling voort te zetten.

Het vertrek, dat zij nu binnentrad, was een bewoonbare ruimte met twee vensters. Er was veel eiken snijwerk, en tapijten van fluweel, die vroeger rood maar nu geheel verschoten waren, bedekten den vloer. Van dezelfde stof waren de sterk versleten venstergordijnen en de overtrekken van meerdere nog goede stoelen met hooge ruggen, evenals van een sofa, waaraan een poot ontbrak.

Op den achtergrond van de kamer stond een groot ledikant met zijden gordijnen, die door een vroeger verguld geweest zijnde hertogskroon bij elkander gehouden werden.

Werkelijk was dit vertrek met zijne zware eikenhouten meubelen, niettegenstaande de duffe lucht die er hing, goed bewoonbaar, in vergelijking met de andere zalen van den noordelijken vleugel.

Achter deze kamer volgde een klein kabinet, dat met een wenteltrap naar den boekentoren leidde.

Met zachten tred liep Mary-Rose de steile trappen op en bevond zich in een rond met boekenrekken voorzien vertrek, dat door middel van een hoog boogvenster licht genoeg ontving om er vriendelijk uit te zien. In het midden van deze torenkamer stond een groote, lange tafel, die met stapels perkamenten en boeken bedekt was; boeken lagen op den

[pagina 227]
[p. 227]

grond, zij bedekten de wanden, om kort te gaan overal boeken, niets dan boeken.

Aan de tafel zat op een hoogleunigen, met leder overtrokken stoel een kleine, oude man, die ijverig schreef. Een oude, wijde chamber-cloak omhulde zijn magere ledematen. Deze was zoo verschoten dat het was of zij nog uit den Rococotijd dagteekende; dun, grijs haar bedekte den schedel en het even verstandige als vriendelijke gelaat van den oude was gladgeschoren.

‘Goeden dag, Mr. Roy,’ zei Mary-Rose schuchter, toen zij in de kamer stond.

De geleerde wendde zich haastig om en schoof den massieven hoornen bril naar het voorhoofd. Toen sprong hij op, en zonder van verbazing een woord te kunnen uiten, kwam hij een schrede nader.

‘Heb ik u doen schrikken, mijnheer Roy?’ vroeg Mary-Rose; ‘het is waar, ik had minder zacht kunnen naderen.’

Mr. Roy had zich reeds weer hersteld.

‘Ik ben niet geschrikt van uw komst, mijn kind,’ sprak hij eindelijk, ‘hoewel het zeer zelden gebeurt dat iemand mij hier bezoekt, maar u lijkt zoo sprekend op iemand die ik gekend heb, dat ik een oogenblik getroffen was. Wees welkom.’

‘Lijk ik op iemand die gij gekend hebt?’ vroeg Mary-Rose verbaasd. ‘Op wie dan, Mr. Roy?’

‘Hm -’ deed de geleerde, ‘op iemand van het geslacht der Hastings, maar die persoon is toch al sinds lang dood. Juist was ik bezig aan de akten, die op het overlijden van het origineel betrekking hebben, dus is het licht verklaarbaar dat ik eenigszins verbaasd was, toen ik u, die zooveel er op gelijkt, plotseling voor mij zag staan, als kwam het origineel mij, ouden man, bezoeken. Doch, wie zijt ge, mijn kind, en waarmee kan ik u van dienst zijn?’

Mary-Rose verklaarde hem het doel harer komst en vond, zooals Mrs. Fly gezegd had, zeer gereede ooren.

‘O, ge kunt al deze boeken krijgen,’ sprak Mr. Roy zeer verheugd; ‘ik zal voor u de werken, die ge noodig hebt, uitzoeken, en dan kunt ge, om den korten tijd dat ge hier zijt zooveel mogelijk te benutten, onder mijn leiding studeeren.’

‘O, wat ben ik daar blij om,’ riep Mary-Rose in de handen klappend. ‘Maar ik hoop toch niet dat ik u van uw tijd beroof?’

‘Volstrekt niet, lief kind, iemand onderrichten noem ik geen tijd verliezen; kom maar hier als ge verkiest, het zal mij altijd pleizier doen.’

‘Wat zijt ge goed,’ sprak Mary-Rose getroffen; maar eenigszins twijfelend voegde zij er bij: ‘Maar het werk, waaraan ge bezig zijt?’

‘Dat komt toch wel klaar. Ik ben Goddank gezond, en wanneer ik het voorrecht heb nog eenigen tijd te blijven leven, dan zal mijn manuscript wel gereed komen.’

Mary-Rose voelde zich bizonder aangetrokken tot den eenvoudigen, vriendelijken man, die in zijn eenzamen toren, afgezonderd van de geheele wereld, te midden zijner boeken leefde en werkte, met weinig tevreden en vol vertrouwen op God.

Hij bracht haar in een hoogere verdieping van den toren, waar nog juist zulk een kamer was, die eveneens opgevuld was met akten, oude handschriften en boeken. In een hoek van dit vertrek stond een ijzeren veldbed, en een gordijn in een der andere hoeken duidde de plaats aan, waar de kleedingstukken en nog eenige bezittingen van den geleerde opgeborgen waren.

‘Vindt u het hier niet erg eenzaam, mijnheer Roy?’ vroeg Mary-Rose. ‘Me dunkt, de mensch moet toch wel eens behoefte gevoelen met anderen in aanraking te komen, en men kan u toch ook wel betere kamers geven.’

‘Ik vind het hier volstrekt niet eenzaam,’ antwoordde hij, ‘want ik verkeer voortdurend met de groote geesten, wier namen gij op de ruggen dezer boeken lezen kunt, en weelde en elegance om te wonen heb ik niet noodig; ik heb het nooit gehad, en zooals het hier is, bevalt het mij het beste. Zoo nu en dan komt de hertog mij eens opzoeken of hij laat mij bij zich roepen en wij spreken dan lang en ernstig samen; en heb ik behoefte aan versche lucht, och, dan ga ik in het park of in de bosschen wandelen. Daar is het bizonder mooi, en daar in de plechtige stilte van het woud, met het gezang der vogels en den blauwen, uitgestrekten hemel boven mij, voel ik mij nader bij God. Gij zult nauwelijks kunnen gelooven, lief kind, hoe het aanschouwen van de natuur het hart tot nadenken stemt.’

Van dezen dag af kwam Mary-Rose zoo dikwijls zij er de gelegenheid toe had naar den boekentoren en liet zich met lust en ijver door den geleerde onderrichten.

Spoedig was zij door de lieftalligheid van haar geheele wezen de lieveling van Mr. Roy geworden, en hij verklaarde haar vrijmoedig, dat het hem zonder haar tegenwoordigheid te midden zijner boeken angstig te moede zou worden.

Zij was den goeden ouden man zeer dankbaar voor zijn genegenheid, te meer daar Sir Ralph tegenwoordig weinig tijd had zich met haar bezig te houden. Ofschoon het Frederik ook aan het hart ging Mary-Rose bij zijn stiefmoeder een ondergeschikte betrekking te zien vervullen, schaamde hij zich toch niet het meisje de haar toekomende honneurs te bewijzen; maar Mary-Rose, die begreep, dat een omgang met haar Frederik in een ongunstig daglicht zou kunnen plaatsen, daar allen op Hastings-Castle wisten wie zij was, trok zich bescheiden terug. Was haar werk afgeloopen, dan haastte zij zich naar den boekentoren, en niemand wist dat zij het deed; ja zelfs 's avonds laat, als niemand anders het gewaagd zou hebben, legde zij den weg af door de holle vertrekken van den noordelijken vleugel.

Lady Melusine zweefde intusschen au comble de bonheur, want Hastings-Castle was in ieder opzicht de plaats, die zij noodig had om haar verrukkelijke schoonheid op het voordeeligst te doen uitkomen.

De Londensche hofkleermaker had zijn best gedaan en haar toiletten gemaakt, zooals het meest verwende modepopje zich slechts kon wenschen en die een statige rij der Hereford-eiken verslonden hadden. ‘De kleeren maken den man’ - moeilijk kan men een spreekwoord vinden dat meer waarheid bevat, want de mooiste mensch wordt leelijk door slechte of slordige kleeren, terwijl voor een door de natuur misdeeld persoon het toilet bepaald een hoofdvereischte is, om hem eenigszins bekoorlijk te maken.

Van alle volkeren zijn het de Fransche en Spaansche vrouwen, die het best de kunst verstaan om ‘uit kleeren den man te maken’. Het kan bij de vrouwelijke vertegenwoordigers van genoemde volken de aangeboren coquetterie zijn of niet - een Fransche of Spaansche mag zoo leelijk zijn als zij wil, zij ziet er toch altijd aardig uit. Hoe vreemd het ook klinken moge, toch is het de waarheid, want een Française verstaat de kunst slechts die kleeren aan te trekken, die haar flatteeren; dit is ook het geval met de Spaansche vrouw.

Ook Lady Melusine Hereford had dit door vele zoo ten onrechte verachte hulpmiddel noodig, want wie weet of zij niettegenstaande haar schoonheid in de eenvoudige kleeren, die zij gewoon was op Hereford-House te dragen, die bewondering gewekt, die hulde ontvangen zou hebben, welke nu zoo ruimschoots haar deel werden.

Er zijn mooie vrouwen die schoon blijven, zelfs in de lompen eener bedelares, maar er zijn er ook die beslist schitterende kleeren noodig hebben en in eenvoudige aan schoonheid verliezen, en tot deze laatsten nu behoorde Lady Melusine. De Hereford-eiken waren gevallen en de zaken, die zij voor haar bezoek op Hastings-Castle noodzakelijk had geacht, aangeschaft.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken